Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser sub 2] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 mei 2015 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte houdende wijziging van eis;
- de akte overlegging producties van NVJ cs met producties t/m 25 (doorgenummerd);
- de akte overlegging producties van de Staat met producties t/m 6 (opnieuw genummerd);
- de akte overlegging productie van de Staat met productie 7;
- de akte overlegging producties van de Staat met producties 1 t/m 10 (opnieuw genummerd);
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2016;
- de opmerkingen van partijen over het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal.
2.De feiten
dronesvoor de nieuwsgaring onwerkbaar is en in strijd met Verdragsrechtelijke grondrechten. Bij brief van 27 februari 2014 heeft de NVJ aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Mileu (I&M) (hierna: de staatssecretaris) geschreven:
dronegebruiken voor de nieuwsgaring een werkbare situatie ontstaat en hiertoe in ieder geval:
drones.
droneop 14 april 2015 tegen betaling van een dagtarief van € 230 een reportage te maken over de stand van zaken van de renovatie c.q. het verval van de pier te Scheveningen.
drone, vanwege de daar aanwezige politie en de daags daarvoor gedane aanzegging van een boete ingeval hij opnames zou maken met zijn
drone. Een daar eveneens aanwezige recreatieve gebruiker van
dronesheeft wel opnames gemaakt, die daarbij gebruik maakte vanhetzelfde type
droneals de
dronevan [eiser sub 2] .
3.De (ontwikkeling van de) toepasselijke regelgeving vanaf 2 juli 2013
Droneszijn luchtvaartuigen in de zin van de WLV, die als hoofdregel stelt dat het vliegen met luchtvaartuigen in het Nederlandse luchtruim verboden is, tenzij is voldaan aan de eisen en voorschriften die zijn gesteld in WLV en de daarop gebaseerde regelgeving.
dronesin de lidstaten. De Mededeling van de Commissie van 8 april 2014, “
Een nieuw tijdperk voor de luchtvaart”vermeldt daarover onder meer (onder 3.1):
dronesgeschreven:
drones –dat door NVJ cs ook wordt aangeduid als ‘
gebruik door hobbyisten’ –gelden andere regels dan voor beroepsmatig (niet-recreatief) gebruik van deze luchtvaartuigen, waaronder journalistiek gebruik voor de nieuwsgaring. Dit afwijkende regime is bewerkstelligd door uitzondering in AmvB’s en ministeriële regelingen van bepalingen uit het algemene regelgevingskader van de WLV en door specifieke regels te stellen in de Regeling modelvliegen (de Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 2 december 2005, nr. HDJZ/LUV/2005-2297, Hoofddirectie Juridische Zaken, houdende nadere regels voor vluchten met een modelvliegtuig (Regeling modelvliegen), Stcrt 2005, nr. 239.
droneskwam een nieuw soort recreatief gebruik van modelluchtvaartuigen op, dat in de toelichting op de Regeling 2013 als volgt is omschreven:
modelvliegtuig” gebruikt, ter definieren van “
een luchtvaartuig van geringe afmeting, waarvan de totale startmassa niet meer dan 25 kilogram bedraagt”(artikel 1 Regeling modelvliegen). Tussen 2 juli 2013 en 1 juli 2015 bevatte artikel 1, lid 1, Regeling modelvliegen een verbod om deel te nemen met het luchtverkeer met een modelvliegtuig
“indien dit luchtvaartuig wordt gebruikt uit hoofde van bedrijf of beroep dan wel tegen vergoeding of met baat”.Journalistiek gebruik van
dronesviel binnen de reikwijdte van dat beroepsmatig gebruik.
modelluchtvaartuig’ wordt sindsdien gebruikt ter aanduiding van een
“luchtvaartuig, niet in staat een mens te dragen, en uitsluitend gebruikt voor luchtvertoning, recreatie of sport”en de term ‘
RPA’ voor een
“op afstand bestuurd luchtvaartuig (remotely piloted aircraft), onbemand, niet zijnde een modelluchtvaartuig”.
Beleidsvoornemen veiligheidsregelgeving drones”(hierna: het Beleidsvoornemen 2015) dat via internet ter consultatie is aangeboden. Daarin staat voorts:
- i)
- ii)
- iii) modelvliegtuigen tot 150 kilogram.
