ECLI:NL:RBAMS:2025:7849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
200.111.431
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia voor schade door niet-gecertificeerde advisering

In deze zaak gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en de appellant, waarbij de appellant is geadviseerd door een tussenpersoon zonder de vereiste vergunning. De centrale vraag is of Dexia op de hoogte was van deze situatie en of zij aansprakelijk is voor de door de appellant geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tussenpersoon de appellant heeft geadviseerd over de leaseovereenkomst, maar niet over de vergunning beschikte. Dexia was zich bewust van de rol van de tussenpersoon en had moeten controleren of deze aan de vergunningseisen voldeed. De appellant heeft schade geleden door de leaseovereenkomst, en het hof oordeelt dat Dexia deze schade volledig moet vergoeden. De zaak is complex door de juridische context van effectenlease en de verantwoordelijkheden van tussenpersonen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd en Dexia veroordeeld tot schadevergoeding aan de appellant, terwijl de appellant ook een restitutievordering heeft gekregen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.111.431/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 959472 DX EXPL 08-2316
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats],
appellant in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.

1.De zaak in het kort

De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en [appellant]. Centraal staat de vraag of [appellant] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [appellant] geleden schade volledig te vergoeden.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 20 december 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 september 2011 onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie;
- akte [appellant];
- antwoordakte Dexia.
Bij tussenarrest van 4 oktober 2016 is een regiecomparitie gelast voor 188 Dexia-zaken, waaronder de onderhavige zaak. Deze comparitie heeft op 12 december 2016 plaatsgevonden en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte hebben partijen nog de volgende stukken ingediend:
- akte uitlaten jurisprudentie [appellant], met producties;
- akte uitlaten jurisprudentie Dexia, met productie.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het niet bestreden tussenvonnis van 24 november 2010 onder 1. vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft met (een rechtsvoorgangster van) Dexia onderstaande effectenleaseovereenkomsten gesloten (hierna: de leaseovereenkomsten). De leaseovereenkomsten zijn op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekeningen heeft opgesteld. De relevante gegevens van de leaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
59006122
8-5-1998
[naam 1]
120 maanden
24-3-2005
€ 49,99
2.
21698710
7-3-2001
[naam 2]
240 maanden
28-2-2005
-/- € 10.423,91
3.2.
Bij de beëindiging van leaseovereenkomst 1 heeft [appellant] de daarop betrekking hebbende aandelen van Dexia overgenomen. Het genoemde bedrag van € 49,99 betreft een bedrag dat [appellant] in eerste instantie te veel had betaald. Leaseovereenkomst 2 is door tussenkomst van NBG Finance (hierna: de tussenpersoon) tot stand gekomen. Voorts heeft [appellant] nog een derde leaseovereenkomst met Dexia gesloten die is geëindigd met een batig saldo van € 1.467,94.
3.3.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een WCAM-overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van die WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.

4.Beoordeling

4.1.
De onderhavige zaak betreft een effectenleasezaak. Deze zaak staat niet op zichzelf; er zijn inmiddels vele procedures gevoerd over effectenlease. De veelheid aan procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder een aantal richtinggevende arresten waarin algemene maatstaven en beoordelingskaders zijn aanvaard. Uit deze jurisprudentie kunnen de volgende algemene conclusies worden afgeleid:
leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) (Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837);
er is bij het aangaan van leaseovereenkomsten geen sprake geweest van dwaling en/of misbruik van omstandigheden vanwege een onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door Dexia of het bij een [appellant] ontbreken van kennis en ervaring met betrekking tot beleggingen (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815);
er is bij het aangaan van leaseovereenkomsten ook geen sprake geweest van dwaling of bedrog op de grond dat Dexia een [appellant] niet heeft gewezen op de door een [appellant] aangevoerde ‘beleggingstechnische gebreken’ van de leaseovereenkomsten (onder meer het arrest van dit hof van 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1135);
evenmin is sprake van nietigheid of vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten op grond van de Wet op het consumentenkrediet (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) of de Wet op de kansspelen (onder meer dit hof bij arrest van 8 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3609);
r is onvoldoende reden om de feitelijke verwerving en het daarop volgende behoud door Dexia van de effecten, die onderwerp zijn van de door Dexia gesloten leaseovereenkomsten, in twijfel te trekken (dit hof bij beschikking van 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 en herhaald in de arresten van 29 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1523 en ECLI:NL:GHAMS:2014:1533).
