Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 15/13970 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2015 in de zaak tussen
[verzoeker] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Verzoeker is op 2 april 2011 in verband met zeeroof op volle zee aangehouden door het personeel van de Hr. Ms. Tromp, een schip van de Koninklijke Marine. Verzoeker is naar Nederland overgebracht om te worden vervolgd. Bij vonnis van 12 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden vanwege het medeplegen van zeeroof.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft verweerder tegen verzoeker een inreisverbod voor de duur van 10 jaar uitgevaardigd. Het door verzoeker daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 augustus 2015 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard (AWB 15/5870).
Daarnaast heeft verzoeker volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Omdat geen grond bestaat voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, heeft verweerder het verzoek om opheffing van het uitgevaardigde inreisverbod afgewezen.
6.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2539, moet verweerder, indien en voor zover hij een advies van MediFirst (thans FMMU) aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit advies zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent tot stand is gekomen. Dit volgt uit artikel 3:2 Awb. Indien verweerder heeft voldaan aan deze vergewisplicht, kan de vreemdeling de uitkomst van het advies slechts succesvol bestrijden door het overleggen van een andersluidend deskundigenadvies.
6.2 In het ‘medisch advies horen en beslissen’ van de FMMU van 10 juni 2015 staat - voor zover relevant - het volgende vermeld:
Betrokkene kan niet gehoord worden omdat er sprake is van ernstige psychische beperkingen die een degelijk gesprek onmogelijk maken. Betrokkene kan niet antwoord geven op de simpelste vragen, kan zich niet concentreren, is argumentatief, wantrouwend en verbaal agressief met zowel ondergetekende als ook telefonische tolk, praat in zichzelf en lijkt simpelweg niet helder of adequaat in zijn communicatie.[…]
Betrokkene zal eerst behandeld moeten worden voor zijn psychische problematiek voordat de mogelijkheid van een gehoor heroverwogen kan worden. Betrokkene kan in ieder geval niet binnen afzienbare tijd worden gehoord.[…]
Mocht op een later tijdstip alsnog een gehoor overwogen worden zal betrokkene eerst wederom door een arts van FMMU moeten worden gezien.In het daaropvolgende advies van de FMMU van 25 juni 2015 staat - voor zover hier relevant - het volgende vermeld:
Cliënt gaf in eerste instantie antwoord op de gestelde vragen, maar daarna niet meer. Vragen werden ontweken of weggelachten. Gaf later in het gesprek wel coherent antwoorden. Meest waarschijnlijk is dat cliënt in staat is voor het horen en beslissen, maar dat de antwoorden niet altijd betrouwbaar zijn. In het gesprek is de conclusie getrokken dat hij gehoord kan worden, wat positief beantwoord werd.6.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker terecht naar voren heeft gebracht dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn hiervoor bedoelde vergewisplicht, door het laatste advies van de FMMU van 25 juni 2015, alsmede de verslagen van de daarop volgende gehoren van eiser, waaruit blijkt dat een gesprek met eiser niet mogelijk was, aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. Gelet op de conclusie in het advies van de FMMU van 10 juni 2015, dat verzoeker eerst zal moeten worden behandeld voor zijn psychische problematiek vóórdat de mogelijkheid van een gehoor heroverwogen kan worden en verzoeker in ieder geval niet binnen afzienbare tijd kan worden gehoord, is niet inzichtelijk op grond waarvan de FMMU in zijn advies van 25 juni 2015 tot de conclusie is gekomen dat verzoeker, slechts twee weken later, wel kon worden gehoord.
Uit het advies van 25 juni 2015 blijkt niet dat de FMMU zijn eerdere advies van 10 juni 2015 bij zijn nieuwe advies heeft betrokken of daarmee bekend was. Uit het advies van 25 juni 2015 blijkt immers niet op grond waarvan de ernstige psychische beperkingen die de FMMU in zijn advies van 10 juni 2015 bij verzoeker heeft geconstateerd, op grond waarvan is geconcludeerd dat verzoeker eerst dient te worden behandeld en ‘in ieder geval’ niet binnen afzienbare tijd kan worden gehoord, thans, binnen een korte tijd van twee weken en zonder dat de geadviseerde behandeling heeft plaatsgevonden, niet langer in de weg staan aan het horen van verzoeker. De psychische beperkingen van verzoeker, zoals de FMMU in zijn advies van 10 juni 2015 heeft vastgesteld, vinden bevestiging in de door verzoeker overgelegde medische informatie van de [locatie] , waaruit blijkt dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis NAO (PPC ‘13), antisociaal gedrag, psychose, paranoïde schizofrenie, akoestische hallucinaties en een tentamen suïcide.
6.4 Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de voortgangsgegevens met betrekking tot de uitzetting van verzoeker, waaruit blijkt dat verzoeker op 16 juni 2015 is beoordeeld door een psychiater/psycholoog in het kader van een mogelijk op te leggen maatregel tot Bijzondere Opneming Psychiatrisch Ziekenhuis (BOPZ), dat de psychiater/psycholoog daarvoor geen aanleiding zag, en dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek daarom heeft voorgesteld om verzoeker nogmaals door een arts van de FMMU te laten beoordelen op geschiktheid voor een interview door de IND. Die verwijzing maakt evenmin inzichtelijk op grond waarvan de FMMU tot de conclusie is gekomen, in het licht van het eerdere advies van 10 juni 2015, dat verzoeker kan worden gehoord. Uit het advies van de FMMU van 25 juni 2015 blijkt immers niet dat die omstandigheid bij het advies is betrokken. Ook overigens kan uit de enkele afwijzing van het verzoek tot een BOPZ-maatregel niet zonder meer worden afgeleid dat verzoeker kan worden gehoord, noch dat verzoeker niet langer behandeld hoeft te worden voor zijn psychische problematiek alvorens hij kan worden gehoord.
6.5 Daarnaast bieden de verslagen van het eerste en het nader gehoor bevestiging voor de conclusie dat verzoeker, ondanks het advies van 25 juni 2015, niet in staat was verklaringen af te leggen en vragen te beantwoorden. Uit die verslagen blijkt immers dat de gehoormedewerker (geruime tijd) tevergeefs heeft geprobeerd om een gesprek met verzoeker te voeren, dat verzoeker nauwelijks in staat is om iets te begrijpen, dat hij lachend reageert en onsamenhangende antwoorden geeft, waarna de gehoormedewerker het gehoor heeft afgebroken zonder dat verzoeker een asielrelaas naar voren heeft gebracht. Het vermoeden van verweerder dat verzoeker acteert dan wel met zijn gedrag verschijnselen veinst, vindt geen bevestiging in het advies van de FMMU van 25 juni 2015, dan wel in overige medische informatie.
6.6 De beroepsgrond slaagt.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in de artikel 8:51a Awb, gelet op het nader onderzoek dat verweerder nog zal moeten verrichten naar de vraag of verzoeker kan worden gehoord over zijn asielmotieven. De voorzieningenrechter zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen op het verzoek tot opheffing van het inreisverbod.
Het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, is daarom niet-ontvankelijk.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het inreisverbod, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het verzoek van verzoeker tot opheffing van het inreisverbod, met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 490,- in verband met het beroep.