201409020/1/V3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), van 31 oktober 2014 in zaken nrs. 14/23142 en 14/23144 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 oktober 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 9 oktober 2014 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Frankrijk op grond van de Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013 L 180) verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
1.1. In het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), Tarakhel tegen Zwitserland, van 4 november 2014, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest Tarakhel) heeft het EHRM onder meer overwogen dat bij overdracht aan Italië onvoldoende garantie bestaat dat het desbetreffende gezin, bestaande uit een echtpaar en zes kinderen, op een passende wijze zal worden opgevangen en dat de eenheid van het gezin behouden zal blijven, zodat het noodzakelijk is dat de Zwitserse autoriteiten daartoe voorafgaand aan de overdracht van de Italiaanse autoriteiten garanties verkrijgen.
1.2. De vreemdeling klaagt in haar enige grief dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft miskend dat in de relatie tot Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat overdracht aan dat land strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Zij betoogt daartoe dat in de zogeheten 'fast-track' procedure de rechten van asielzoekers onvoldoende worden gewaarborgd en dat Frankrijk geen standaardpraktijk kent om de kwetsbaarheid van asielzoekers te onderzoeken. Voorts betoogt de vreemdeling dat zij een alleenstaande vrouw is met drie minderjarige kinderen, waarvan er een gehandicapt is, zodat zij behoort tot een kwetsbare groep. Volgens de vreemdeling heeft Frankrijk een structureel tekort aan opvangplaatsen en lopen ook kwetsbare personen het risico dat zij geen opvang krijgen. Daarnaast hebben asielzoekers eerst na een verblijf van drie maanden toegang tot medische hulp van de staat (AME) en is voordien slechts medische noodhulp beschikbaar, aldus de vreemdeling. Volgens de vreemdeling dient de staatssecretaris derhalve te verifiëren of zij en haar kinderen in Frankrijk in aanmerking komen voor opvang en medische zorg. Zij verwijst in dit verband naar de volgende stukken:
1. het arrest van het EHRM van 28 februari 2008, nr. 37201/06, Saadi tegen Italië (www.echr.coe.int)
2. het rapport 'National Country Report - France' van Asylum Information Database (hierna: AIDA) van mei 2014;
3. het rapport "Dublin II Regulation - Lives on hold" van o.a. het Hongaarse Helsinki Comité en het European Council on Refugees and Exiles (hierna: ECRE), van februari 2013;
4. het rapport "Country Report on Human Rights Practices 2012 - France" van het United States Department of State van 19 april 2013;
5. het 'Annual Report 2013 - The state of the world's human rights - France' van Amnesty International; en
6. het rapport 'The organisation of reception facilities for asylum seekers in different Member States' van het European Migration Network van januari 2014.
1.3. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met de door haar afgelegde verklaringen, bezien in het licht van de door haar ingeroepen stukken, niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de relatie tot Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, zodat zij kan worden overgedragen aan Frankrijk. Daartoe heeft de staatssecretaris betoogd dat in Frankrijk geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen waar het gaat om opvang voor asielzoekers, toegang tot de asielprocedure en het verschaffen van ondersteuning en faciliteiten aan asielzoekers. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens de staatssecretaris weliswaar dat er in Frankrijk een tekort aan opvangplaatsen is, maar ook dat de Franse autoriteiten op plaatsen waar deze problemen zich voordoen noodopvang hebben gecreëerd. Voorts heeft de vreemdeling geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar gehandicapte zoon specialistische behandeling behoeft. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de rechtbank toegezegd dat hij voorafgaand aan de overdracht aan de Franse autoriteiten zal melden dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw is met drie minderjarige kinderen en dat een van deze kinderen een dubbele handicap heeft.
In zijn brief aan de Afdeling van 11 december 2014 heeft de staatssecretaris zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aan Italië wordt overgedragen, zodat deze zaak niet valt onder de reikwijdte van het arrest Tarakhel. Voorts heeft de staatssecretaris verwezen naar zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 20 november 2014 (Kamerstukken II 2014/15, 29 344, nr. 122), waarin hij zijn eerste standpunt over de gevolgen van het arrest Tarakhel heeft vermeld.
1.4. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in Frankrijk geen sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De verwijzing naar voormeld rapport van Amnesty International, waarin enkel is vermeld dat in de 'fast-track' procedure de rechten van asielzoekers onvoldoende worden gewaarborgd, is daartoe onvoldoende. Voor zover uit onder meer voormeld rapport van AIDA blijkt dat er in Frankrijk een tekort is aan opvangplaatsen, heeft de staatssecretaris zich ter zitting bij de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat uit de stukken tevens blijkt dat de Franse autoriteiten dit probleem onderkennen en in alle departementen noodfaciliteiten hebben gecreëerd. Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank toegezegd dat hij de Franse autoriteiten ervan op de hoogte zal stellen dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw is met drie minderjarige kinderen en dat een van deze kinderen een dubbele handicap heeft. Nu de vreemdeling geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat haar zoon onder specialistische behandeling staat of een dergelijke behandeling behoeft, terwijl zij niet heeft bestreden dat voor zover toegang tot medische opvang van de staat (AME) tijdens de eerste drie maanden in Frankrijk ontbreekt, medische noodhulp beschikbaar is, bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling en haar kinderen in Frankrijk geen toegang zullen krijgen tot eventueel benodigde medische voorzieningen.
Gelet op het voorgaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdeling aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Voorts volgt uit het vorenstaande dat zich geen situatie voordoet zoals in de zaak die heeft geleid tot het arrest Tarakhel. Anders dan de vreemdeling betoogt, behoeft de staatssecretaris derhalve voorafgaand aan de overdracht van de vreemdeling en haar kinderen geen garanties van de Franse autoriteiten te verkrijgen over de opvang en de toegang tot medische voorzieningen.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Agtersloot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Agtersloot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
699.