Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 maart 2016;
- de brief met producties zijdens [eiser] ;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 1 juni 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief met productie van 2 juni 2016 zijdens [eiser] ;
- de brief met productie van 8 juli 2016 zijdens [gedaagde] ;
- de akte met producties van 11 juli 2016 zijdens [eiser] ;
- de brief met productie van 13 juli 2016 zijdens [eiser] ;
- de brief met productie van 22 juli 2016 zijdens [gedaagde] ;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 juli 2016.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Koren-Tekstra q.q.). Tevens heeft de Hoge Raad in het
ProCall-arrest overwogen dat overeenkomstige toepassing van de regeling van artikel 25 Wet op het notarisambt op de door advocaten aangehouden derdengeldrekeningen, waaronder de door een stichting aangehouden rekening als bedoeld in de Boekhoudverordening 1998, mogelijk is (HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3413). Op grond van deze jurisprudentie geldt dus dat indien meerdere belanghebbenden (voorwaardelijk) gerechtigd zijn tot een bedrag op de rekening van een stichting derdengelden zoals de Stichting, sprake is van een gemeenschap. Naar de rechtbank begrijpt stelt [eiser] dat de onderhavige situatie binnen dit juridisch kader valt, zodat zijn vordering niet kan verjaren. Daarmee miskent [eiser] echter dat gesteld noch gebleken is dat er, naast [eiser] , nog een andere belanghebbende was met een (voorwaardelijke) aanspraak op het door [X] op de rekening van de Stichting gestorte bedrag. Van een gemeenschap is dan ook geen sprake, zoals [gedaagde] terecht betoogt. Daar komt nog bij dat deze vordering van [eiser] ook niet strekt tot verdeling van enige gemeenschap, maar tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. De vordering van [eiser] is daarom zonder meer aan verjaring onderhevig.
NJ2006, 112). Op [gedaagde] rust de stelplicht – en bij voldoende betwisting de bewijslast – van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de verjaringstermijn is aangevangen en vervolgens is voltooid.