Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
€ 85.430
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, X, en zijn echtgenote tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser en zijn echtgenote woonden van 1 november 1975 tot 1 april 1980 op de bovenverdieping van een pand dat zij in 1990 in eigendom verworven. De bovenverdieping was vanaf 1 april 1991 verhuurd en de huuropbrengsten werden als bedrijfsopbrengsten verantwoord. Eiser heeft de bovenverdieping steeds tot zijn ondernemingsvermogen gerekend, maar in geschil is of dit terecht was tot het moment van staking van de onderneming in 2008. De rechtbank oordeelt dat de bovenverdieping bij de aankoop leeg stond en niet voorzag in de woonbehoefte van eiser en zijn echtgenote, waardoor er sprake was van keuzevermogen. Eiser had de vrijheid om de bovenverdieping tot zijn privévermogen of ondernemingsvermogen te rekenen. De rechtbank concludeert dat het standpunt van eiser dat de bovenverdieping als verplicht privévermogen had moeten worden aangemerkt, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat eiser geen feiten heeft aangedragen die zijn vertrouwen in een keuzeherziening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag zoals opgelegd door de inspecteur.