Richting voor de toekomstige regelgeving voor drones”staat in deze brief onder meer:
dronesvoor media en journalistiek:
(notice to airmen)aan de luchtverkeersleiding, die 48 uur van tevoren moet zijn gedaan, en de melding aan de burgemeester van de gemeente waar gevlogen gaat worden, die 24 uur van tevoren moet zijn gedaan) vermeldt deze brief:
minidrones,dat een specifiek regime in het leven roept voor gebruik van zogenoemde ‘
minidrones’(RPA’s tot vier kilogram) die onder de in de regeling omschreven operationale beperkingen opereren. Op dezelfde datum is in werking getreden de Beleidsregel van de staatsscretaris van I&M van 30 mei 2016 voor het verlenen van ontheffingen voor micro- en minidrones (Stcrt. 2016, nr. 27761).
minidrone-regime vermeldt de toelichting op de Regeling
minidrones:
minidronesvormt de uitwerking van het Beleidsvoornemen 2015. Vluchten onder deze regeling zijn – voor zover hier van belang – uitgezonderd van de meldplichten. Dat zijn de in r.o. 3.22 genoemde NOTAM
(notice to airmen)aan de luchtverkeersleiding, die 48 uur van tevoren moet zijn gedaan, en de melding aan de burgemeester van de gemeente waar gevlogen gaat worden, die 24 uur van tevoren moet zijn gedaan, die hierna tezamen ook worden aangeduid als: ‘de meldplichten’.
minidronesstaat dat het de bedoeling is om ‘
minidrones’die onder de in de regeling omschreven operationale beperking opereren uit te zonderen van de verplichting te beschikken over een bewijs van luchtwaardigheid (speciaal BvL), een bewijs van bevoegdheid (RPA-L) en een ROC (
RPAS Operator Certificate). Hiervoor is wijziging van een aantal luchtvaartbesluiten vereist. Totdat die wijzigingen tot stand zijn gekomen, worden ontheffingen verleend voor gebruik van
minidronesonder de
minidrone-regeling
.
minidrone-regeling sterk versoepeld met de invoering van een zogenoemd ROC-light.
minidronesvermeldt dat de registratieverplichting wordt onderzocht in het licht van de voorgenomen communautaire regelgeving, die waarschijnlijk een registratieplicht zal gaan stellen voor
drones.
minidrone-regeling vermeldt de toelichting op de Regeling
minidrones:
- i) het beschikken over de vereiste vergunningen: de bewijzen van bevoegdheid (RPA-L) en luchtwaardigheid en het bewijs van inschrijving van het luchtvaartuig en een ROC;
- ii) het voldoen aan de meldplichten.
droneszonder te beschikken over de vereiste ontheffingen en vergunningen (zie r.o. 3.27 en r.o. 3.31 sub (i)) en zonder te hebben voldaan aan de meldplichten is strafbaar.
dronegebruikers behoeven niet te beschikken over de hiervoor bedoelde ontheffingen en vergunningen en hoeven niet te voldoen aan de meldplichten.
dronesmogen niet boven aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten vliegen, terwijl andere gebruikers van dit luchtvaartuig – buiten de
minidrone-regeling –minimaal 150 horizontaal afstand daarvan moeten houden. Onder de
minidrone-regeling is deze maximale horizontale afstand 50 meter en is de maximale vlieghoogte 50 meter. Buiten de
minidroneRegeling geldt een maximale vlieghoogte van 120 meter, zowel voor recreatief als beroepsmatig gebruik.
minidrone-regeling gelden.
