ECLI:NL:RBAMS:2025:7440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
13-220179-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel; genoegzaamheidsverweer verworpen; detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Bulgaarse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Districtsparket in Razgrad, Bulgarije, betreft een nog lopend strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder ontvoering, verkrachting en mishandeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering toegewezen, na beoordeling van de genoegzaamheid van het EAB en de detentieomstandigheden in Bulgarije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. Het verweer van de raadsman, dat het EAB niet genoegzaam zou zijn en dat er sprake zou zijn van een ne bis in idem situatie, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten in het EAB voldoende gespecificeerd zijn en dat de opgeëiste persoon zich in Bulgarije kan verdedigen tegen de beschuldigingen.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld. Ondanks eerdere zorgen over de behandeling van gedetineerden in Bulgarije, oordeelde de rechtbank dat de individuele garanties die door de Bulgaarse autoriteiten zijn verstrekt, voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan plaatsvinden zonder dat dit in strijd is met de Nederlandse wetgeving of internationale verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220179-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 5 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 april 2025 door het Districtsparket – stad Razgrad, Territoriale afdeling Kubrat – met goedkeuring van de Regionale Rechtbank in Razgrad, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Bulgarije),
feitelijk verblijfsadres:
[adres],
nu gedetineerd in [detentie adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2025, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. E.A. Breetveld, advocaat in ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
- landelijk aanhoudingsbevel: Besluit op grond van art. 64, lid 2 Wetboek van Strafvordering van 9 april 2024 van het Districtparket Razgad, territoriale afdeling Kubrat; en een
- beschikking nr. 53/10.04.2025 in particuliere strafzaak nr. 20253320200063/2025 van de Districtrechtbank - Kubrat strekkende tot het verlenen van toestemming voor de uitvaardiging van een EAB, bevestigd middels Beschikking nr. 109/16.04.2025 van de Regionale rechtbank - Razgrad, in werking getreden op 16.04.2025.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Bulgaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de tenlastelegging onvoldoende is gespecificeerd. Bovendien wordt in het EAB geen nauwkeurige feitelijke omschrijving gegeven. De verdenking is daarmee onvoldoende duidelijk omschreven waardoor niet kan worden beoordeeld waartegen de opgeëiste persoon zich in Bulgarije moet verdedigen. Daarnaast merkt de raadsman op dat de opgeëiste persoon tot 21 september 2024 in Nederland gedetineerd heeft gezeten, waardoor de in het EAB genoemde pleegperiodes onjuist zijn.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het EAB genoegzaam. Uit de feitenomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdata en de rol van de opgeëiste persoon waardoor voldoende duidelijk is geworden voor welke strafbare feiten de overlevering wordt verzocht. Er wordt in het EAB ten aanzien van de feiten één en zes een pleegperiode genoemd waarin de opgeëiste persoon deels in Nederland gedetineerd zou zijn geweest. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat opgeëiste persoon in een deel van de tenlastegelegde periode niet de genoemde strafbare feiten heeft kunnen plegen. Dit is echter een kwestie die in het kader van de vervolging in Bulgarije aan de orde zal moeten komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitenomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdata en de rol van de opgeëiste persoon. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Bulgarije wordt verdacht, zal later in Bulgarije moeten blijken. Dat de opgeëiste persoon een deel van de in het EAB genoemde pleegperiodes in detentie heeft gezeten is een omstandigheid die de opgeëiste persoon in de procedure in Bulgarije als verweer naar voren kan brengen. Het EAB wordt daardoor niet ongenoegzaam. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten, vermeld onder punt 2 en 6 in het EAB, aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
- Feit 2:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
- Feit 6:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Bulgarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in het EAB vermeld onder 1, 3, 4 en 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, als voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- Feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
- Feit 3:
een ander door geweld en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
- Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting;
- Feit 5:
opzetaanranding voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW: ne bis in idem

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is in Nederland al veroordeeld tot een gevangenisstraf voor mishandeling van zijn levensgezel, gepleegd op 31 augustus 2024, waartegen inmiddels hoger beroep is ingesteld. Volgens de raadsman betreft dit hetzelfde feit als waarvoor nu, onder andere, de overlevering wordt verzocht door Bulgarije (
de rechtbank begrijpt: feit 1 uit het EAB).
