Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2016 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
CZ Zorgkantoren, zorgkantoor Haaglanden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 3.357,-
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiser is toegekend in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, vertegenwoordigd door zijn vader en een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van CZ Zorgkantoren, dat het pgb voor 2015 had vastgesteld op € 61.323,-. Eiser stelde dat deze hoogte niet in overeenstemming was met zijn indicatie en dat hij recht had op een hoger bedrag, gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechtbank en de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit.
De rechtbank overwoog dat de hoogte van het pgb was vastgesteld conform artikel 5.13 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). De rechtbank stelde vast dat verweerder de indicatie van eiser niet had gewijzigd, maar deze had vertaald naar een pgb. De rechtbank oordeelde dat het aan betrokkenen met een pgb is om te onderhandelen met zorgaanbieders over de in te kopen zorg. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij met het toegekende pgb niet evenveel uren zorg zou kunnen inkopen als waarvoor hij was geïndiceerd.
Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het pgb van eiser correct was vastgesteld en dat het bezwaar van eiser terecht kennelijk ongegrond was verklaard. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2016, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.