ECLI:NL:CRVB:2016:1071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
14/2347 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag ouderdomspensioen op grond van de AOW

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellant had in 2007 verzocht om een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar zijn aanvraag werd in 2009 afgewezen omdat niet aannemelijk was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. Na een herhaalde aanvraag in 2012, waarin appellant stelde dat hij wel in Nederland had gewoond en gewerkt, werd opnieuw afwijzend beslist door de Svb. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte uitsluitend heeft beoordeeld of er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad benadrukt dat bij duuraanspraken, zoals in dit geval, een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en beoordeelt het bestreden besluit zelf. Appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims, en de Svb heeft adequaat onderzoek verricht. De Raad verklaart het beroep van appellant ongegrond en bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 166,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

14/2347 AOW
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2014, 13/6683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Svb medio 2007 verzocht hem een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft de Svb afwijzend op deze aanvraag beslist op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
1.2.
Bij brief van 12 december 2012 heeft appellant de Svb verzocht om hem alsnog een ouderdomspensioen toe te kennen op grond van de AOW. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt onder de naam [naam]. Verder heeft appellant erop gewezen dat het Pensioenfonds Horeca & Catering hem inmiddels een ouderdomspensioen heeft toegekend.
1.3.
Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 18 februari 2013 aan appellant meegedeeld dat afwijzend is beslist op zijn verzoek van 12 december 2012, omdat appellant geen in aanmerking te nemen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 4 oktober 2013 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard. Daartoe is mede in overweging genomen dat nog altijd niet aannemelijk is geworden dat appellant ingezetene van Nederland is geweest en evenmin dat hij in Nederland heeft gewerkt, zodat niet kan worden aangenomen dat het onder punt 1.1 vermelde besluit onjuist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.
De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De door appellant gestelde aanspraak op een ouderdomspensioen betreft een geschil over een zogenoemde duuraanspraak. Ingevolge vaste rechtspraak betekent dit dat bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst (ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudend toetsing plaatsvinden. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook bestuursorganen zich kunnen beroepen, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
3.2.
Gelet op het onder 3.1 geschetste toetsingskader heeft de rechtbank in dit geding ten onrechte uitsluitend beoordeeld of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daarom moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
3.3.1.
Bij het bestreden besluit is de Svb uitgegaan van het onder 3.1 geschetste toetsingskader. Met het oog op een definitieve geschilbeslechting, zal de Raad, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het bestreden besluit hierna beoordelen met inachtneming van dit toetsingskader.
3.3.2.
Ter ondersteuning van zijn aanvraag van 12 december 2012 heeft appellant gesteld dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt onder de naam [naam]. Verder heeft appellant twee loonspecificaties overgelegd en erop gewezen dat het Pensioenfonds Horeca & Catering hem inmiddels een ouderdomspensioen heeft toegekend. Wat appellant heeft aangevoerd overtuigt de Raad geenszins. In de bezwaarfase is namens appellant erkend dat de door hem verstrekte informatie in diverse opzichten onduidelijk is. Een toereikende nadere verduidelijking is vervolgens uitgebleven. Op de twee door appellant overgelegde loonspecificaties is niet de naam van een werkgever vermeld, zodat deze de Svb geen aanknopingspunten bieden voor verder onderzoek. De Svb heeft bij het Pensioenfonds Horeca & Catering nagevraagd op grond waarvan een door [naam] opgebouwd (klein) pensioen aan appellant is uitbetaald. Daarbij bleek dat bij het Pensioenfonds Horeca & Catering geen dossier meer aanwezig is aan de hand waarvan kan worden achterhaald op grond van welke overwegingen aan appellant een pensioen is uitbetaald. De beslissing van het Pensioenfonds Horeca & Catering kan de Svb reeds daarom niet binden. Gelet op de summiere gegevens die appellant heeft verstrekt, heeft de Svb toereikend onderzoek verricht, en kan niet worden vastgesteld dat het onder 1.1 vermelde besluit onjuist is.
3.3.3.
In het voorgaande ligt tevens besloten dat wat appellant ter ondersteuning van zijn aanvraag van 12 december 2012 heeft aangevoerd, niet is te beschouwen als in aanmerking te nemen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
3.3.4.
Uit 3.3.1 tot en met 3.3.3 volgt dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

NK

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale)
  • Annulera la décision contestée;
  • Déclarera encore mal fondé l'appel interjeté de première instance;
  • Détermine que la SVB remboursera le droit de greffe de € 166,00 pour l’appel et l’appel ultérieur payé par l'appelant.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de G.J. van Gendt en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 11 mars 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.