4.Het geschil
- a) dat de Regeling (waaronder wordt verstaan (a) de van 2 juli 2013 tot 1 juli 2015 geldende regeling, (b) het besluit en de regeling die per 1 juli 2015 in werking zijn getreden en (c) eventuele toekomstige wijzigingen daarvan), een beperking is in de zin van artikel 10, lid 2, EVRM; en dat de Regeling niet voldoet aan de eisen die artikel 10, lid 2, EVRM stelt aan een beperking van de vrijheid van nieuwsgaring, doordat de Regeling niet noodzakelijk is in een democratische samenleving en niet proportioneel is; en
- b) dat de Regeling in strijd is met artikel 10 EVRM en artikel 11 Handvest van de Grondrechten (vrijheid van meningsuiting); en
- c) dat de Regeling discrimineert tussen journalisten en burgers en aldus in strijd is met artikel 14 EVRM en artikel 21 Handvest van de Grondrechten (verbod van discriminatie); en
- d) dat de Regeling in strijd is met artikel 16 Handvest van de Grondrechten (vrijheid van ondernemerschap);
dronesbeperkt;
- a) uit hoofde van artikel 10 EVRM en/of artikel 11 Handvest om journalistiek gebruik van drones in het kader van de vrijheid van nieuwsgaring mogelijk te maken en een voor journalisten werkbare regeling op te stellen die voldoet aan de criteria van artikel 10, lid 2, EVRM; en
- b) uit hoofde van artikel 14 EVRM en/of artikel 21 Handvest om geen onderscheid te maken tussen journalisten en burgers waardoor journalisten aan meer vereisten moeten voldoen dan andere burgers wanneer zij drones willen gebruiken; en
- c) uit hoofde van artikel 16 Handvest om de vrijheid van ondernemerschap te waarborgen en geen beperkingen op te leggen die het ondernemerschap van journalisten die drones willen gebruiken beperken die niet noodzakelijk zijn en die daadwerkelijk beantwoorden aan door de Europese Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen;
- a) gewone burgers en drone-hobbyisten door inwerkingtreding van de Regeling méér mogen dan journalisten die een drone voor hun werk willen gebruiken;
- b) de Regeling voor journalisten onwerkbaar is, met name door de verplichting voor een journalist die een drone wil gebruiken om allerlei meldingen te doen en toestemmingen verkrijgen, waaronder een TUG-ontheffing van de provincie, waar een doorlooptijd mee gemoeid is waar het nieuws niet op wacht;
- c) en dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die NVJ cs en de journalisten die NVJ vertegenwoordigt hebben geleden als gevolg van deze onrechtmatige handelswijze; en
dronesonwerkbaar en discriminatoir is voor journalisten en daarmee strijdig is met de in de vorderingen genoemde grondrechten. Volgens de NVJ cs heeft dit als gevolg dat de regelgeving onmiskenbaar onverbindend is en niet in stand kan blijven en voorts dat op de Staat de positieve verplichting rust om werkbare regels te stellen voor het gebruik van drones door journalisten, terwijl de onrechtmatige regelgeving tot slot tot schade heeft geleid bij [eiser sub 2] en de door de NVJ vertegenwoordigde journalisten waarvoor de Staat aansprakelijk is.
5.De beoordeling
terminologie
dronesdoor journalisten.
Droneis geen in de wet gebruikte of gedefinieerde term. In navolging van partijen hanteert de rechtbank deze term overeenkomstig de inmiddels ingeburgerde betekenis zoals weergegeven in de Van Dale, te weten ter aanduiding van een: “
op afstand bestuurd, onbemand luchtvaartuigje, bv. gebruikt (...) voor het maken van filmopnamen enz.”
journalist”sluit de rechtbank aan bij de door de NVJ in artikel 4, lid 3, van haar statuten opgenomen definitie. Dit zijn degenen voor wie de NVJ opkomt in deze procedure en [eiser sub 2] valt binnen de reikwijdte van deze definitie. Ook in de Regeling van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie van 16 december 2015, nr. 2015-0000750287 DCB/CZW/JA, houdende regels over de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in § 3.2.2 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 ter bescherming van de vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en een rechtzoekende en ter bescherming van de bron van een journalist (Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv 2002 jegens advocaten en journalisten) (Stcrt. 2015, 46477) en het voorstel tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de invoering van een onafhankelijke bindende toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, welke gericht is op het achterhalen van hun bronnen, waarnaar in de toelichting van deze tijdelijke regeling wordt verwezen, wordt aangesloten bij de omschrijving in de statuten van de NVJ. Zie de MvT, TK 2014-2015, 30 027, nr. 3.
