Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
Gemachtigde van eiseres:
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een deelgeschil in het kader van letselschade na een dienstongeval van een ambtenaar, [verzoekster], die op 20 oktober 1994 letsel opliep tijdens een oefening met een snelle motorboot. De verzoekster, die als hoofdagent bij de Politie werkzaam was, verzocht de rechtbank om te verklaren dat de Politie aansprakelijk was voor de schade die zij had geleden als gevolg van het ongeval. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na ontvangst van het verzoekschrift op 3 december 2013 en na een mondelinge behandeling op 6 februari 2014. De Politie heeft verweer gevoerd en betwist dat de civiele rechter bevoegd was om het geschil te behandelen, aangezien de bestuursrechter nog geen oordeel had gegeven over de aansprakelijkheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de civiele rechter wel bevoegd was, omdat de bestuursrechtelijke procedure door de verzoekster was ingetrokken voordat er een uitspraak was gedaan.
De rechtbank heeft vervolgens de feiten van de zaak beoordeeld, waarbij het duidelijk werd dat er nog veel onduidelijkheid bestond over de omstandigheden van het ongeval en de rol van de Politie als werkgever. De verzoekster stelde dat de Politie niet de vereiste veiligheidsmaatregelen had getroffen, terwijl de Politie dit betwistte. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de verzoekster niet geschikt was voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat er nog nader feitenonderzoek nodig was. De rechtbank heeft de kosten van de procedure begroot op € 3.979,63, maar heeft de verzochte veroordeling van de Politie tot betaling van deze kosten afgewezen, omdat de aansprakelijkheid nog niet vaststond. De beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.