4.2.
Indien en voor zover Dexia en/of [appellant] omtrent de hierboven genoemde onderwerpen andersluidende stellingen heeft/hebben ingenomen, ziet het hof daarin geen aanleiding om anders te oordelen. De daarop gebaseerde vorderingen van Dexia en/of [appellant] zullen daarom worden afgewezen.
Leaseovereenkomst 1
4.3.
[appellant] heeft bij de beëindiging van leaseovereenkomst 1 de daarop betrekking hebbende aandelen van Dexia overgenomen. Het is vaste rechtspraak van dit hof (zie onder meer het arrest van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:540, rov. 3.6) dat de restschuld bij leaseovereenkomsten waarbij de [appellant] de aandelen overneemt een fictieve restschuld is. De schade bestaande uit deze restschuld kan naar het oordeel van het hof niet als een gevolg worden toegerekend aan enige gedraging van Dexia, maar vloeit geheel voort uit de eigen onverplichte keuze van [appellant] om de aandelen af te nemen. Kennelijk heeft [appellant] besloten de kans te aanvaarden dat de aandelen in waarde zouden stijgen en dat die waardestijging het bedrag van de (fictieve) restschuld minimaal zou compenseren. Dat besluit komt voor zijn eigen risico. Dit betekent dat leaseovereenkomst 1 hier verder buiten beschouwing blijft.
Leaseovereenkomst 2
4.4.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of [appellant] bij het aangaan van leaseovereenkomst 2 is geadviseerd door de tussenpersoon, die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist dan wel behoorde te weten.
Verjaring
4.5.
Het hof stelt voorop dat het beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade niet opgaat. De vordering van [appellant] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [appellant] daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 BW). [appellant] was, zoals ook Dexia stelt, uiterlijk bij de beëindiging van leaseovereenkomst 2 op 28 februari 2005 op de hoogte van de schade die hij door het aangaan van de leaseovereenkomst had geleden, zodat op dat moment de verjaringstermijn is gaan lopen. De inleidende dagvaarding is uitgebracht op 23 mei 2008, dus ruim drie jaar nadat [appellant] bekend is geworden met de schade. In de inleidende dagvaarding wordt onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Ook de rol van de tussenpersoon in verband met artikel 41 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (oud) (hierna: NR 1999) komt aan bod. Hieruit volgt dat de onderhavige vordering al in de dagvaarding lag besloten. Dat betekent dat van verjaring van deze vordering geen sprake is.
4.6.
Voor zover Dexia aanvoert dat een zelfstandig beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, geldt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de gestelde schending van artikel 41 NR 1999 slechts een rol speelt bij de billijkheidsafweging van artikel 6:101 BW (Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5), dus alleen in het kader van de schadebegroting. Dit reeds staat in de weg aan het honoreren van het beroep op verjaring van Dexia. Feiten en omstandigheden die leiden tot een ander oordeel zijn niet gesteld.
Juridisch kader
4.7.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zoals onder meer uiteengezet in Hoge Raad 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:885), brengt de enkele omstandigheid dat Dexia in strijd met artikel 41 NR 1999 – dan wel het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995 (oud) – een leaseovereenkomst heeft gesloten met een [appellant] terwijl Dexia wist of behoorde te weten dat de [appellant] tot het aangaan van die overeenkomst advies had gekregen van een tussenpersoon die niet beschikte over de daarvoor vereiste vergunning, mee dat de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat betreft de door de [appellant] reeds betaalde rente, aflossing en kosten (Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, en Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935).