journalistiek gebruik van drones”in het navolgende op gebruik van
dronesten behoeve van de in artikel 4, lid 3, onder a. tot en met c. van de statuten van de NVJ omschreven media en het daar onder d. bedoelde persbureau. Het gaat daarbij meer specifiek om het vergaren van beeldmateriaal met behulp van een
drone.
dronesen de verschillen met de regels voor recreatief gebruik van deze luchtvaartuigen
.
eventuele toekomstige wijzigingen”zijn de hangende deze procedure door te voeren wijzigingen, zo hebben de NVJ cs toegelicht, niet alle wijzigingen die mogelijk in de toekomst worden doorgevoerd.
de nu geldende’of ‘
de huidige’regelgeving, gaat het over de regelgeving die op die datum van kracht was.
- i) gewone burgers en
- ii) de regelgeving is onwerkbaar voor journalisten, in het bijzonder vanwege de vereiste TUG-ontheffing en de benodigde meldingen (de NOTAM en de melding bij de burgemeester) die tijd vergen; “
drones.Uit de formulering van de vorderingen blijkt dat het niet gaat om
alleverschillen in regelgeving voor beide vormen van gebruik van
drones,maar alleen die verschillen die journalistiek gebruik van deze luchtvaartuigen beperken – en volgens de NVJ cs feitelijk onmogelijk maken. Het grootste bezwaar van de NVJ cs richt zich tegen het (tot 1 juli 2015) voor journalisten wel en recreatieve gebruikers niet geldende vereiste van de door Gedeputeerde Staten af te geven ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (TUG-ontheffing) (i). Verder wijzen de NVJ cs op de meldplichten (ii) en de verschillende luchtverkeersregels (iii).
de eisen van keuring en registratie” (iv). Het gaat om de voor gebruik van
dronesvereiste ontheffingen en vergunningen (zie r.o. 3.31) die volgens de NVJ cs niet nodig zijn voor
dronestot twee kilogram (a) en die niet meer kosten met zich zouden moeten brengen dan de adminstratieve kosten om met een auto de weg op te gaan (b). De NVJ cs hebben voorts bezwaar tegen de voor journalisten vereiste ontheffing en de ROC-light onder de
minidrone-regeling (zie r.o. 3.27) (c).
drones.Dit ziet op de TUG-ontheffing en de meldplichten.
geenrechtsingang hebben in een met voldoende waarborgen omgeven rechtsingang bij de bestuursrechter. Als de NVJ optreedt voor journalisten die zelf een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, kan de enkele bundeling van belangen door een belangenorganisatie er niet toe leiden dat voor de NVJ de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Zie HR 22 mei 2015, ECLI:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First) en HR 3 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (SCAU/Universiteiten). Ook in het geval dat een belangenorganisatie zoals de NVJ niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar ook voor het algemeen belang van de rechten van een grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is, is sprake van een bundeling van belangen in de zin van artikel 3:305a, lid 1, BW. Zie HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First).
eigenbelang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter. Het moet daarbij gaan om een eigen (vermogensrechtelijk) belang dat los staat van de gebundelde belangen in de hiervoor bedoelde zin of daarvan is afgeleid. Zie HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314 (Staat/Vreemdelingenorganisaties) en HR 22 mei 2015, ECLI:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First).
als zodanig. Hierin is een verschil gelegen met de gevallen die aan de orde waren in de arresten HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314, (Staat/ Vreemdelingenorganisaties), HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1296 (Staat/Privacy First) en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049 (SCAU/Universiteiten), aangezien het uitlokken van de exceptieve toetsing van het voorschrift waarin het vereiste van een TUG-ontheffing is neergelegd de
enigereden zou zijn geweest om deze volgens de journalisten ten onrechte voor hen vereiste ontheffing aan te vragen. Dit is in dit geval voor journalisten die het vereiste van een TUG-ontheffing voor gebruik van
dronesvoor de nieuwsgaring willen laten toetsing aan de door hen genoemde grondrechten een ‘
gekunstelde weg’zoals bedoeld in HR 11 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2169 (Leenders/Ubbergen). Bovendien is het vliegen zonder ontheffing strafbaar. Niet gevergd kan worden dat journalisten zich blootstellen aan strafvervolging teneinde exepctieve toetsing van dit vereiste door de strafrechter uit te lokken. Dit leidt tot de conclusie dat de NVJ cs kunnen worden ontvangen in hun vorderingen die betrekking hebben op het tot 1 juli 2015 geldende vereiste van een TUG-ontheffing.
