In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening 'langdurig ingezetene'. Eiseres, een Indonesische vrouw, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en vroeg om een vergunning voor onbepaalde tijd, maar zonder de aantekening 'langdurig ingezetene' omdat zij niet voldeed aan de middeleneis. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, omdat de middelen van bestaan van de echtgenoot van eiseres, een startend zelfstandig ondernemer, niet als duurzaam werden beschouwd. Eiseres betoogde dat de middelen van haar echtgenoot wel degelijk voldoende waren en dat de duurzaamheidseis in strijd was met de EU-richtlijn voor langdurig ingezetenen.
De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, waaronder de Vreemdelingenwet en de EU-richtlijn, en concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de middelen van de echtgenoot niet konden worden meegeteld, gezien zijn status als startende ondernemer. De rechtbank benadrukte dat de duurzaamheid van de middelen van bestaan een legitieme eis is om te voorkomen dat vreemdelingen een beroep doen op sociale bijstand.
Eiseres had ook aangevoerd dat zij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat het horen niet noodzakelijk was omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.