ECLI:NL:RBZWB:2014:4607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
AWB 13_3726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van tarieven voor verzekerden met een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van verblijfsindicatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2014, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het Zorgkantoor West-Brabant inzake zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor 2013 behandeld. Eiser, die vanaf april 2009 tot 11 september 2013 geïndiceerd was voor Awbz-zorg, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn pgb. Het Zorgkantoor had in 2013 de tarieven voor pgb-houders met een verblijfsindicatie gewijzigd, wat leidde tot een verlaging van het aantal uren zorg dat aan eiser werd toegekend. Eiser voerde aan dat deze verlaging zou leiden tot een verslechterde situatie en een grotere hulpvraag. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor de gewijzigde Regeling op de juiste wijze had toegepast en dat de afbouwregeling van drie jaar voor bestaande gevallen niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens werd het Zorgkantoor opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/3726 AWBZ

uitspraak van 30 juni 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde:[naam gemachtigde],
en

het Zorgkantoor West-Brabant (Zorgkantoor), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit 1) van het Zorgkantoor inzake zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor 2013 voor zorg ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).
De rechtbank Rotterdam heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 11 mei 2013 het pgb voor 2013 voor Awbz-zorg gewijzigd (bestreden besluit 2)
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 maart 2014. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is gesloten. Bij beslissing van 27 maart 2014 is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf april 2009 tot 11 september 2013 geïndiceerd voor Awbz-zorg voor verblijf (ZZP 4VG). Tot september 2012 verbleef hij in een Awbz-instelling en ontving daar zorg in natura. Sinds 16 september 2013 verblijft hij op zorgboerderij [naam boerderij] en ontvangt hij een pgb om zelf zorg in te kopen.
Het Zorgkantoor heeft op 19 september 2012 beslist dat eiser over de periode 16 september 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb wordt toegekend voor de functies begeleiding groep met vervoer, begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, tijdelijk verblijf en verpleging, ten bedrage van, na aftrek van de eigen bijdrage, netto € 18.743,56.
Het Zorgkantoor heeft op 6 november 2012 naar aanleiding van een wijziging van de eigen bijdrage beslist dat eiser over de periode 16 september 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb wordt toegekend voor de functies begeleiding groep met vervoer, begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, tijdelijk verblijf en verpleging, ten bedrage van, na aftrek van de eigen bijdrage, netto € 22.018,78.
Het Zorgkantoor heeft op 2 februari 2013 beslist (primair besluit) dat het pgb voor het budgetjaar 2013 (tot 11 september 2013) bruto € 49.758,65 bedraagt, en, na aftrek van de eigen bijdrage van € 159,67, netto € 49.598,98 bedraagt.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt omdat, hoewel de hulpvraag dezelfde is als in 2012, er in 2013 minder uren zorg worden toegekend.
Het Zorgkantoor heeft bij bestreden besluit 1 eisers bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 2 februari 2013 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de minister van VWS (minister) heeft besloten dat per 1 januari 2013 het pgb van budgethouders met een indicatie voor verblijf (ZZP-indicatie) wordt verlaagd om het aan te passen aan de tarieven voor zorg in natura.
Het Zorgkantoor heeft, naar aanleiding van een wijziging van eisers eigen bijdrage, bij bestreden besluit 2 beslist dat het pgb voor het budgetjaar 2013 (tot 11 september 2013), na aftrek van de eigen bijdrage van € 112,32, netto € 49.646,33 bedraagt.
2.
Eiser voert in beroep aan dat hij het niet eens is met de vermindering in 2013 ten opzichte van 2012 van het aantal uren zorg voor de functies persoonlijke verzorging, begeleiding individueel en begeleiding groep met vervoer. Zijn hulpvraag is in 2013 namelijk hetzelfde als in 2012. De vermindering van het aantal uren zorg zal leiden tot een verslechterde situatie voor eiser en daardoor een grotere hulpvraag.
3.
Artikel 2.6.6 van de Regeling subsidies AWBZ (Regeling) luidde van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, voor zover van belang, als volgt:
“1. Het bruto persoonsgebonden budget bedraagt in 2013 maximaal voor:
a. persoonlijke verzorging:
2e klasse 2: € 4 450
b. verpleging:
1e klasse 0: € 1 279
c. begeleiding individueel:
5e klasse 5: € 22 630
d. begeleiding groep:
6e klasse 6: € 14 595
2.
Indien het bruto persoonsgebonden budget voor meer vormen van zorg wordt verleend, bedraagt het bruto persoonsgebonden budget maximaal de som van de met behulp van het eerste lid bepaalde bedragen.