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) nader uiteengezet wanneer sprake is van een niet-toegestane advisering door een tussenpersoon. Dit is het geval indien de tussenpersoon, zonder over een vergunning te beschikken, in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een [appellant] een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke leaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product heeft gedaan. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze [appellant] of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de [appellant]. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, is van belang of de tussenpersoon al dan niet (i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de [appellant], (ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product, (iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd. Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken [appellant]. Hoewel een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten.
4.9.
Indien de tussenpersoon zonder vergunning advies in de hiervoor bedoelde zin heeft gegeven aan een [appellant] en Dexia dit wist of behoorde te begrijpen, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. Daarbij is de inhoud van het advies of een eventueel eigen inzicht van de [appellant] in het af te nemen effectenleaseproduct niet meer van belang. Ook niet van belang zijn daarbij de wijze waarop de tussenpersoon zijn advies heeft verstrekt, al dan niet in de vorm van een persoonlijk financieel plan, en de omstandigheid dat (i) de [appellant] had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenleaseproduct wenste te verkopen, (ii) de tussenpersoon zich presenteert als deskundige op het gebied van financiële advisering, (iii) de tussenpersoon ongevraagd contact heeft gezocht met de [appellant], dan wel dat de [appellant] uit eigen beweging contact heeft gezocht met de tussenpersoon, (iv) er voordien geen contact was geweest tussen de [appellant] en de tussenpersoon, dan wel dat tussen hen al een relatie bestond, (v) de tussenpersoon de [appellant] thuis heeft bezocht voor een gesprek, dan wel alleen telefonisch of schriftelijk contact met de [appellant] heeft gehad.
Advies
4.10.
In deze zaak is niet (voldoende) betwist dat de tussenpersoon optrad als cliëntenremisier en niet over een vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden. Dexia stelt in dit kader dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was. Het hof overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, rov. 4.7 deze stelling van Dexia heeft verworpen met de overweging – kort gezegd – dat Nederland in de Wet toezicht effectenverkeer 1995 gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om voor wat betreft de vergunningvoorwaarden strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de Wet toezicht effectenverkeer 1995 aldus moet worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. In de hiervoor reeds genoemde arresten van 12 oktober 2018 en 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad dit oordeel gehandhaafd. Het hof ziet in hetgeen Dexia in de onderhavige procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
Toepassing van genoemde jurisprudentie in deze zaak leidt tot het volgende.
4.11.
[appellant] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de tussenpersoon in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van leaseovereenkomst 2. De stellingen van [appellant] komen, samengevat, op het volgende neer. [appellant] beoogde een pensioendoelstelling, maar ook het creëren van bestedingsruimte op korte termijn. De tussenpersoon heeft [appellant] enkele malen telefonisch benaderd. Vervolgens is (een medewerker van) de tussenpersoon meerdere malen bij [appellant] thuis op bezoek geweest. De tussenpersoon vertelde dat [appellant] de overwaarde op zijn woning diende aan te wenden om op korte en langere termijn vermogen op te bouwen. De tussenpersoon adviseerde [appellant] om een tweede hypothecaire geldlening af te sluiten en deze aan te wenden voor een Capital Effect leaseovereenkomst. Voorts adviseerde de tussenpersoon om een beleggingsrekening en een ‘werkrekening’ te openen waarvan de maandelijkse hypotheeklasten konden worden betaald. Met het voorgestelde plan zou [appellant] in vijfentwintig jaar tijd, ook door iedere vijf jaar weer nieuwe leaseovereenkomsten aan te gaan en andere te beëindigen, enkele keren een vrij te besteden uitkering ontvangen. Voorts zou de bedachte constructie na vijfentwintig jaar leiden tot een uitbetaling van NLG 416.092,00, wat voor een goede oude dag bedoeld was. De tussenpersoon heeft een Financieel Totaal Plan opgesteld. [appellant] heeft vervolgens een aanvraagformulier ondertekend. Daarna heeft de tussenpersoon afspraken met de hypotheekverstrekker en de notaris geregeld. Dit heeft geleid tot een hypotheekverhoging van NLG 180.000,00. [appellant] heeft de leaseovereenkomst ondertekend, waarna de tussenpersoon deze aan Dexia heeft gestuurd.
4.12.
Dexia stelt dat zij bij de advisering door de tussenpersoon aan [appellant] niet betrokken is geweest en betwist derhalve in algemene zin bij gebrek aan wetenschap de stellingen van [appellant] omtrent hetgeen feitelijk tussen [appellant] en de tussenpersoon is voorgevallen. Voorts merkt Dexia op dat [appellant] niet heeft gesteld dat de tussenpersoon geïnformeerd zou hebben naar zijn financiële situatie en beleggingsdoelstelling en ook niet dat de tussenpersoon een ander product heeft besproken dan Capital Effect. Het feit dat [appellant] met de tussenpersoon heeft gesproken over de mogelijkheid om de vooruitbetaling op de leaseovereenkomst te voldoen uit de overwaarde van zijn woning en dat van deze mogelijkheid ook gebruik is gemaakt, brengt volgens Dexia niet mee dat er sprake is geweest van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon.
4.13.
Het hof stelt het volgende voorop. Uit gepubliceerde, eerdere rechtspraak in zaken waarin Dexia partij was, komt het beeld naar voren dat het de bedrijfsopzet van Dexia was om voor (in ieder geval een deel van) de distributie van haar effectenleaseproducten tussenpersonen in te zetten die hun klanten zouden adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. In voldoende mate blijkt daaruit dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de [appellant] regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. In die zaken is in de regel verwezen naar (onder meer) het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia op 11 mei 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000. Deze stukken zijn ook in deze zaak overgelegd. Uit deze stukken volgt dat Dexia bewust gebruik maakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Dexia is met deze rechtspraak en stukken genoegzaam bekend. Dexia heeft in deze procedure geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat dit beeld niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken van destijds.
4.14.
In aanmerking genomen dat Dexia ervoor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, was het ook aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 NR 1999 zou voldoen, door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, op grond waarvan Dexia de overeenkomst met de potentiële [appellant] zou moeten weigeren. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico.
4.15.
De door [appellant] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de leaseovereenkomsten, indien deze vast komt te staan, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Anders dan Dexia stelt, zijn de stellingen van [appellant] voldoende concreet. Uit deze stellingen volgt immers dat (i) de wensen en/of financiële situatie van [appellant] aan de orde zijn gekomen, (ii) [appellant] zijn financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder (Capital Effect van (de rechtsvoorgangster van) Dexia) heeft besproken, (iv) met welk product volgens de tussenpersoon de financiële doelen van [appellant] konden worden gerealiseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het product Capital Effect aan [appellant] heeft voorgesteld als geschikt voor hem en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [appellant] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken zoals beschreven door [appellant] bevestigen. Zo staat op de leaseovereenkomst vermeld ‘Adviseur: [naam 3]’. Het Financieel Totaal Plan ondersteunt eveneens de stellingen van [appellant]. Hieruit kan immers worden opgemaakt dat de tussenpersoon bij [appellant] informatie heeft ingewonnen over diens financiële situatie, zoals met betrekking tot lopende (hypothecaire) geldleningen. Uit de inhoud van het Financieel Totaal Plan blijkt dus dat het een weergave is van een gegeven persoonlijk financieel advies. Daarmee heeft [appellant] zijn stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.16.
Het ligt op de weg van Dexia om concreet te stellen en toe te lichten dat in het onderhavige geval desondanks niet is geadviseerd. Gelet op de keus van Dexia om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, moest Dexia nagaan wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er geen sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtig advies door de tussenpersoon, komen de gevolgen van dit nalaten voor rekening en risico van Dexia, waaronder het feit dat Dexia in deze zaak kennelijk niet in staat is om gemotiveerd te onderbouwen dat de tussenpersoon aan de [appellant] geen beleggingsadvies heeft verstrekt.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [appellant]. Dexia komt niet toe aan het leveren van (nader) bewijs, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Wetenschap Dexia
4.18.