als zodanigvoor journalistiek gebruik van
dronesvan minder dan twee kilogram respectievelijk voor gebruik onder de
minidrone-regeling. Deze bezwaren kunnen wel worden getoetst door de burgerlijke rechter, om dezelfde redenen die gelden voor de bezwaren tegen het vereiste van de TUG-ontheffing
als zodanig:het uitlokken van exceptieve toetsing door de bestuursrechter zou de
enigereden zou zijn deze ontheffingen en aan te vragen, terwijl gebruik van
droneszonder deze ontheffingen en vergunningen strafbaar is en het blootstellen van strafrechtelijke vervolging met het oog op exceptieve toetsing door de strafrechter niet kan worden gevergd.
Drones gebruik bij nieuwsgaring vanaf 1 juli mogelijk”,dat de indruk wekt dat de NVJ cs tevreden zijn met de regelgeving zoals die nu is.
dronegebruik door journalisten aan de door NVJ cs ingeroepen grondrechten. Daarna zal zij in de zaak van [eiser sub 2] zijn vorderingen met betrekking tot de niet meer geldende regelgeving beoordelen.
uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen”. Dat is – samengevat – niet aan de orde bij niet-geharmoniseerde onderwerpen, ten aanzien waarvan het aan de lidstaten is overgelaten om deze te reguleren. Vergelijk HvJEU 26 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:107 (Melloni) en HvJEU 26 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:2015 (Akerberg Fransson).
in voorbereidingis ter harmonisatie van de regels voor gebruik van
drones.Het staat de wetgever dan ook nog vrij om gebruik van luchtvaartuigen tot 150 kilogram te reguleren. De op het Handvest gegronde vorderingen dienen reeds hierom te worden afgewezen. Aan bespreking van de geschilpunten over de gestelde schending van bepalingen uit het Handvest komt de rechtbank niet toe.
dronesonwerkbaar zijn en daarom in strijd zijn met het in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrije nieuwsgaring. Ten aanzien van de nu geldende regelgeving ziet dit verwijt op de meldplichten (de NOTAM en de melding bij de burgemeester). De NVJ cs stellen voorts dat op de voet van artikel 14 EVRM ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen journalisten en recreanten die
dronesgebruiken om beeldmateriaal te vergaren. Dit verwijt ziet ook op de bezwaren tegen de andere door hen genoemde voorschriften, te weten de vereiste ontheffingen en vergunningen (zie r.o. 3.27 en 3.31) en de luchtverkeersregels (zie r.o. 3.35).
dronesfeitelijk onmogelijk maken, is sprake van een inbreuk vooraf door het stellen van deze regels en derhalve van inmenging in het recht op vrije nieuwsgaring.
dronesdoor journalisten
als zodanigonmogelijk maken vanwege de daarmee gemoeide tijd. In de eerste plaats gelden de meldplichten niet voor gebruik onder de
minidroneregeling. De meldplichten treffen dit journalistiek gebruik van
dronesop geen enkele manier en vormen dus geen enkele beperking van het recht van vrije nieuwsgaring bij journalistiek gebruik van
dronesonder de
minidrone-regeling.
dronesdoor journalisten vergen de meldplichten dat er minimaal 48 uur zit tussen de opdracht en het beoogde moment van uitvoering. De Staat voert aan dat dit lang niet altijd een belemmering zal vormen. De NVJ cs hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Tussen de opdracht van de Telegraaf aan [eiser sub 2] van 10 april 2015 en het daarin genoemde moment van uitvoering, 14 april 2015, zat ook meer dan 48 uur. Daarnaast acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat in veel gevallen op voorhand bekend zal zijn dat bepaalde nieuwswaardige feiten zich zullen gaan voordoen – omdat zij zijn aangekondigd of zich altijd op een bepaald moment voordoen, zoals periodiek terugkerende evenementen. Ook zijn er gevallen – bijvoorbeeld achtergrondreportages – waarvoor de noodzaak ontbreekt om de opnames binnen 48 uur na het geven van de opdracht daartoe te laten maken. In deze gevallen treffen de meldplichten journalisten niet concreet of effectief in hun vrijheid van nieuwsgaring en beperken zij de uitoefening van dit grondrecht door journalisten niet.
