Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de opgelegde boete van € 128.000,-- heeft gehandhaafd. Daartoe heeft eiseres, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiseres stelt primair dat er geen sprake is van een beboetbaar feit, aangezien de vergunningplicht onder de Wav ontbreekt. Hiertoe voert eiseres aan dat het besluit van de regering tot verlenging van de beperking op het vrij verkeer van personen voor Roemenen na 1 januari 2012 tot 1 januari 2014 geen rechtskracht toekomt wegens het achterwege laten van bekendmaking van dat besluit door middel van een Koninklijk Besluit of publicatie in de Staatscourant en dat de enkele mededeling van dat besluit aan de Tweede Kamer onvoldoende is. Eiseres stelt dat toepassing van een niet bekendgemaakt besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het voorgaande heeft volgens eiseres in ieder geval tot gevolg dat verwijtbaarheid ontbreekt .
Voorts stelt eiseres dat het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing is gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit uitvoering Wav, nu de vreemdelingen hoofdverblijf buiten Nederland hebben, geen arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever hebben en zij uitsluitend arbeid hebben verricht op een buiten Nederland geregistreerd vervoermiddel in het internationaal verkeer.
Voorts is er geen sprake van verwijtbaarheid, zodat er aanleiding is tot het afzien (matiging) van het opleggen van de boete. Daartoe voert eiseres aan dat de werkgever niet op de hoogte is van de relevante Nederlandse regelgeving en de Roemenen na de controle direct van boord zijn gehaald. Verder is niet voldaan aan het beginsel van het actief verschaffen door verweerder van relevante informatie over de positie van Roemenen, zoals bepleit door de Nationale Ombudsman en heeft de IND in haar contacten met de scheepsagent (ISP) het vertrouwen opgewekt dat geen vergunning nodig was.
Verder stelt eiseres dat er geen wettig en overtuigend bewijs is geleverd dat door de Roemenen feitelijk werkzaamheden werden verricht. Aangezien de boete ziet op strafvervolging als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dient de rechtbank ambtshalve te toetsen of de overtredingen hebben plaatsgevonden. Daartoe is het bestaan van een arbeidscontract ontoereikend. Voorts zijn slechts 8 van de 16 personen gehoord. Daarvan is aan 2 personen geen cautie verleend. Van de 6 verhoorde personen met cautie is niet vastgesteld dat daadwerkelijk arbeid werd verricht.
De verklaringen van de ondernemingen in kwestie (eiseres en [A]) zijn niet te herleiden tot de zestien individuen of hun werkzaamheden en de verklaring van de kapitein, de heer [B], ziet niet op de feitelijke werkzaamheden.
Ten slotte stelt eiseres dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder van de Wav. Er kan slechts sprake zijn van één enkele functionele overtreder. Dat is in dit geval [A] als eigenaar van het schip. Eiseres kan niet eveneens als overtreder worden aangemerkt. Zij heeft slechts de hoedanigheid van belangenbehartiger. Uit de arbeidsovereenkomsten blijkt dat eiseres slechts rechtshandelingen heeft verricht “in naam van [A]” , dus als “lasthebber” in de zin van artikel 7:414 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW).