7.6Op 1 oktober 2015 is de Voorlopige voorziening in werking getreden. De Voorlopige voorziening vormt de vastlegging van de tussen de minister en vakbonden gemaakte afspraken. In artikel 2 van de Voorlopige voorziening is bepaald dat een gewezen defensieambtenaar die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt, tot het bereiken van de voor hem geldende AOW- leeftijd aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming, die gelijk is aan het bruto AOW-ouderdomspensioen (inclusief vakantiegeld), die voor hem volgens de AOW in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan (tegemoetkoming). In de toelichting op de Voorlopige voorziening is vermeld dat deze regeling een voorlopig karakter heeft, omdat zij op 1 oktober 2015 moet ingaan. De definitieve regeling zal tot stand komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord.
8 Niet in geschil is dat het recht op wachtgeld een arbeidsvoorwaarde is als bedoeld artikel 3, onder e, van de WGBL.
9 Met de WGBL heeft Nederland Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep geïmplementeerd. Dit betekent dat de WGBL mede in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) over Richtlijn 2000/78/EG moet worden uitgelegd.
Onderscheid naar leeftijd?
10 In het arrest van het Hof van 13 september 2011 (C-447/09 Prigge, Fromm en Lambach/Deutsche Lufthansa, ECLI:EU:C:2011:573) is overwogen dat uit artikel 3, lid 1, sub c, van Richtlijn 2000/78 volgt dat deze zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing is, onder meer met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden. Het Hof heeft voorts overwogen dat de betrokkenen van wie de arbeidsverhouding van rechtswege eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en hun jongere collega’s, die hetzelfde beroep uitoefenen in dienst van dezelfde werkgever en/of die binnen de werkingssfeer van dezelfde collectieve overeenkomst vallen, zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
Gelet op voornoemd arrest van het Hof waarin een ruim criterium wordt gehanteerd, is ook in het onderhavige geval sprake van vergelijkbare gevallen. Betrokkenen zijn allen in dienst geweest van het ministerie van Defensie en aan hen is ontslag verleend met toepassing van het SBK, zij vallen onder de werkingssfeer van de Regeling en ten slotte is op hen hetzelfde pensioenregime van toepassing. Dat, zoals verweerder heeft gesteld, in de annotatie bij het hiervoor vermelde arrest van het Hof een ander standpunt wordt verdedigd, doet hieraan niet af.
De rechtbank verwijst naar het oordeel van het College van 1 september 2014 (oordeel 2014-105), waarbij gelet op het bepaalde in artikel 14 van de WGBL, een oordeel is gegeven over de vraag of de minister van Defensie verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering ingevolge het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) van een betrokkene te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar in een situatie waarin de betrokkene op dat moment recht heeft op een AOW ouderdomspensioen noch een ABP ouderdomspensioen. Het College heeft geoordeeld dat de situatie van de betrokkene vanaf de leeftijd van 65 jaar vergelijkbaar is met die van zijn jongere collega’s. De betrokkene zal er op 65-jarige leeftijd in vergelijking met de jongere collega in inkomen op achteruitgaan. Hiermee is sprake van direct onderscheid naar leeftijd in de zin van de WGBL.
De rechtbank verwijst voorts naar het oordeel van het College van 11 december 2014 (oordeel 2014-156), waarbij gelet op het bepaalde in artikel 14 van de WGBL, een oordeel is gegeven over de vraag of de minister van Defensie verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de UGM-uitkering van een betrokkene te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar in een situatie waarin de betrokkene op dat moment geen recht heeft op een AOW ouderdomspensioen, maar wel recht heeft op een ABP ouderdomspensioen. Het College heeft geoordeeld dat de situatie van de betrokkene vanaf de leeftijd van 65 jaar vergelijkbaar is met die van jongere collega’s met FLO. De betrokkene zal er op 65-jarige leeftijd in vergelijking met de jongere collega in inkomen substantieel op achteruit gaan. Hiermee is sprake van direct onderscheid naar leeftijd in de zin van de WGBL.
De rechtbank ziet aanleiding voornoemde oordelen van het College en de overwegingen waarop deze berust te onderschrijven.
Voorts verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2614), inzake (gewezen) burgerpersoneel van Defensie in het kader van het Wbad, waarin is geoordeeld dat het (blijven) hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar voor beëindiging van het wachtgeld ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd oplevert. De rechtbank overweegt dat het karakter van de Regeling overeenkomt met de Wbad, nu op grond van beide regelingen wordt voorzien in een inkomensvervangende uitkering die is gerelateerd aan het aantal opgebouwde dienstjaren. Voorts wordt de betrokkene op grond van beide regelingen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar geconfronteerd met beëindiging van het wachtgeld, heeft hij nog geen recht op AOW (het AOW-gat) en dus inkomstenterugval. De Wbad heeft, anders dan de Regeling, in zich dat het wachtgeld kan doorlopen na de leeftijd van 65 jaar. Het gewezen burgerpersoneel heeft recht op een ABP ouderdomspensioen noch een AOW ouderdomspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
De gewezen militair van wie het wachtgeld op grond van de Regeling dan wel de UGM-uitkering wordt beëindigd, heeft bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te maken met het AOW-gat en inkomstenterugval. Gewezen militairen zullen bij de leeftijd van 65 jaar een ABP ouderdomspensioen ontvangen, maar geen AOW ouderdomspensioen.
Voor zover verweerder stelt dat een betrokkene vanaf 65 jaar zich, financieel gezien, in een wezenlijk andere positie bevindt dan de jongere betrokkene en derhalve geen sprake is van (ongelijke behandeling van) gelijke gevallen, overweegt de rechtbank dat juist door het (blijven) hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar in het kader van de Regeling in combinatie met het PR ten opzichte van de verhoogde AOW-leeftijd in voornoemde vergelijkbare gevallen sprake is van een ongelijke behandeling, nu hierdoor een substantieel verschil in inkomen ontstaat.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van onderscheid naar leeftijd.
Is onderscheid objectief gerechtvaardigd?
11 De rechtbank is in lijn met eerdergenoemde oordelen van het College van 1 september 2014 en 11 december 201 van oordeel dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid, te weten het afbakenen van het wachtgeld ingevolgde de Regeling tot diegenen die financiële compensatie nodig hebben, legitiem is te achten. Het is niet discriminatoir van aard en voorziet in een daadwerkelijke behoefte van verweerder
.Verweerder heeft aangevoerd dat aan dit doel ook een eerlijke verdeling van de beschikbare gelden ten grondslag ligt. Ook deze doelstelling is legitiem te achten.