ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ6152
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
BPM naheffingsaanslag en redelijke wetstoepassing bij aangifte
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag BPM (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) die aan belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, een BV, had aangifte gedaan voor de BPM bij de registratie van een Audi Q5 TDI, waarbij zij een bedrag van € 14.957 had aangegeven. De inspecteur van de Belastingdienst oordeelde echter dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt en stelde de verschuldigde BPM vast op € 19.244. Het verschil van € 4.287 werd met een naheffingsaanslag van 1 februari 2011 nageheven.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op basis van de redelijke wetstoepassing de naheffingsaanslag kon opleggen, ook al was er op het moment van naheffen nog geen bedrag op aangifte betaald. De rechtbank benadrukte dat de afgifte van het fiscaal akkoord door de inspecteur aan het RDW niet relevant was voor de hoogte van de BPM en dat dit geen beschikking was in de zin van artikel 26 AWR, waarover de rechter in belastingzaken een beslissing kon nemen.
De rechtbank concludeerde dat de aangifte tot een te laag bedrag was gedaan en dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van proceskosten af, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de wetgeving rondom BPM en de bevoegdheden van de inspecteur bij het opleggen van naheffingsaanslagen.