3.5.3 Te dien aanzien geldt het volgende. Het bepaalde in
art. 112 Gr.w brengt mee dat de burgerlijke rechter be-
voegd is kennis te nemen van vorderingen waaraan de ei-
ser, zoals ook in het onderhavige geval, ten grondslag
heeft gelegd dat jegens hem een onrechtmatige daad is ge-
pleegd. Uitgangspunt is evenwel dat ook in een zodanig
geval de eiser door de burgerlijke rechter niet-
ontvankelijk dient te worden verklaard, wanneer, kort ge-
zegd, de bestuursrechter voldoende rechtsbescherming
biedt (HR 28 februari 1992, nr. 14635, NJ 1992, 687). De
taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de be-
stuursrechter brengt tevens mee dat moet worden uitgegaan
van de geldigheid van een besluit van een bestuursorgaan
indien daartegen een met voldoende waarborgen omklede
rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang hetzij
niet is gebruikt, hetzij niet tot vernietiging van het
besluit heeft geleid (kort gezegd: het beginsel van de
formele rechtskracht): zie onder meer HR 2 juni 1995, nr.
15720, NJ 1997, 164.
Er is evenwel goede grond om een uitzondering op
het beginsel van formele rechtskracht te aanvaarden voor
zuivere schadebesluiten als evenbedoeld. Indien de recht-
bank het beroep tegen een besluit gegrond verklaart, kan
zij, op verzoek van een partij, de door haar aangewezen
rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade
die deze partij lijdt, aldus art. 8:73 Awb. De regeling
van art. 8:73 heeft niet ten doel een vordering tot scha-
devergoeding bij de burgerlijke rechter uit te sluiten.
De niet-exclusiviteit van de regeling van art. 8:73
blijkt allereerst uit de inrichting van de regeling zelf.
De rechter kan, blijkens de bewoordingen van lid 1, uit-
sluitend op verzoek van een partij de door haar aangewe-
zen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van schade,
die die partij lijdt. Daarin ligt besloten dat die partij
ook een verzoek achterwege kan laten en de voorkeur kan
geven aan een vordering bij de burgerlijke rechter. Bo-
vendien is in art. 8:73 de mogelijkheid opengelaten dat
de bestuursrechter tot de conclusie komt dat niet hij,
maar de burgerlijke rechter beter over de vordering tot
schadevergoeding kan oordelen: de bevoegdheid van de be-
stuursrechter te dezen is geformuleerd als een discretio-
naire bevoegdheid. Ook uit de totstandkomingsgeschiedenis
van deze bepaling blijkt ondubbelzinnig dat het niet wen-
selijk werd geacht de mogelijkheid van een schadevergoe-
dingsvordering bij de burgerlijke rechter uit te sluiten
en dat de voorkeur eraan werd gegeven de rechtsontwikke-
ling af te wachten (Parl. Gesch. Awb, Tweede Tranche,
blz. 473-480).
Naast de niet als exclusief bedoelde regeling van
art. 8:73, die voor een partij de mogelijkheid openlaat
om zich ter zake van schadevergoeding tot de burgerlijke
rechter te wenden, bestaat voor een belanghebbende de mo-
gelijkheid ter zake van de door hem verlangde schadever-
goeding een voor bezwaar en beroep vatbaar schadebesluit
uit te lokken, indien aan de vereisten daarvoor is vol-
daan. Die mogelijkheid staat voor een belanghebbende ook
open indien een verzoek tot vergoeding van schade op de
voet van art. 8:73 niet (meer) mogelijk is omdat het ver-
zoek niet tijdens de beroepsprocedure tegen het schade-
veroorzakende besluit is gedaan. De rechtspraak van de
bestuursrechters heeft na inwerkingtreding van de Awb op
1 januari 1994 bewerkstelligd dat de reikwijdte van het
voor bezwaar en beroep vatbare zuivere schadebesluit aan-
zienlijk is vergroot.
Zoals hiervóór is uiteengezet is het de bedoeling
van de wetgever geweest, welke bedoeling in art. 8:73 tot
uitdrukking is gebracht, om bij gegrondbevinding van het
beroep aan een partij de keuze te laten in een bestuurs-
rechtelijke procedure schadevergoeding te verzoeken dan
wel zich te dier zake tot de burgerlijke rechter te wen-
den. Het zou niet met deze keuzevrijheid stroken om voor
een partij die zich tot een bestuursorgaan heeft gewend
teneinde schadevergoeding te verkrijgen en die in reactie
op dat verzoek een voor bezwaar en beroep vatbaar zuiver
schadebesluit heeft verkregen - welke mogelijkheid, zoals
gezegd, na de inwerkingtreding van de Awb aanzienlijk is
verruimd -, met een beroep op het beginsel van de formele
rechtskracht de toegang tot de burgerlijke rechter te
blokkeren. Er is geen grond om hierover anders te oorde-
len indien het verzoek door het bestuursorgaan terecht
als een aanvraag aangemerkt is, nu hiervoor niet is ver-
eist dat het verzoek berust op een welbewuste en uitdruk-
kelijke keuze voor de bestuursrechtelijke rechtsgang en
voorts uit het hiervoor overwogene volgt dat de partij de
keuze tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter
niet reeds in dat stadium behoeft te maken. Zo de ontwik-
keling van de rechtspraak op het stuk van het zuivere
schadebesluit zou nopen tot aanpassing van de regeling
inzake afbakening van de bevoegdheden van de bestuurs-
rechter en de burgerlijke rechter, dan ligt daar niet een
taak voor de rechter - een dergelijke aanpassing gaat im-
mers zijn rechtsvormende taak te buiten - maar voor de
wetgever.