3.
Indien de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op verblijf wordt het bruto persoonsgebonden budget berekend door het zorgzwaartepakket met toepassing van de bijlage 2 van deze regeling om te rekenen naar een of meer klassen, bedoeld in het eerste lid. Indien de verzekerde niet in een instelling verblijft, hoogt het zorgkantoor het bruto persoonsgebonden budget vervolgens op met € 3332. Het zorgkantoor verhoogt het aldus opgehoogde persoonsgebonden budget vervolgens op met € 4 000 voor een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief en ten minste een persoonsgebonden budget ontvangt voor persoonlijke verzorging en begeleiding individueel.
4.
Het zorgkantoor kan in het voordeel van de verzekerde afwijken van het derde lid indien het, met overeenkomstige toepassing van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling zorgaanspraken AWBZ, oordeelt dat de verzekerde aanspraak heeft op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid van dat artikel aanspraak heeft. Het zorgkantoor meldt de toepassing van de eerste volzin onverwijld aan het College zorgverzekeringen volgens een door het College zorgverzekeringen vastgesteld model.”
Artikel 2.6.6a van de Regeling luidt vanaf 1 januari 2013, voor zover van belang, als volgt:
“1. Het zorgkantoor hoogt het bruto persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van het bruto persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2012, indien de verzekerde volgens het indicatiebesluit is aangewezen op verblijf, en
a. het persoonsgebonden budget bij de eerste verlening op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde was aangewezen op een zorgzwaartepakket, op grond van een beleidsregel van het College zorgverzekeringen of op grond van artikel 2.6.15, zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2013, was opgehoogd tot een garantiebedrag;
b. aan de verzekerde in 2012 een persoonsgebonden budget is verleend op basis van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde aangewezen was op een zorgzwaartepakket VV en de verzekerde op 31 december 2012 woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief, of
c. het aan de verzekerde verleende persoonsgebonden budget op 31 december 2012 was opgehoogd op grond van artikel 2.6.6, vierde lid.
3.
Het zorgkantoor hoogt het bruto persoonsgebonden budget op tot een garantiebedrag ter hoogte van 95% van het bruto persoonsgebonden budget dat was verleend voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december 2012, indien
a. dat persoonsgebonden budget was verleend op grond van een indicatiebesluit waaruit bleek dat de verzekerde aangewezen was op verblijf;
b. de verzekerde volgens het geldende indicatiebesluit is aangewezen op verblijf, en
c. het eerste lid niet op de verzekerde van toepassing is.
7.
Het eerste lid, onder b en c, en derde lid zijn alleen van toepassing indien de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd:
a. met een onderbreking van niet meer dan zeven kalenderdagen, aansluit op een eerdere subsidieperiode, of
b. aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de AWBZ of Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode.”
4.
In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit 2 is genomen nadat bestreden besluit 1 is genomen. Bij bestreden besluit 2 is het pgb vanwege de wijziging van de eigen bijdrage gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat dat besluit is genomen ter vervanging van bestreden besluit 1, hoewel het Zorgkantoor het als een primair besluit heeft gekwalificeerd. Het beroep van eiser moet dan ook geacht worden mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1. Het beroep daartegen zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Wel dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.
Eiser is verstandelijk gehandicapt. Aan hem heeft de Stichting Centrum indicatiestelling zorg (het CIZ) over de periode van 7 april 2009 tot 11 september 2013 als indicatie gesteld ZZP 4VG. Hij verbleef in een instelling en aan hem werd zorg in natura geleverd.
Per 16 september 2012 is hij gaan wonen in een zorgboerderij en is verzocht om voor de zorg een pgb toe te kennen.
Het Zorgkantoor heeft over de periode 16 september 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb toegekend voor de volgende functies:
Persoonlijke verzorging klasse 3, 4-6,9 uur per week
Verpleging klasse 0, 0-0,9 uur
Begeleiding individueel klasse 6, 13-15,9 uur
Begeleiding groep klasse 9, 9 dagdelen
Deze klassen sloten aan bij de klassen per functie binnen de indicatie ZZP 4VG.
