ECLI:NL:RBDHA:2016:12311
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaken van twee eisers, die asiel aanvragen hadden ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvragen niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht te voorkomen. De rechtbank heeft de beroepen op 12 oktober 2016 behandeld, maar de eisers zijn niet ter zitting verschenen.
De rechtbank overweegt dat de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen aanvullende garanties te vragen bij de Franse autoriteiten over de opvang van de eisers en hun jonge kinderen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen reden is om aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel te twijfelen.
De rechtbank wijst de stellingen van de eisers af en concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.