Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft tot slot verklaard dat hij in 1979 na de revolutie door de islamitische garde is opgepakt en gemarteld. Eiser heeft gesteld te zijn bekeerd tot het christelijke geloof, nadat hij in contact was gekomen met een Armeense christen, [naam], die zijn motor repareerde.
Verweerder acht evenmin geloofwaardig dat eiser zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat eiser zijn bekering niet geloofwaardig heeft gemaakt, omdat hij geen blijk heeft gegeven van een persoonlijk proces, waarbij zijn persoonlijke identiteit en beleving aantoonbaar zijn veranderd. De algemene uitspraken over liefde en vergeving, en afkeer van wraak, wrok, haat en nijd, die eiser aanvoert, geven geen blijk van een verandering van persoonlijke identiteit en beleving. Daarbij zijn deze uitspraken algemeen religieuze overwegingen, waarin de christelijke leer niet wezenlijk verschilt van de islam. Van eiser, als hoogopgeleide persoon, als gewezen leraar met schrijversambities, mag worden verwacht dat hij in staat moet zijn een proces van bekering in termen van identiteit en beleving te kunnen beschrijven. Uit de verklaringen van eiser spreekt veel meer een theoretische interesse, die in Iran niet strafbaar is en, gezien de algemene toegankelijkheid van de diverse christelijke bronnen in Iran, ook nagevolgd kan worden.
Het louter lezen van de Bijbel en het bezoeken van de kerk is onvoldoende om een bekering geloofwaardig te maken.
Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat hij de vaste gedragslijn heeft toegepast, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955). Verweerder beziet alle onderdelen in samenhang en verwacht van een vreemdeling dat enig inzicht wordt verschaft in het bekeringsproces en in de innerlijke beweegredenen.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2801) is er geen grond voor het oordeel dat alle drie categorieën waarover verweerder in het kader van de hiervoor bedoelde vaste gedragslijn vragen pleegt te stellen, in de besluitvorming dienen terug te komen. Het staat verweerder namelijk vrij aan de motieven voor en het proces van bekering een doorslaggevend gewicht toe te kennen. Verweerder is dan ook niet gehouden de antwoorden van eiser op vragen over de geloofsleer, geloofspraktijk en kerkgang in de motivering van het besluit te betrekken, indien hij zich op het standpunt stelt dat, reeds gelet op de volgens verweerder ontoereikende verklaringen van eiser over de motieven voor en het proces van bekering, aan diens antwoorden op vragen uit de andere categorieën geen gewicht toekomt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de overgelegde documenten van Van Saane en Plaisier kunnen dienen ter staving van de gestelde bekering, maar dat dit de verantwoordelijkheid van eiser onverlet laat om overtuigende verklaringen af te leggen omtrent de motieven van het proces tot bekering. Verweerder verwijst daartoe naar jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:818).
In het kader van de interne consistentie is het onderscheid tussen een passieve of een actieve vorm van bekering van belang. Bij een actieve bekeerling wordt de bekeerling gezien als een actieve zinzoeker, die zijn huidige levensovertuiging niet bevredigend vindt. Passieve bekeringen worden gekenmerkt door de ervaring dat men buiten de eigen directe wil een transformatie ondergaat. Deze transformatie kan gepaard gaan met extreme ervaringen.
De geloofwaardigheid van een actieve bekering wordt volgens Van Saane beoordeeld aan de hand van het stadiummodel van Rambo (
R.L. Rambo, Understanding religious conversion (1993)), volgens welk model een bekering verloopt volgens 7 stadia (context, crisis of desoriëntatie, zoektocht of queeste, ontmoeting, interactie, commitment en consequenties). Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de bekeerling kan aangeven waarom zijn of haar vroegere zingevingssysteem niet meer voldoet, waarbij Van Saane drie niveaus van het menselijk functioneren onderscheidt waarop een geloofwaardige bekering zich afspeelt: affectief, cognitief en gedragsmatig. Voorts worden volgens Van Saane geloofwaardige bekeringen gekenmerkt door overeenstemming tussen motivaties voor de bekering en de manier waarop de bekering tot uiting komt.
Om de bekering te beoordelen als geloofwaardig volgens het tweede criterium, de externe consistentie, moet het bekeringsverhaal qua terminologie en verhouding tussen affectief en cognitief gedragsmatig passen bij de achtergrond van de bekeerling en bij de religieuze groep waartoe de bekeerling zich gewend heeft.