Naast de voorwaarde dat er is geadviseerd door de tussenpersoon, is ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven.
4.19.
[appellant] heeft in dit kader onder meer het volgende aangevoerd. Dexia wist dat de tussenpersoon de leaseovereenkomst betrok in haar advisering, omdat het laten adviseren van deze producten onderdeel was van de bedrijfsopzet van de tussenpersoon. Dit maakte de tussenpersoon ook naar buiten kenbaar. Ter onderbouwing heeft [appellant] een uitdraai van de website van de tussenpersoon overgelegd, zoals deze luidde op 23 oktober 1999:

Werkwijze
leder mens is uniek. Een goed doordacht financieel advies behoort daarom altijd persoonlijk maatwerk te zijn. Met die gedachte werd NBG Finance opgericht.
Persoonlijk contact
Een goed Financieel Plan begint al bij het maken van een afspraak voor een kennismakingsgesprek met uw persoonlijk financieel adviseur. Tijdens dit eerste gesprek brengen we zorgvuldig uw huidige financiële situatie in kaart. Ook voor ogenschijnlijk eenvoudige onderwerpen is dit belangrijk omdat bij financiële zaken doorgaans uiteenlopende belangen verstrengeld zijn. Goed luisteren is daarom erg belangrijk in onze werkwijze. Wat zijn uw wensen? Welk doel wilt u bereiken? En waarom? De antwoorden hierop inventariseren we volgens een zorgvuldige methode.
Advies op maat
Afhankelijk van uw doelstellingen stellen we een advies op maat samen Hierin slaat het door u gekozen product centraal. Of het nu een Hypotheekadvies, een Pensioenadvies of een ander Financieel advies betreft, ieder advies wordt gebaseerd op uw persoonlijke situatie en toekomstwensen. In ons advies nemen we ook de langere termijn gevolgen van uw keuzes mee zodat u altijd goed doordacht de juiste kunt nemen. Het leven is immers niet te voorspellen. Dan is het prettig om te weten dat u bent voorbereid op verschillende situaties. Dat is voor u een hele zorg minder. Uw financiële zekerheid staat in ons advies centraal en een realistisch advies is ons uitgangspunt.
Service en gemak
Zodra het advies tot in detail akkoord is, zorgen wij ervoor dat het ook tot in detail wordt uitgevoerd. Zelf heeft u er nauwelijks omkijken naar. Uw adviseur houdt – als uw vaste aanspreekpunt – de voortgang nauwlettend in de gaten.
Om u volledig van dienst te zijn, regelen wij eventuele afspraken met een makelaar, notaris en/of andere specialisten. Onze afdeling Relatiebeheer overlegt met u een afspraak, zodat u zich daar niet mee bezig hoeft te houden. We nemen al het werk voor u uit handen en zorgen voor een snelle behandeling van uw belangen.
Plan voor het leven
Ook nadat u klant van ons bent geworden, blijven we voor u de relevante ontwikkelingen volgen die van invloed kunnen zijn op uw financiële situatie. Wanneer het nodig blijkt uw financieel plan aan te passen, nemen we contact met u op voor een update of aanpassing van uw Persoonlijk Advies.
Wanneer er in uw persoonlijke situatie veranderingen plaatsvinden (denk bijvoorbeeld aan verhuizing of de geboorte van een kind) toetsen wij op uw verzoek of er iets gewijzigd moet worden in uw advies om alle wensen en doelstellingen ook onder deze gewijzigde omstandigheden te realiseren.
Voor iedereen
Denk niet dat u te jong of te oud bent voor een goed financieel advies. In elke levensfase is het belangrijk om uw zaken zo goed mogelijk te regelen. Bij het kopen van uw eerste huis moet de samenhang tussen financiering, verzekeringen en erfrecht al meteen in orde zijn. Het vervolgens opbouwen van een vermogen voor de oude dag vraagt om specifieke aandacht. Want weet u hoe uw pensioen er straks uit komt te zien? Een goede pensioenregeling vanuit de overheid en werkgever wordt in de toekomst steeds onzekerder.
En als u de latere leeftijd heeft bereikt, speelt de vraag op welke wijze het opgebouwde kapitaal, fiscaal gezien, het best kan worden gebruikt. Al deze verschillende situaties eisen een advies op maat. Advies dat onze adviseurs u op een begrijpelijke manier met persoonlijke aandacht geeft.
4.20.
Dexia betwist de stellingen van [appellant]. Zij stelt zich onder meer op het standpunt dat zij geen aanwijzingen had dat de tussenpersoon op betekenisvolle wijze vergunningplichtig advies gaf. Ten tijde van het afsluiten van de leaseovereenkomsten had volgens Dexia niemand ooit beweerd dat de combinatie van beleggingsadvies met cliëntenremise vergunningplichtig had kunnen zijn. Meer in het bijzonder merkt Dexia op dat zij tot aan de beleidsbrief van de STE (nu AFM) van 5 februari 2002 niet heeft kunnen weten van vergunningplichtige advisering door enige tussenpersoon.
4.21.
Het hof verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de plicht van Dexia om na te gaan wat de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon was en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet-nakomen van die plicht. Er zijn geen of onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat Dexia niet heeft kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven, indien zij de aard en betrokkenheid van de tussenpersoon zou hebben onderzocht. Voor zover zij dit niet wist, komt dit voor haar rekening. Daar komt bij dat [appellant] voldoende heeft onderbouwd dat het de bedrijfsopzet van de tussenpersoon was om klanten van advies te voorzien en dat dit in ieder geval door de website van de tussenpersoon kenbaar was dan wel had moeten zijn voor de buitenwereld, en dus ook voor Dexia. Aan de eis dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon zonder vergunning advies heeft gegeven, is in dit geval dus voldaan. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Conclusie leaseovereenkomst 2
4.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [appellant] op de billijkheidscorrectie slaagt en dat Dexia de schade van [appellant] voortvloeiend uit leaseovereenkomst 2 volledig dient te vergoeden.
4.23.
Het hof merkt hierbij op dat [appellant] in zijn processtukken stelt dat zijn schade mede bestaat uit de rente en kosten van de verhoogde hypothecaire lening. [appellant] heeft echter geen concrete vordering met betrekking tot deze schade ingesteld, zodat het hof dit verder onbesproken laat.
4.24.
Partijen zijn nu in staat zelf de door Dexia aan [appellant] verschuldigde schadevergoeding te berekenen aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, met name rov. 3.6.3 en verder en het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [appellant] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Volledigheidshalve merkt het hof in verband met grief II van Dexia in het incidenteel hoger beroep op dat uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2017 volgt dat de correctie wegens eigen schuld pas na de voordeelstoerekening plaatsvindt (rov. 3.6.9). De Hoge Raad komt hiermee uitdrukkelijk terug van zijn oordeel in het door Dexia aangehaalde arrest van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4012).
Slotsom
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat in het principaal hoger beroep de grieven I en III van [appellant] slagen en grief IV gedeeltelijk. Grief II behoeft geen bespreking.
In het incidenteel hoger beroep slaagt grief I van Dexia. Grief II slaagt niet. Grief III behoeft geen bespreking.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
4.26.
Het hof ziet in deze uitkomst in het licht van het partijdebat toereikende grond om de kosten in eerste aanleg en hoger beroep tussen partijen te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Het vernietigen van het bestreden vonnis brengt mee dat [appellant] aan Dexia moet terugbetalen wat Dexia uit hoofde van dat vonnis aan [appellant] heeft betaald. De door Dexia ingestelde restitutievordering van € 9.873,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011, is door [appellant] niet (voldoende) bestreden, zodat deze zal worden toegewezen.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep;
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende;
veroordeelt Dexia tot betaling aan [appellant] van het bedrag dat volgt uit de berekening zoals bedoeld in 4.24, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf het moment dat alle voordelen zijn verrekend tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 9.873,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L. Alwin en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.