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de overlevering niet worden geweigerd. Van ne bis in idem is geen sprake, omdat de genoemde datum in de tenlastelegging van de Nederlandse dagvaarding niet valt binnen de periode die in het eerste feit in het EAB is opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd als tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde pleegdatum ten aanzien van de Nederlandse strafzaak waaraan de raadsman heeft gerefereerd ziet op 31 augustus 2024, terwijl de pleegperiode van feit 1 vermeld in het EAB ziet op 1 september 2024 tot en met 18 oktober 2024. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de pleegdata van het Nederlandse feit en het in het EAB genoemde feit 1 op zichzelf niet volgt dat sprake is van hetzelfde feitencomplex, alleen al omdat de pleegdata niet overlappen. De raadsman, die zelf over het Nederlandse strafdossier beschikt, heeft ook niet aan de hand van het concrete feitencomplex uit de Nederlandse strafzaak aannemelijk gemaakt dat het gaat om hetzelfde feit als het eerste feit in het EAB. De weigeringsgrond van artikel 9 OLW is dan ook niet aan de orde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Bulgarije

Inleiding
De rechtbank heeft op grond van de Public statement van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. [4] Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [5] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van 18 oktober 2022. [6]
Op 15 september 2025 heeft de
Prosecutor at the District prosecutor’s officein Bulgarije aanvullende informatie verstrekt met daarin de volgende individuele garanties ten aanzien van de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon:
“(...)We hereby express our gratitude for your prompt actions regarding the identification and detention of the Bulgarian citizen[opgeëiste persoon], born on [geboortedag], 1995 in the town of [geboorteplaats], Republic of Bulgaria (…).
During the investigation phase of the criminal proceedings - for no more than 2 months - the accused will be accommodated inthe detention facilitiesof the"Arrests" Sectorat theRegional Department "Execution of Sentences". General Directorate "Execution of Sentences" at the Ministry of Justice. (...)
(…) ensure "personal space" within the meaning of the cited case-law of the European Court of Human Rights of at least4 sq. m. per detainee, not including the sanitary facilities. (...)
After completion of the pre-trial proceedings, during the trial phase, and in the event of a custodial sentence becoming final against [opgeëiste persoon], he will be accommodated inBelene Prison, General Directorate "Execution of Sentences" at the Ministry of Justice. (...)
[opgeëiste persoon] will be accommodated in a sleeping room (cell) providing living space - personal space ofat least 4 sq. m.(excluding the area of the sanitary facility) (...)
[opgeëiste persoon] will be provided with daily opportunities for movement and outdoor exercise for 1 hour in Razgrad Detention Facility and 1 hour and 30 minutes in Belene Prison. (…)”
Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de verstrekte garantie niet afdoende is. Er bestaat een reëel risico op schending van fundamentele rechten zoals vastgesteld in het Handvest. Ter onderbouwing hiervan verwijst de raadsman naar het CPT-rapport van 6 augustus 2025. De situatie in Belene Prison is sindsdien niet verbeterd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verstrekte garantie het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon wegneemt. De officier van justitie verwijst naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank waarin de overlevering op basis van een gelijkluidende garantie is toegestaan. [7] Artikel 11 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
Uit de door de Bulgaarse autoriteiten verstrekte garantie volgt dat de opgeëiste persoon voor maximaal 2 maanden in een detentiefaciliteit voor arrestanten wordt geplaatst en dat hij daar ten minste 4 m² celruimte, exclusief de sanitaire voorzieningen, tot zijn beschikking heeft. Ook blijkt uit de garantie dat de opgeëiste persoon na afronding van de
pre-trial proceedingsen ook wanneer hij onherroepelijk wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf zal worden geplaatst in de penitentiaire inrichting van Belene, waar hij een persoonlijke leefruimte van minstens 4 m² in de cel, exclusief de sanitaire voorzieningen, tot zijn beschikking heeft.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [8] De rechtbank is, gelet op de toezegging van de Bulgaarse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen. Hoewel de rechtbank niet weet in welke plaats de penitentiaire inrichting ligt waarin de opgeëiste persoon direct na zijn overlevering gedurende maximaal twee maanden naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, is wel gegarandeerd dat hij in die inrichting over 4 m2 celruimte zal beschikken.
Het door de raadsman aangehaalde CPT-rapport ziet op een ad hoc bezoek aan de grenspolitie en de vreemdelingenopvang en heeft geen betrekking op penitentiaire detentie-instellingen, waaronder Belene. De rechtbank zal dit stuk om die reden buiten beschouwing laten bij haar beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [9]
Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de handelingen die de opgeëiste persoon worden verweten geheel zijn gepleegd op Nederlands grondgebied. Om die reden moeten de Nederlandse autoriteiten de vermeende feiten onderzoeken. Dit ligt ook voor de hand aangezien eventuele getuigen in Nederland wonen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen;
  • zowel de opgeëiste persoon als het slachtoffer hebben de Bulgaarse nationaliteit;
  • het slachtoffer bevindt zich in Bulgarije.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de feiten worden geacht geheel in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen. Zowel de opgeëiste persoon als het slachtoffer hebben de Bulgaarse nationaliteit, het Openbaar Ministerie zal de opgeëiste persoon niet vervolgen, en het slachtoffer is niet meer in Nederland. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 241, 284, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Districtsparket – stad Razgrad, Territoriale afdeling Kubrat, Bulgarije, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. rb. Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
5.Rb. Amsterdam 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
6.Rb. Amsterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
9.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.