1.In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten.
1.1Eiser is afkomstig uit de regio Ituri in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). De situatie in met name het oosten van de DRC is al lange tijd instabiel. Er wordt gestreden tussen het overheidsleger, (soms etnisch georganiseerde) milities, zogenoemde zelfverdedigingsgroepen (self defence groups). Daarnaast zijn er invloeden vanuit de buurlanden en is een vredesmacht van de Verenigde Naties (VN) aanwezig. De VN hebben een wapenembargo afgekondigd en diverse resoluties aangenomen met betrekking tot de DRC.
1.2Eiser is van [groep] afkomst. In maart 2003 raakte eiser betrokken bij het opzetten van de alliantie tussen het Front des Nationalistes et Intégrationnistes (FNI) en de Force de Résistance Patriotique d’Ituri (FRPI) (hierna gezamenlijk te noemen: de FNI/FRPI-alliantie). Eiser is in oktober 2003 gearresteerd in verband met de moord op [naam], die lid was van de Union des Patriotes Congolais (UPC). In 2004 is hij hiervoor vrijgesproken. Eiser was in 2005 één van de[functie] van de Mouvement Révolutionnaire Congolais (MRC). Tot oktober 2006 was hij [functie] van de militaire tak van deze organisatie. Daarna is hij benoemd tot[functie] in het Congolese leger.
1.3Op 6 juli 2007 is door het ICC een arrestatiebevel jegens eiser uitgevaardigd. Eiser werd, kort gezegd, verdacht van het plegen van een aanslag op het dorp [stad] in[provincie] op 24 februari 2003. Op 6 februari 2008 is eiser aangehouden door de Congolese autoriteiten waarna hij op 7 februari 2008 is overgedragen aan het ICC. Op 18 december 2012 heeft de Trial Chamber II van het ICC uitspraak gedaan in eisers strafzaak. Eiser is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Op diezelfde datum is eiser vrijgelaten uit het ICC detentiecentrum. De openbaar aanklager is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Trial Chamber. De Appeals Chamber heeft nog niet beslist op het hoger beroep.
1.4Aan eiser zijn door de Verenigde Naties (VN) sancties opgelegd, bestaande uit de bevriezing van zijn tegoeden en een reisverbod. Deze sancties zijn nog steeds van kracht.
2.1Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. In artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.2Op grond van artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt, indien artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (Vluchtelingenverdrag) aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in de weg staat, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden, bedoeld in artikel 29 van die wet.
2.3Op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag zijn de bepalingen van dat Verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (VN).
2.4Volgens paragraaf C4/3.1.3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is de bewijslast voor het aantonen van artikel 1(F) een bijzondere. De Minister moet aantonen dat er 'ernstige redenen' zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling onder de criteria van artikel 1(F) valt. De veronderstelling dat artikel 1(F) van toepassing is hoeft niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf, maar moet niettemin zorgvuldig worden gemotiveerd. Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich aan een in artikel 1(F) bedoelde handeling heeft schuldig gemaakt, dient betrokkene, wil hij voorkomen dat op hem artikel 1(F) van toepassing zal worden verklaard, één en ander gemotiveerd te weerleggen. Teneinde te kunnen bepalen of betrokkene individueel voor artikel 1(F)-handelingen verantwoordelijk dient te worden gehouden, wordt onderzocht of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf/de betreffende misdrijven ('knowing participation') én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen ('personal participation'). Indien hiervan sprake is kan aan betrokkene artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag worden tegengeworpen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de 'personal and knowing participation test' (artikel 25 en 27 tot en met 33 Statuut van Rome). Er is sprake van 'personal participation' wanneer:
a. blijkt dat de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) persoonlijk heeft gepleegd;
b. een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) in opdracht, of onder verantwoordelijkheid, van de vreemdeling is gepleegd;
c. de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf;
d. een vreemdeling heeft behoord tot een categorie personen binnen een organisatie waarvan de Minister heeft geconcludeerd dat aan personen die behoren tot deze categorie in de regel 1(F) zal worden tegengeworpen, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering.