Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser was tot 11 november 2002 gehuwd met X (ex-partner). Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren, waarvan de jongste in mei 2003. Eiser, die in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven op een adres te [woonplaats] (uitkeringsadres), ontving sinds 23 september 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
4. Naar aanleiding van een melding op 8 november 2021 van de woningcoöperatie dat eiser al geruime tijd niet meer verblijft op het uitkeringsadres, maar in zijn koopwoning bij zijn ex-partner, heeft een handhavingsspecialist/toezichthouder van Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente [woonplaats] een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. In dat kader heeft de toezichthouder onder meer dossieronderzoek verricht, het Kadaster geraadpleegd, inlichtingen ingewonnen bij de Belastingdienst en gegevens gevorderd bij de ING-bank en Obvion Hypotheken. Ook heeft de toezichthouder eiser op 8 februari 2022 gehoord en heeft eiser desgevraagd nadere stukken aangeleverd, waaronder een hypotheekakte. De toezichthouder heeft eiser op 9 mei 2022 opnieuw gehoord. Uit het onderzoek blijkt dat eiser en zijn ex-partner sinds 2 juli 2009 het gezamenlijk eigendom hebben van een woning in [plaats] (woning), welke woning door de ex-partner en de kinderen wordt bewoond. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 11 mei 2022.
5. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft verweerder bij besluit van
18 mei 2022 de bijstand van eiser met ingang van 1 mei 2022 ingetrokken. Eiser heeft geen recht op bijstand, omdat zijn vermogen de voor hem geldende vermogensgrens overschrijdt, aldus verweerder. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 november 2023het beroep van eiser tegen de intrekking gegrond verklaard en verweerder de opdracht te geven om opnieuw op het bezwaar te beslissen en daarbij artikel 50 van de Pw te betrekken. Verweerder heeft op 19 juli 2024 een nader besluit genomen en zich op het standpunt gesteld dat eiser geen recht op bijstand heeft op grond van artikel 50 van de Pw. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 3 juni 2025geoordeeld over het hoger beroep en het nadere besluit en geoordeeld dat eiser als mede-eigenaar van de woning over de woning kan beschikken. Voorts is geoordeeld door de CRvB dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 50 van de Pw toepassing mist.
6. In onderhavige zaak is de herziening en terugvordering van de bijstand van eiser over de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 april 2022 aan de orde. Over deze periode heeft verweerder een bedrag van € 51.641,37 bruto van eiser teruggevorderd. Verweerder is na de intrekking van de bijstand per 1 mei 2022 verder gegaan met het rechtmatigheidsonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het Rapport Uitkeringsfraude van 3 oktober 2022. Hieruit blijkt onder andere dat eiser op 8 februari 2022 heeft verklaard dat hij tijdens zijn bijstandsaanvraag niet heeft gemeld bij verweerder dat hij de woning bezit.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers bezit van de woning van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiser had dit redelijkerwijs moeten begrijpen, ongeacht of hier expliciet naar werd gevraagd. Eiser heeft nagelaten verweerder te informeren over zijn mede-eigendom van de woning. Dat eisers zoon de handhavingsspecialist hierover zou hebben geïnformeerd, blijkt niet uit het dossier. De rapportage van de handhavingsspecialist, opgesteld onder ambtseed, geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Niet is onderbouwd dat de overwaarde van de woning niet te gelde kan worden gemaakt. Eiser kan over de overwaarde van de woning beschikken. Uit de belastingaangifte van 2018 blijkt dat de overwaarde van eisers deel van de woning
€ 166.000 bedroeg, na aftrek van schulden. Dit bedrag lag ruimschoots boven de vermogensgrens in 2018. De bijstandsuitkering is dan ook terecht herzien en teruggevorderd, aldus verweerder.
8. Eiser voert in beroep aan dat de woning niet tot zijn vermogen behoort. Voorts stelt eiser dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder dient af te zien van de terugvordering dan wel dat verweerder de terugvordering had moeten matigen. Eiser heeft gezondheidsproblemen, met name depressies en hij is amper zelfredzaam. Eiser durft geen nieuwe aanvraag om bijstand te doen, hij leent geld van zijn kinderen. Eiser vreest dat hij toename van klachten zal hebben als hij daadwerkelijk terug moet betalen. Immers zou hij dan het geld dat hij leent van zijn kinderen moeten aanwenden om af te lossen op een schuld bij verweerder. Dat is ondragelijk voor eiser. Eiser wenst andermaal en opnieuw te benadrukken dat hij destijds zijn toen nog jonge kinderen van onderdak wilde helpen voorzien. Eiser voelde en voelt zich voor zijn kinderen verantwoordelijk en dat was de reden dat hij wilde dat zij niet meer in een kleine bovenwoning zouden wonen in [woonplaats] , maar in een huis in [plaats] waar zij ieder een eigen kamer zouden hebben. Eiser is bijna 60 jaar oud, wat betekent dat zijn kansen om ooit weer volledig in het arbeidsproces te participeren minimaal zijn. Hij heeft geen sociaal vangnet in Nederland, het enige sociale vangnet vormen zijn kinderen. Deze omstandigheden maken dat het onredelijk is om van hem terug te vorderen, althans om het volledige bedrag van hem terug te vorderen. Eiser is er immers geen cent op vooruitgegaan. Civielrechtelijk gezien heeft hij geen aanspraak op zijn vermeend aandeel in de waarde van de woning. Verweerder had een belangenafweging moeten maken. Deze belangenafweging heeft niet, althans onvoldoende plaatsgevonden. Eiser kan geen verwijt worden gemaakt dat er te veel bijstand is uitbetaald. Hij realiseerde zich niet, en dat is aan hem ook nooit gevraagd, dat er sprake zou kunnen zijn van een situatie die van invloed is op het recht op bijstandsuitkering. Hier komt bij dat hij geen geldelijk voordeel heeft gehad uit eventuele verstrekkingen. Eiser heeft tot slot nog een mondeling vonnis van de strafrechter overgelegd van 16 mei 2023 waaruit blijkt dat hij is vrijgesproken van bijstandsfraude.
9. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiser het woningbezit bij aanvang van de bijstand niet heeft gemeld bij verweerder. Dat betekent eveneens dat partijen niet verdeeld zijn over de vraag of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Wel zijn partijen verdeeld over de vraag of eiser over het vermogen in de woning kan beschikken en of verweerder van de terugvordering had moeten afzien dan wel had moeten matigen gelet op de aanwezigheid van dringende redenen.
10. Voor zover eiser stelt dat hij niet over het vermogen kan beschikken, verwijst de rechtbank naar de onherroepelijke uitspraak van de CRvB van 3 juni 2025. Het aan de intrekking van de bijstand ten grondslag gelegde onderzoek door verweerder ligt ook ten grondslag aan de onderhavige herziening en terugvordering van de bijstand over de periode 1 januari 2019 tot en met 30 april 2022 (periode in geding). Uit het onderzoek is gebleken dat eiser mede-eigenaar is van de woning. In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat eiser als mede-eigenaar van de woning mede de beschikkingsmacht over de woning heeft. Dat zijn ex-partner niet wil meewerken aan het verdere bezwaren van de woning, maakt niet dat eiser geen beschikkingsmacht heeft over de woning. Zij hebben gezamenlijk de woning aangekocht. De rechtbank begrijpt dat eiser de woning niet ervaart als zijn woning omdat zijn ex-partner alle kosten voldoet en hij nooit heeft bijgedragen aan de lasten, maar dat neemt niet weg dat eiser op de hypotheekakte staat en dus recht heeft op de helft van de waarde van de woning. En van die situatie mag verweerder uitgaan. Uit niets blijkt dat eiser geen aanspraak kan maken op overwaarde. Dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat het voelt alsof hij door verweerder kapot wordt gemaakt door de intrekking en terugvordering van de bijstand, acht de rechtbank weliswaar invoelbaar nu een rechtmatigheidsonderzoek zeer ingrijpend kan zijn, echter het kan in het licht van het leerstuk van mede-eigendom van een woning niet bij verweerder worden neergelegd. Ook al heeft eiser maandelijks niet aan de hypotheek van de woning bijgedragen, dat maakt niet dat eiser daarom geen aanspraak kan maken op een deel van de waarde van de woning. En uit de Pw volgt dat wanneer sprake is van vermogen, er geen recht bestaat op bijstand. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn beschikkingsmacht wordt beperkt. Eiser heeft daarover niet iets anders aangevoerd dan bij de CRvB. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de uitspraak van de CRvB.
Herziening en terugvordering
11. Gelet op het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de Pw was verweerder verplicht de bijstandsuitkering van eiser over de periode in geding te herzien. Voorts is verweerder verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot terugvordering van de verleende bijstand aan eiser.