Hetzelfde heeft te gelden voor de door eiser overgelegde verklaring van Plaisier. Ook deze verklaring betreft een waardering van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, dat naar haar aard geen deskundigenoordeel inhoudt. Aan deze verklaring komt echter eveneens een zwaar gewicht toe. De rechtbank acht daartoe van belang dat Plaisier, die werkt in opdracht van zowel de advocatuur als de IND, betrokken is geweest bij het opstellen van een vragenlijst ten behoeve van de gehoren door verweerder van vreemdelingen die stellen te zijn bekeerd tot het christendom en die ten grondslag ligt aan de hiervoor bedoelde gedragslijn verweerder.
Uit het voorgaande volgt tevens dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder bij uitstek deskundig moet worden geacht in de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, in die zin dat aan zijn oordeel op voorhand meer gewicht toekomt dan aan het oordeel van Van Saane en Plaisier.
kan[…]
worden gerekend als een actieve bekering, maar het bevat ook duidelijk passieve elementen[…].
Hij leek vrij plotseling geraakt door wat een vriend vertelde over het christendom en de zoektocht leek niet heel uitgebreid te zijn. Dit is echter begrijpelijk in de Iraanse context, waarin een bekering naar het christendom niet zonder gevaar is. Volgens Rambo is de realiteit dat “sommige mensen passief zijn en andere actief, en veel mensen zijn actief op sommige momenten en passief op andere”. Hoe actief of passief iemand zich opstelt heeft ook veel te maken met de sociaal-culturele en religieuze context[pagina 4 van het rapport van Van Saane].
Verweerder stelt zich voorts ten onrechte op het standpunt dat uit het rapport van het nader gehoor niet kan worden afgeleid dat de afkeer van eiser van de islam in de loop jaren groter is geworden, zoals Van Saane in haar rapport stelt. Eiser heeft immers verklaard dat hij in het verleden onverschillig was ten opzichte van de islam. Hij had een hekel had aan de islam, maar geen tijd om daaraan te werken. Toen hij ouder werd en met pensioen ging en hij drie jaar geleden alleen met zijn vrouw overbleef nadat zijn jongste kind trouwde, had hij meer tijd en rust om daarmee bezig te zijn (verslag van het nader gehoor, pagina 13). In het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat de marteling door de Islamitische Revolutionaire Garde, waarbij hij een oog is verloren, de basis is van zijn haat (verslag van het eerste gehoor, pagina 12).
Verweerder heeft zijn conclusie dat eiser geen blijk heeft gegeven van een actieve bekering die is verlopen volgens de 7 stadia van Rambo, zoals door Van Saane bedoeld in het algemene deel van haar rapport, mede gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd door zich op het standpunt te stellen dat eiser slechts spreekt over algemene, oppervlakkige religieuze overwegingen. Van Saane heeft immers het door eiser gestelde bekeringsproces beoordeeld aan de hand van de 7 stadia van Rambo en gemotiveerd gesteld dat het bekeringsproces van eiser voldoet aan elk van deze stadia. Verweerder heeft de bevindingen van Van Saane niet aan de hand van deze stadia gemotiveerd weerlegd. Evenmin is verweerder ingegaan op hetgeen Van Saane gemotiveerd naar voren heeft gebracht over het affectieve, cognitieve en gedragsmatige niveau waarop de volgens Van Saane geloofwaardige bekering van eiser zich afspeelt, de motivaties van eiser voor de bekering die volgens Van Saane overeenstemt met de manier waarop de bekering van eiser tot uiting komt, en de externe consistentie van het bekeringsproces van eiser.
Gezien de verklaring van Plaisier in samenhang met het rapport van Van Saane, kan verweerder zonder nadere motivering evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat de verklaring van Plaisier niet kan afdoen aan zijn in het bestreden besluit opgenomen geloofwaardigheidsoordeel over de bekering van eiser.
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat de verklaringen die eiser tegenover Plaisier heeft afgelegd over problemen die hij met de Iraanse autoritieten stelt te hebben ondervonden vanwege een filmscript, niet overeenstemmen met zijn verklaringen in het nader gehoor. Uit de verklaring van Plaisier blijkt echter niet dat deze verklaringen van eiser van invloed zijn geweest op het oordeel van Plaisier over de geloofwaardigheid van het bekeringsproces van eiser. Plaisier heeft zijn oordeel immers gebaseerd op de gebleken betrokkenheid van eiser op het christelijk geloof, zijn ervaringen in Nederland in dat verband en de kennis van het geloof waarover eiser beschikt. Uit het feit dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de problemen die hij stelt in Iran te hebben ondervonden vanwege een filmscript, volgt bovendien niet dat de gestelde bekering zelf eveneens ongeloofwaardig is (vgl. 4.3, hiervoor). Voornoemde vaststelling door verweerder is daarom onvoldoende om aan de verklaring van Plaisier voorbij te gaan.