Per 1 januari 2013 is de Regeling gewijzigd. Bij deze wijziging zijn de tarieven gewijzigd voor verzekerden met een pgb op basis van een verblijfsindicatie. Met de wijziging van de Regeling is bedoeld de in 2012 ingevoerde verhoging van de ZZP-tarieven ongedaan te maken. Achtergrond hierbij is dat de tarieven hoger waren dan de tarieven voor zorg in natura. Er is een nieuwe toekenningstabel opgesteld (derde lid van artikel 2.6.6), die voor nieuwe gevallen per 1 januari 2013 direct in werking is getreden. Voor personen als eiser die in 2012 reeds een pgb hadden met een verblijfsindicatie wordt het verschil tussen de tarieven in drie jaar afgebouwd. In 2013 is de eerste stap gezet door voor deze groep de tarieven met 5% te laten dalen (derde lid van artikel 2.6.6a).
Uit de nieuwe toekenningstabel per 1 januari 2013 blijkt dat voor personen als eiser met een indicatie ZZP 4VG voor de verschillende functies de volgende klassen gelden:
Persoonlijke verzorging klasse 2, 2-3,9 uur
Verpleging klasse 0, 0-0,9 uur
Begeleiding individueel klasse 5, 10-12,9 uur
Begeleiding groep klasse 6, 6 dagdelen
Het Zorgkantoor heeft ten aanzien van eiser een ZZP-ophoging toegekend conform het derde lid van artikel 2.6.6a van de Regeling.
Voor de rechtbank staat vast dat het Zorgkantoor de gewijzigde Regeling op de juiste wijze heeft toegepast met de wijziging van de bij de voor eiser geldende ZZP-indicatie behorende klassen per functie.
Ten aanzien van de wijziging van de Regeling overweegt de rechtbank als volgt.
Personen als eiser met een ZZP-indicatie hebben recht op (langdurig) verblijf. Het CIZ bepaalt voor welke indicatie men in aanmerking komt. Een ZZP omvat zorg, diensten, dagbesteding en behandeling. Het CIZ bepaalt niet de functies en klassen. De minister vertaalt de CIZ-indicatie naar functies en klassen. Dat is in een tabel vastgelegd. De beschikbare budgetten voor pgb’s worden ook door de minister vastgesteld. De wijziging van de budgetten wordt door de minister in de tabel vertaald naar een wijziging van de klassen bij de functies, zoals in dit geval neergelegd in de per 1 januari 2013 geldende tabel.
Per 1 januari 2013 zijn de tarieven voor pgb-houders met een verblijfsindicatie gelijkgesteld aan de zorgcomponent van de tarieven voor zorg in natura, met een afbouwregeling van drie jaar voor bestaande gevallen. Toepassing van de afbouwregeling leidt tot toekenning van een budgetgarantie. De daling van het pgb bedraagt in 2013 vanwege de afbouwregeling maximaal 5%. In werkelijkheid wordt door de budgetgarantie een hoger pgb toegekend dan volgens de toekenningstabel per 1 januari 2013 zou gelden. Er wordt dus meer pgb toegekend dan de klassen in de tabel aangeven.
Het effect voor de betrokkenen is niet dat zij met het toegekende pgb minder kunnen inkopen, maar dat zij dezelfde zorg tegen een lagere prijs (in 2013 maximaal 5% lager) moeten inkopen.
De Regeling is gebaseerd op artikel 44 van de Awbz. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel verstrekt het College zorgverzekeringen overeenkomstig in de Regeling gestelde regels subsidie om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
In het derde lid is bepaald dat de minister jaarlijks voor een categorie van subsidies het subsidieplafond voor het komende jaar bekend kan maken.
In dit artikel ligt dus de grondslag voor het verstrekken van een pgb in plaats van zorg in natura, maar de wetgever heeft aan de minister ook de bevoegdheid gegeven om subsidieplafonds vast te stellen.
De minister heeft de tarieven voor de pgb’s willen gelijkstellen met de tarieven voor zorg in natura en heeft voor bestaande gevallen een afbouwregeling van drie jaar toegepast. Gegeven de bevoegdheid die de wetgever aan de minister op dit punt heeft gegeven en de toegepaste afbouwregeling door middel van een (forse) budgetgarantie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat sprake is van onredelijke regelgeving.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat met het verlaagde pgb de vereiste zorg niet meer kan worden geleverd, omdat er onvoldoende tijd beschikbaar is. In het beroepschrift is dit per functie uitvoerig toegelicht.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen is aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat eiser in bijzondere omstandigheden verkeert die een afwijking op grond van het vierde lid van artikel 2.6.6 van de Regeling zouden kunnen rechtvaardigen.
6.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal ongegrond worden verklaard.
7.
Zoals onder 4 is overwogen, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt het Zorgkantoor op om het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters als voorzitter en mrs. D.H. Hamburger en E.S.M. van Bergen als leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.