ECLI:NL:RBDHA:2015:4299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
14_11399 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekposten inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009: zorgkosten en scholingsuitgaven

In deze zaak heeft eiser in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 kosten in aftrek gebracht met betrekking tot de eigen woning, specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven. De Belastingdienst heeft deze aftrekposten niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot een beroepsprocedure. Tijdens de zitting is gebleken dat een deel van de kosten met betrekking tot de eigen woning alsnog in aanmerking kan worden genomen, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de aftrek van specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven. De rechtbank oordeelt dat eiser niet in zijn bewijslast is geslaagd, aangezien hij niet heeft aangetoond dat de zorgkosten daadwerkelijk door hem zijn voldaan of dat er een medische noodzaak voor deze uitgaven bestond. Evenzo heeft eiser niet kunnen aantonen dat hij met de scholingsuitgaven in redelijkheid kon verwachten een beroep te kunnen uitoefenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat eerdere acceptatie van aftrekposten in voorgaande jaren geen garantie biedt voor de acceptatie in het jaar 2009. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de kosten met betrekking tot de eigen woning, maar ongegrond voor de zorgkosten en scholingsuitgaven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten, omdat de gegrondverklaring van het beroep niet voortvloeit uit een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/11399
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats 1], eiser(gemachtigde: mr. H.A.J. Kalsbeek),

en
[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 november 2014 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.963 (de aanslag), de opgelegde verzuimboete en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de aanslag gegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen de boete ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.995;
- vermindert de bij de aanslag gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.100. Daarbij heeft eiser € 11.413, € 5.750 en € 14.700 in aftrek gebracht aan respectievelijk kosten met betrekking tot de eigen woning, specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven.
2. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de onder 1 genoemde aftrekposten niet geaccepteerd. Tevens heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van € 226.
3. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld en of de boete terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder de onder 1 genoemde specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Naar aanleiding van door eiser in de beroepsfase overgelegde stukken is niet langer in geschil dat een bedrag van € 6.968 aan aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking dient te worden genomen.
4. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die kunnen worden aangemerkt als - aftrekbare - uitgaven voor specifieke zorgkosten. Een van de voorwaarden is dat de uitgaven op eiser drukken. Daarnaast is een voorwaarde dat er voor de behandeling waarop de uitgaven betrekking hebben, een medische noodzaak bestaat. Een dergelijke medische noodzaak kan blijken uit het feit dat de behandeling op medisch voorschrift en/of onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener plaatsvindt (vgl. Hoge Raad 29 juni 1977, nr. 18 449, ECLI:NL:HR:1977:AX4014 en Hoge Raad 4 januari 1978, nr. 18 643, ECLI:NL:HR:1978:AX2996).
5. De rechtbank stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat het op de weg ligt van eiser om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor de aftrek voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft weliswaar afschriften van verschillende facturen overgelegd, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat eiser de gefactureerde bedragen heeft voldaan dan wel dat de in aanmerking genomen uitgaven op hem drukten. Met de overgelegde stukken en hetgeen hij overigens heeft verklaard is eiser er bovendien niet in geslaagd de medische noodzaak van de uitgaven aannemelijk te maken. De rechtbank weegt in dit oordeel mee dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de door hem in aftrek gebrachte uitgaven niet gedaan zijn op voorschrift of onder begeleiding van een arts. Ook heeft eiser in dit verband geen medische verklaring overgelegd.
6. Op grond van artikel 6.27 van de Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven slechts aftrekbaar wanneer zij zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Om scholingsuitgaven in aftrek te mogen brengen moet eiser met het volgen van opleiding het oogmerk hebben met deze opleiding een beroep te gaan uitoefenen. Daarnaast moet eiser in redelijkheid kunnen verwachten dat dit oogmerk na voltooiing van de opleiding verwezenlijkt zal worden (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 08/00312, ECLI:NL:HR:2009:BF3924).
7. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij docent economie is en momenteel geen werk heeft. De uitgaven hebben volgens eiser betrekking op scholing die hij heeft gevolgd met het oogmerk om in de toekomst Islamitische economie te kunnen doceren. De rechtbank acht deze verklaring zonder nader onderbouwing onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser in redelijkheid kon verwachten het beroep van docent Islamitische economie te kunnen gaan uitoefenen. Zo is de rechtbank niet gebleken dat er in 2009 plannen waren om een dergelijk vak in de nabije toekomst in het curriculum op te nemen. Evenmin heeft eiser met objectiveerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat er in 2009 voldoende vraag bestond naar het vak Islamitische economie om in redelijkheid te kunnen verwachten dat hij in dit vakgebied zijn beroep zou kunnen uitoefenen.
8. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Aan het enkele feit dat de in de aangifte opgevoerde aftrekposten bij het opleggen van de aanslag over een eerder jaar zijn gevolgd, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat die aftrek in volgende jaren geaccepteerd zal worden.
9. Niet in geschil is dat eiser ook na daartoe te zijn gemaand, niet tijdig aangifte heeft gedaan, namelijk eerst op 27 oktober 2010. Dat eiser er, zoals hij zelf stelt, alles aan heeft gedaan om de stukken waar verweerder in een later stadium om heeft verzocht te overleggen, neemt het aangifteverzuim niet weg. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank acht de boete van € 226 daarom terecht opgelegd en gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
10. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van het derde lid, van genoemd artikel dient het verzoek te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
Omdat eiser pas heeft verzocht om een proceskostenvergoeding nadat verweerder op zijn bezwaar had beslist, acht de rechtbank geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten in de bezwaarfase.
11. De rechtbank acht evenmin termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten voor het beroep en overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft, ondanks het verzoek daartoe van verweerder in de bezwaarfase, pas gedurende de beroepsprocedure informatie overgelegd waarmee de aftrek van kosten met betrekking tot de eigen woning aannemelijk is gemaakt. De gegrondverklaring van het beroep vloeit daarom niet voort uit een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van het voorgaande dient ondanks de gegrondverklaring van het beroep een proceskostenvergoeding achterwege te blijven (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985 en Hoge Raad 5 januari 2007, nr. 42.548, ECLI:NL:HR:2007:AZ5556).
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.