12. Verweerder kan echter besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de Pw. Zoals de CRvB in vier uitspraken van 10 december 2024 tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan.
13. Het standpunt van verweerder - toegelicht ter zitting - om niet van terugvordering af te zien getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Van belang is dat de terugvordering niet is ontstaan of opgelopen door toedoen van verweerder. Dat is ook niet in geschil. De rechtbank overweegt dat de terugvordering is ontstaan doordat eiser bij aanvang van de bijstand niet heeft gemeld dat hij een koopwoning in bezit heeft. De rechtbank wil wel aannemen dat eiser niet bewust de woning heeft verzwegen om te frauderen. Eiser heeft namelijk ter zitting toegelicht dat hij de vraag op het aanvraagformulier over het hebben van een koopwoning wel zag, maar dat hij de vraag met nee heeft beantwoord omdat het de woning van zijn ex-partner is, hijzelf daar niet woont en er maandelijks niet aan bijdraagt. Ook uit de door eiser overgelegde uitspraak van de politierechter blijkt dat eiser is vrijgesproken van bijstandsfraude. De rechtbank ziet dan ook geen opzet bij eiser. Wel had eiser, na het lezen van de vraag op het aanvraagformulier over het hebben van een koopwoning, redelijkerwijs moeten beseffen dat het hebben van een koopwoning dus van belang is voor het recht op bijstand.
14. De rechtbank ziet voorts in de door eiser overgelegde medische stukken geen aanknopingspunten dat eiser op grond daarvan niet in staat was om het aanvraagformulier correct in te vullen. En al had eiser daar moeite mee, dan had eiser iemand kunnen vragen hem daarbij te helpen. Ook heeft eiser met deze medische stukken niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zijn psychische gezondheidsklachten het gevolg zijn van de terugvordering van de bijstand. De door de gemachtigde van verweerder genoemde rechtspraak van de CRvB, is in tegenstelling tot wat eiser heeft betoogd nog immer geldig, omdat in die zaak uit medische stukken bleek dat de besluitvorming van de gemeente zeer ernstige invloed had op de psychiatrische toestand van betrokkene in die zin dat betrokkene een suïcidepoging had gedaan. Dat zou onder de huidige rechtspraak nog steeds leiden tot het aannemen van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Echter, in eisers geval is niet gebleken dat de psychische gezondheidsklachten komen door de besluitvorming van verweerder. Uit de stukken blijkt dat eiser deze klachten al sinds 2015 ervaart.
15. Ook leiden de door eiser gestelde financiële gevolgen van de terugvordering niet tot de conclusie dat verweerder tot een andere afweging van de betrokken belangen had moeten komen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor hem onevenredig nadelige gevolgen heeft opgeleverd. Dat eiser niet heeft geprofiteerd van de ontvangen bijstand, maakt het niet anders, omdat wanneer eiser bij aanvang van de bijstand wel had vermeld dat hij mede-eigenaar is van de woning, dan had eiser bijstand in de vorm van een lening gekregen. Ook dan had de bijstand op enig moment terugbetaald moeten worden aan verweerder.
16. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat zij contact heeft gehad met de gemachtigde van eiser over een eventuele minnelijke regeling. Zij heeft wederom aangeboden om een minnelijke regeling te treffen. Deze houdt in dat de terugvordering wordt vastgesteld op € 30.000,- en dat door middel van een pandrecht op de hypotheek van de woning, de terugvordering wordt terugbetaald aan verweerder bij verkoop van de woning. Eiser heeft hierop ter zitting gereageerd dat zijn ex-partner op geen enkele manier openstaat voor een verzwaring van de hypotheek met een pandrecht, omdat zij vindt dat zij niets met de terugvordering te maken heeft. Eiser wil niet procederen tegen zijn ex-partner, omdat dan sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank acht het invoelbaar dat eiser niet wil procederen tegen zijn ex-partner, maar dat zijn ex-partner niet wil meewerken aan een pandrecht, kan niet worden afgewenteld op verweerder door te eisen dat de terugvordering van tafel gaat. Daarbij is hier wederom van belang te noemen dat niemand gedwongen kan worden in een situatie van mede-eigendom te blijven en dat scheiding en deling daarvan wel kan worden afgedwongen bij de rechter.Voor zover eiser het aanbod van verweerder niet kan of wil accepteren, is het altijd mogelijk om een betaalregeling aan te vragen bij verweerder om de terugvordering in termijnen af te lossen. Daarbij dient verweerder rekening te houden met de beslagvrije voet.