ECLI:NL:RBDHA:2015:15959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidsstellingen door DGA voor leningen niet zakelijk; verlies uit hoofde van die zekerheidsstellingen niet in mindering op belastbare inkomen uit werk en woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. W.G. Zandvliet, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.408, waarbij ook heffingsrente in rekening was gebracht. Eiseres had een verlies van € 125.000 en € 29.340 in haar aangifte opgenomen, gerelateerd aan borgstellingen die haar echtgenoot had verstrekt voor leningen van de bank en voor [Y BV]. De inspecteur van de Belastingdienst had deze verliezen gecorrigeerd, wat leidde tot het beroep van eiseres.

Tijdens de zitting op 30 september 2015 werd het beroep behandeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat de echtgenoot niet als borg was aangesproken door de bank, waardoor het verlies uit hoofde van de borgstelling ten behoeve van de bank niet in aanmerking kon worden genomen. De rechtbank benadrukte dat voor de beoordeling of de zekerheidsstelling zakelijk was, het aan eiseres was om aan te tonen dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om dezelfde zekerheid te verstrekken onder dezelfde voorwaarden. Eiseres slaagde hierin niet.

De rechtbank concludeerde dat het verlies uit borgstelling terecht door de inspecteur was gecorrigeerd en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank liet de vraag of de terbeschikkingstelling van de bedrijfshal aan [X BV] in 2010 was geëindigd, onbeantwoord, aangezien dit onderwerp mogelijk aan de orde zou komen in een toekomstige procedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/2781

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: drs. W.G. Zandvliet),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.408. Bij beschikking is daarbij aan eiseres € 518 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
De onderhavige zaak is ter zitting tegelijk behandeld met de zaak van eiseres met nummer SGR 15/2780 en de zaken van de echtgenoot van eiseres (de echtgenoot) met de nummers SGR 15/2778 en SGR 15/2779.
Eiseres en verweerder hebben beiden ingestemd met de behandeling door rechtbank Den Haag.

Overwegingen

Feiten
1. De echtgenoot is enig aandeelhouder van [X] B.V. ([X BV]) die op haar beurt enig aandeelhouder is van [Y] B.V. ([Y BV]), [Z] B.V. en [Q] B.V. Daarnaast is [X BV] voor 51% aandeelhouder van [R] B.V..
2. Voor de financiering van bovengenoemde vennootschappen heeft de echtgenoot gelden geleend van de [bank] (de bank). De echtgenoot heeft daarvoor aan de bank rechten van hypotheek verleend op privépanden voor respectievelijk € 850.000, € 100.000 en € 200.000. Voorts heeft de echtgenoot zich op verzoek van de bank ten behoeve van deze financiering borg gesteld voor een bedrag van € 250.000.
3. De echtgenoot heeft zich daarnaast ten behoeve van [Y BV] borg gesteld voor een schuld van [X BV] van € 60.000, die is ontstaan bij de overname van [S] B.V., waarbij [X BV] een gedeelte van de koopsom schuldig is gebleven.
4. In 2010 zijn de vennootschappen failliet gegaan.
5. De bank heeft onroerende zaken van de echtgenoot waarop hypotheek was verleend, verkocht. Met de opbrengst is de vordering van de bank op de vennootschappen van in totaal € 540.493 geheel afgelost. De echtgenoot is door de bank niet als borg aangesproken.
6. De echtgenoot is wel als borg aangesproken door [Y BV]. Via loonbeslag is het restant van de schuld (€ 56.678) op de echtgenoot verhaald.
7. Eiseres heeft in haar aangifte een verlies in aanmerking genomen van € 125.000 voor de borgstelling van de echtgenoot ten behoeve van de bank en van € 29.340 voor de borgstelling van de echtgenoot ten behoeve van [Y BV].
8. Verweerder heeft bij de vaststelling van de aanslag dit verlies gecorrigeerd.
10. Uit de in 5. vermelde feiten blijkt dat de echtgenoot niet als borg is aangesproken door de bank. Reeds daarom kan geen verlies uit hoofde van de borgstelling ten behoeve van de bank in aanmerking worden genomen.
11. Wel staat vast dat de echtgenoot een recht van hypotheek heeft verleend aan de bank op aan hem in privé toebehorende panden en dat de bank dit recht van hypotheek ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend. Aangezien het verlenen van een hypotheekrecht ook een vorm van zekerheidsstelling is, zal de rechtbank beoordelen of eiseres uit dien hoofde een verlies in aanmerking kan nemen. Dit laatste is slechts het geval indien de zekerheidsstelling zakelijk is (vgl. Hoge Raad 12 december 2003, nr. 38124, ECLI:NL:HR:2003:AH8973).
12. De rechtbank overweegt dat voor beantwoording van de vraag of die zekerheidsstelling zakelijk is, beslissend is of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde zekerheid te verstrekken, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden (Hoge Raad 17 oktober 2014, nr. E14/00995, ECLI:NL:HR:2014:2984). Het is aan eiseres om aannemelijk maken dat daarvan in dit geval sprake is. Hierin is eiseres niet geslaagd.
13. De echtgenoot is wel aangesproken voor de borgstelling ten behoeve van [Y BV]. Voor het antwoord op de vraag of het in verband hiermee voldane bedrag als verlies in aanmerking mag worden genomen, is bepalend of de borgstelling zakelijk is. Eiseres heeft dat ook in dit geval niet aannemelijk gemaakt.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het verlies uit borgstelling terecht door verweerder gecorrigeerd.
15. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Aan de beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling van de bedrijfshal aan [X BV] in 2010 is geëindigd, komt de rechtbank niet toe. Die vraag zal aan de orde kunnen komen in een eventuele procedure over de navorderingsaanslag die aan eiseres is opgelegd.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali , voorzitter, en mr. T. van Rij en mr. R.C.H.M. Lips, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.