In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van twintig jaar. Eiser, geboren in 1996 te Den Haag en van Marokkaanse nationaliteit, had sinds 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft op 8 juli 2014 besloten om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen, omdat eiser volgens de AIVD een gevaar voor de nationale veiligheid zou vormen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 juli 2015 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een gevaar voor de nationale veiligheid zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de AIVD in het ambtsbericht van 21 februari 2014 niet voldoende heeft toegelicht op welke gronden eiser als gevaarlijk wordt beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. Tevens is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. De rechtbank heeft aangegeven dat als verweerder opnieuw tot intrekking van de verblijfsvergunning en uitvaardiging van een inreisverbod wil besluiten, hij dit met meer zorgvuldigheid en onderbouwing moet doen.