droneswel concreet en effectief, omdat zij feitelijk een belemmering vormen voor journalisten om – met behulp van
dronesdie niet onder de
minidrone-regeling worden gebruikt – verslag te doen van nieuwsfeiten die zich minder dan 48 uur van tevoren aandienen
.Daarmee maken de meldplichten in die gevallen op voorhand inbreuk op het recht van vrije nieuwsgaring en vormen zij een inmenging in dit grondrecht.
‘pressing social need’),of een redelijke verhouding (‘
proportionality’) bestaat tussen de zwaarte van de beperking en het gewicht van het belang dat met de inbreuk wordt gediend en of de door de Staat gegeven redenen om de inbreuk of inmenging te rechtvaardigen relevant en voldoende (
‘relevant and sufficient’)zijn. Van belang is dat in dit verband aan staten een zekere beoordelingsvrijheid (‘
margin of appreciation’) toekomt. Tot slot komt het aan op de vraag of een evenwicht (‘
fair balance’) bestaat tussen het vrijheidsrecht in kwestie en de eisen die een democratische samenleving stelt. Zie EHRM 26 april 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6568 (Sunday Times/Verenigd Koninkrijk).
juist bij calamiteiten waar de media verslag van zouden willen doen, zal het vaak voorkomen dat er ook laagvliegende bemande luchtvaart is (denk aan een traumahelikopter, politiehelikopter of blushelikopter), wat de kans op ongelukken vergroot.”De Staat wijst erop dat hij wel in overleg met diverse betrokkenen partijen doende is te bezien of kan worden gekomen tot alternatieven voor de meldplichten die enerzijds de veiligheid in de lucht waarborgen en anderzijds zo werkbaar mogelijk zijn voor alle belanghebbenden. De NVJ cs benadrukken dat het nieuws onvoorspelbaar is en wijzen erop dat ‘gewone burgers’ geen meldingen van voorgenomen
drone-vluchten behoeven te doen.
elkjournalistiek gebruik van
drones.Het gaat alleen om nieuwsfeiten die zich minder dan 48 uur van tevoren aandienen, waarvan journalisten wel verslag kunnen doen door een
dronete gebruiken onder de
minidrone-regeling. De inmenging treft dus alleen
dronegebruik buiten de
minidrone-regeling bij nieuwsgaring over nieuwsfeiten die zich minder dan 48 van tevoren hebben aangediend. De meldplichten treffen andere manieren van nieuwsgaring over deze feiten op geen enkele manier.
dronegebruik voor de nieuwsgaring in de regel buiten zal plaatsvinden en allerhande onderwerpen kan betreffen, zowel onderwerpen van algemeen of publiek belang als andere onderwerpen. Voorts heeft de Staat er onweersproken op gewezen dat
dronesvaak door journalisten zullen worden ingezet om verslag te doen van bij calamiteiten.
droneswaarvoor de meldplichten gelden – de buiten de
minidrone-regeling vallende
dronesvan tussen de vier en 150 kilogram – het meest risicovol is. Juist bij het gebruik van deze zwaardere
dronesis de veiligheid van personen die zich op de grond bevinden in het geding.
‘pressing social need’).Zij leveren zowel in het algemeen als meer concreet – en juist bij onverwachte nieuwsfeiten in de vorm van calamiteiten – een
proportionality’) tussen de zwaarte van deze inmenging en het gewicht van het belang dat met de inbreuk wordt gediend. De rechtbank baseert dit op het voorgaande en neemt in het bijzonder in aanmerking dat de meldplichten niet alle
dronegebruik bij onverwachte nieuwsfeiten treft en alle andere mogelijkheden om nieuws over daarover te vergaren – onder meer met benutting van de
minidrone-regeling
–onverlet laat. Het publiek blijft dus niet geheel en al verstoken van dit nieuws, alleen van beeldopnamen met
dronesbuiten de
minidrone-regeling.
