ECLI:NL:RVS:2012:BY0352

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201235/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 8.000,00 werd opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 12 oktober 2010, na vaststelling dat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid had verricht bij [bedrijf]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 augustus 2012 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als de minister vertegenwoordigd door hun advocaten. De Afdeling overwoog dat de rechtbank de beroepsgronden van [appellante] terecht had verworpen. De Afdeling bevestigde dat het werkgeversbegrip in de Wav voldoende duidelijk is en dat de opgelegde boete terecht was. De Afdeling oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd voor de overtreding, onder andere door het boeterapport van de Arbeidsinspectie en de verklaring van de vreemdeling.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.

Uitspraak

201201235/1/V6.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2011 in zaak nr. 11/1386 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft de minister [appellante] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit, verzonden op 11 februari 2011, heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.J. Brunia, advocaat te Rotterdam, en mr. L.M. Kriesels, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G. Bunte, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
2.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b en onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2010 (hierna: de beleidsregels) wordt bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
3.    Het op ambtsbelofte onderscheidenlijk ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 17 augustus 2010 houdt in dat op 17 juni 2010 een vreemdeling van Afghaanse nationaliteit (hierna: de vreemdeling) bij [bedrijf], gevestigd te Waalre, arbeid heeft verricht bestaande uit het demonteren van een metalen bureau, terwijl daarvoor geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven. Aangezien [bedrijf] inmiddels is gesloten, [appellante] volgens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel de hoofdvestiging is en [bedrijf] daar als een soort nevenvestiging onder valt, is het boeterapport opgemaakt op naam van [appellante].
4.    Ingevolge artikel 21 van de Wav, gelezen in samenhang met artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 47 van de Wet op de Raad van State, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank terzake beroepen tegen besluiten tot oplegging van de bestuurlijke boete, als bedoeld in de Wav.
Derhalve is de Afdeling, anders dan [appellante] betoogt, bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
5.    De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de door [appellante] naar voren gebrachte beroepsgronden niet slagen. Voor zover [appellante] die gronden in hoger beroep heeft herhaald, kunnen deze niet aan de overwegingen van de rechtbank afdoen, reeds omdat deze geen gemotiveerde betwisting daarvan behelzen.
6.    Voor zover [appellante] betoogt dat het werkgeversbegrip, als bedoeld in de Wav, te algemeen en niet voldoende gedefinieerd is, wordt overwogen dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in de ontvankelijkheidsbeslissing in zaak van Het Financieele Dagblad tegen Nederland van 28 juni 2011, nr. 577/11; JV 2011/403, heeft overwogen dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, het ruime werkgeversbegrip, zoals dat in vaste jurisprudentie van de Afdeling is uitgelegd, past binnen de geschiedenis van de totstandkoming van de Wav en de begripsbepaling daarvan voldoende duidelijk en derhalve voldoende voorzienbaar is. Volgens het EHRM is de ruime uitleg van het werkgeverschap daarom niet in strijd met artikel 7 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het betoog faalt.
7.    [appellante] betoogt tot slot tevergeefs dat het 'formulier en uitwerking getuigenverhoor vreemdeling 1', dat als bijlage 5 aan het boeterapport is gehecht, gebrekkig is en daarom niet aan het boeterapport ten grondslag had mogen worden gelegd en dat de minister dientengevolge niet heeft bewezen dat van een overtreding sprake is.
De uitwerking van het getuigenverhoor is opgenomen in het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte rapport van horen. [appellante] heeft niet gesteld dat de hierbij door de inspecteurs gevolgde procedure en wijze van vastlegging in strijd zijn met enig terzake daarvan geldend voorschrift. Daarbij komt dat de vreemdeling de door de inspecteurs opgenomen verklaring heeft ondertekend, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat de vreemdeling aldus heeft verklaard. Voorts miskent het betoog dat de bewijsvoering van de minister niet alleen op de verklaring van de vreemdeling is gestoeld, maar ook op de waarnemingen van de inspecteurs. Derhalve staat voldoende vast dat de vreemdeling voormelde werkzaamheden heeft verricht. Aangezien [appellante] niet betwist dat voor deze werkzaamheden niet over een tewerkstellingsvergunning werd beschikt, staat evenzeer vast dat sprake is van overtreding van artikel 2 van de Wav.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat aan de vreemdeling ten onrechte niet de cautie is gegeven voordat hij werd gehoord, wordt overwogen dat het geven van de cautie in dit geval niet was vereist, omdat de vreemdeling slechts als getuige is gehoord.
Het betoog faalt.
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter                  ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
501.