drones.De door de NVJ cs bepleite ‘simpele oplossing’ in de vorm van een algehele uitzondering voor journalisten gaat voorbij aan de risico’s die gepaard gaan met het ontbreken van zicht op gebruik van het luchtruim door de relevante autoriteiten. Voor het aan de orde zijnde gebruik buiten de
minidrone-regeling is gesteld noch gebleken dat deze risico’s in het licht van het zwaarwegend belang van de openbare veiligheid beheersbaar of aanvaardbaar zijn. Dat geldt eens temeer nu de Staat onweersproken naar voren heeft gebracht dat juist deze categorie
dronesverreweg het grootste risico voor derden vormt.
chilling effect’uitgaat voor de media om vrijelijk te berichten over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Gezien de aard en omvang de inmenging en de andere mogelijkheden om – zelfs met behulp van
drones –verslag te doen van onverwachte nieuwsfeiten, ligt dit ook niet voor de hand.
‘fair balance’) tussen het recht op vrije nieuwsgaring en de eisen die een democratische samenleving stelt.
margin of appreciation’) toekomt, passend bij de aard en omvang van de inmenging en het daarmee gediende doel.
dronemag laten vliegen en een recreant wel, volgt dat er geen noodzaak (
‘pressing social need’) is om de meldplichten ook te laten gelden voor journalisten en dat deze inmenging niet proportioneel is. Het enkele bestaan van dit verschil – dat alleen geldt voor
dronegebruik buiten de
minidrone-regeling – is geen grond is om anders te oordelen dan hiervoor over schending van artikel 10 EVRM. Het roept wel de vraag op of – zoals NVJ cs met een beroep op artikel 14 EVRM betwisten – dit onderscheid gerechtvaardigd is. De rechtbank zal dit nu onderzoeken. Het navolgende heeft ook betrekking op de andere verschillen in de regels voor recreatief en journalistiek gebruik van
droneswaarover het beroep van NVJ cs zich mede uitstrekt, te weten de vereiste ontheffingen en vergunningen (zie r.o. 3.27 en 3.31) en de luchtverkeersregels (zie r.o. 3.35).
margin of appreciation”)toe, waarvan de omvang afhangt van de omstandigheden van het geval, het onderwerp en de achtergrond daarvan. Zie EHRM 28 november 1984 ECLI:NL:XX:1984:AC8625, (Rasmussen/Denemarken). In het kader van artikel 14 EVRM is de grond waarop het onderscheid is gebaseerd een belangrijke relevante factor voor bepaling van de omvang van de aan staten toekomende beoordelingsvrijheid. Bij ‘verdachte’ gronden voor onderscheid is de beoordelingsvrijheid zeer gering; een daarop gebaseerd onderscheid kan alleen worden gerechtvaardigd door zeer zwaarwegende redenen (“
very weighty reasons”). Verdachte gronden zijn onder meer ras etniciteit en huidskleur, nationaliteit, seksuele gerichtheid, godsdienst en levensovertuiging.
droneszijn onderworpen aan verschillende regimes. Dit verschil is niet in het leven geroepen door extra eisen voor journalisten, maar – andersom – door uitzonderingen en specifieke regels voor modelluchtvaartuigen, die zijn bedoeld voor recreatief gebruik. Voor journalisten geldt het algemene regelgevingskader van de WLV voor RPA’s. De rechtbank tekent hierbij aan dat recreatief gebruik van een
droneniet (meer) aan de orde is indien een recreant (vervolgens) de door hem met behulp van een
dronegemaakte beelden aanwendt door ze bijvoorbeeld af te geven aan een nieuwsmedium of persbureau ter publicatie of zelf te publiceren met het doel een groot publiek te bereiken (vergelijk HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 (Van Gasteren/Hemelrijk)) dan wel aan een nieuwsmedium of persbureau te verkopen. De Staat wijst er dus terecht op recreanten die hun
dronegebruiken voor de nieuwsgaring onder hetzelfde regime vallen als journalisten, aangezien dit gebruik geen “
luchtvaartvertoning, recreatie of sport”is.
beoogdis om onderscheid te maken tussen recreatief en journalistiek gebruik van
drones, maar dat dit wel het
effectis van de voor recreatief gebruik van
dronesgeldende uitzonderingen en specifieke regels. Dit onderscheid is toegesneden op klassiek gebruik van
drones, ten aanzien waarvan een afwijkend regime vanuit een oogpunt van veiligheid verantwoord werd geacht. Zie onder meer r.o. 3.7 en r.o. 3.10.
drones– van tijdelijk aard is: het is een fase in het eerder geduide stapsgewijs verlopend proces van aanpassing van de regelgeving aan de ontwikkelingen met betrekking tot gebruik van de als “
disruptieve innovatie” gekenschetste
drones.Dit regelgevingsproces loopt vooruit op de in 2018/2019 voorziene inwerkingtreding van communautaire regels, die de Staat niet wilde afwachten omdat de bestaande infrastructuur en de regelgeving onvoldoende aansloten op de toename van gebruik voor een veelheid aan toepassingen van
drones.
terug bij af’is in de zin dat deze dan weer is toegesneden en beperkt tot klassiek gebruik van modelluchtvaartuigen. Voor iedereen die vliegt met
drones– recreatief of niet – anders dan in verenigingsverband en boven (model)luchtvaarttereinen, zullen dan dezelfde, in twee regimes onderverdeelde regels gelden. De NVJ cs hebben niet weersproken dat bij het bereiken van deze doelstelling volledig zal zijn tegemoetgekomen aan hun bezwaren.
Having begun the move towards equality, moreover, the Court does not consider it unreasonable of the government to carry out a thorough process of consultation and review, nor can Parliament be blamed for deciding in 1995 to introduce the reform slowly and in stages.”
very weighty reasons”toets moet worden uitgevoerd, bestaat in de regel minder ruimte voor een geleidelijke wijziging van de regelgeving en kan zelfs worden gevergd dat het onderscheid met terugwerkende kracht wordt weggenomen.
dronesvergelijkbaar zijn in de zin van artikel 14 EVRM, hetgeen de Staat heeft bestreden. De rechtbank zal nu in het kader van de proportionaliteitstoets van artikel 14 EVRM onderzoeken of zich hier de situatie voordoet dat het enige tijd laten voortbestaan van veronderstelde ongelijkheid terwijl een proces van verandering van de regelgeving wordt doorlopen, in het licht van artikel 14 EVRM te billijken is.
dronesis ontstaan door de technische en maatschappelijke ontwikkeling van toenemend gebruik van
dronesvoor uiteenlopende doeleinden, die aanpassing vergt van de bestaande infrastructuur en regelgeving. De Staat heeft onweersproken naar voren gebracht dat een van de belangrijke redenen voor aanpassing van de regelgeving is gelegen in de toename van het aantal incidenten met
dronesen meer in het algemeen de aanzienlijke risico’s die gepaard gaan met de uitbreiding van het gebruik van deze luchtvaartuigen.
dronesgroot gewicht in de schaal legt; zie ook r.o. 3.19: uitgangspunt is dat de veiligheid wordt geborgd en dat pas als kan worden aangetoond dat operaties veilig kunnen worden uitgevoerd, zij kunnen worden toegestaan.
dronesmoet worden vormgegeven. De door de Staat in het geding gebrachte reacties uit de internetconsultaties uit 2014 en 2015 laten zien dat de voorstellen zeer veel reacties hebben opgeroepen met een grote verscheidenheid van opvattingen die niet steeds en zonder meer met elkaar te verenigen zijn. Er is bovendien een politieke wens om geen onomkeerbare stappen te nemen (zie r.o. 3.4).
drones,schade kan hebben geleden als gevolg van de inmiddels niet meer geldende vereisten, kan bij gebreke van ieder inzicht in de aard en omvang van zijn werkzaamheden, (concrete voorbeelden van) het soort opdrachten dat hij uitvoert en de wijze waarop hij deze verkrijgt, niet worden geoordeeld dat dit voldoende aannemelijk is voor verwijzing naar de schadestaat. Dit volgt ook niet uit de ten processe vastgestelde feiten.