ECLI:NL:RBAMS:2025:694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/307002-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding voor ondergane overleveringsdetentie afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die schadevergoeding eiste voor de ondergane overleveringsdetentie. De verzoeker, geboren in Litouwen, had eerder een vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden opgelegd gekregen door de rechtbank in Vilnius. In het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) was de verzoeker in Nederland aangehouden en in overleveringsdetentie geplaatst. De rechtbank had op 4 juli 2024 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, waarna de verzoeker op 25 juli 2024 feitelijk werd overgeleverd aan Litouwen. De verzoeker diende op 23 juli 2024 een verzoek in voor schadevergoeding, dat door de rechtbank ontvankelijk werd verklaard. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 werd de raadsvrouw van de verzoeker gehoord, evenals de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de overleveringsdetentie al in mindering was gebracht op de straf die de verzoeker in Litouwen had gekregen, en dat er dus al compensatie had plaatsgevonden. De rechtbank weigerde het verzoek om aanhouding van de zaak en besloot het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen, omdat er geen grond was voor toewijzing van schadevergoeding voor de ondergane detentie. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat hoger beroep open voor de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/307002-23
RK nummers: 018444-24 en 018445-24
BESCHIKKING
Op het verzoek tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1990,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. T.E. Korff, [adres]
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijk verzoek, bij de rechtbank ingediend op 23 juli 2024, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming in een overleveringsprocedure. Het gaat om de procedure met parketnummer 13/307002-13 die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank in Amsterdam (hierna: IRK) van 4 juli 2024. In deze beslissing heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB).
De rechtbank heeft op 23 januari 2025 de raadsvrouw van verzoeker, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. A. Keulers, in openbare raadkamer gehoord.
Het verzoek is tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van 7 februari 2023 van
the District Court of Vilnius City, Litouwen, met zaaknummer No. 1 -267-1100/2023 is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden;
- Op 22 juni 2023 heeft
the Vilnius Regional Court, Litouwen, een EAB uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Litouwen, in verband met de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde vrijheidsstraf (zaak: 13/307002-23, hierna:
EAB I);
- Op 12 juli 2023 heeft
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania, een EAB uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Litouwen, in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijk door verzoeker gepleegde strafbare feiten (zaak: 13/307016-23, hierna:
EAB II);
- Op 22 mei 2024 heeft
the Vilnius Regional Court, Litouwen, een EAB uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Litouwen, in verband met de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar (zaak: 13/176573-24, hierna:
EAB III);
- Op 16 mei 2024 is verzoeker (voorlopig) aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW in de zaak die ziet op
EAB I;
- Op vordering van de officier van justitie van 17 mei 2024 is
EAB Ibehandeld op de zitting van 4 juli 2024. Op die zitting zijn ook
EAB’s II en IIIbehandeld;
- Bij uitspraak van deze rechtbank van 4 juli 2024 is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van
EAB I, omdat uit informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 juli 2024 was gebleken dat dit EAB was ingetrokken. De rechtbank heeft in dezelfde beslissing de overleveringsdetentie in die zaak opgeheven. De rechtbank heeft op de zitting van 4 juli 2024 vervolgens de gevangenneming van verzoeker bevolen inzake EAB II en EAB III waarna verzoeker daadwerkelijk in overleveringsdetentie is gebleven op basis van die nieuwe titel(s) tot aan zijn feitelijke overlevering op 25 juli 2024.
- Pas twee weken later, bij de uitspraken van 18 juli 2024 van deze rechtbank, is de overlevering van verzoeker toegestaan inzake EAB II en EAB III.
- Bij e-mail van 4 november 2024 heeft de Litouwse autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“We inform You that Vinius City District Court adopted the judgement on 20 September 2024 and sentenced [verzoeker] to inprisonment of 5 years and 3 months. According to paragraph 2 of Article 66 and paragraph 1 of Article 65 of the Criminal Code (hereinafter – CC) of the Republic of Lithuania, the time spent by [verzoeker]
in temporary custody and arrest from 16 May 2024 until 25 of July 2024 (71 day) was included into the imposed imprisonment sentence. The judgment entered into force on 15 October 2024.”

3.Verzoek

Het schriftelijke verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure die ziet op
EAB Ien voor de kosten die in verband met het opstellen en indienen van het verzoek zijn gemaakt.
De raadsvrouw bleek bij de behandeling van het verzoek op de zitting niet bekend te zijn met de hiervoor weergegeven informatie in de e-mail van 4 november 2024 van de Litouwse autoriteit. Na kennisname van de e-mail heeft de raadsvrouw opgemerkt dat als de overleveringsdetentie in de zaak die ziet op
EAB Iinderdaad in mindering is gebracht op de straf die uiteindelijk klaarblijkelijk in een later vonnis in Litouwen is opgelegd, schadevergoeding niet meer aan de orde is. In dat geval heeft compensatie immers al plaatsgevonden. Zij heeft de rechtbank echter verzocht de zaak aan te houden om de informatie in de e-mail bij verzoeker te kunnen verifiëren.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak, omdat erop moet worden vertrouwd dat de hiervoor weergegeven informatie in de e-mail van 4 november 2024 van de Litouwse autoriteit juist is.
Verder heeft de officier van justitie zich onder verwijzing naar de informatie in de e-mail van 4 november 2024 en de beschikking van de rechtbank van 11 juni 2024 [1] in een vergelijkbare zaak op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.

5.Oordeel van de rechtbank

5.1
Geen heropening en aanhouding van de zaak
De rechtbank heeft op de zitting van 23 januari 2025 meegedeeld dat zij vooralsnog geen aanleiding zag om het verzoek om aanhouding van de raadsvrouw in te willigen, en heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Ook na nader beraad in raadkamer ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak te heropenen en aan te houden, nu zij in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie – van oordeel is dat moet worden vertrouwd op de door de Litouwse autoriteit in de e-mail van 4 november 2024 verstrekte informatie.
5.2
Inhoudelijke beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van deze rechtbank en kamer volgt dat niet alleen als sprake is van een weigering van de overlevering schade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing, bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of na intrekking van de vordering. [2]
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Het verzoek tot schadevergoeding betreft de overleveringsdetentie in de zaak die ziet op
EAB I,die is geëindigd met niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Nog daargelaten of de door de opgeëiste persoon op grond van
EAB Iondergane overleveringsdetentie als onterecht ondergaan moet worden beschouwd, is er geen grond voor toewijzing van schadevergoeding voor deze ondergane detentie. Uit de hiervoor weergegeven informatie in de e-mail van 4 november 2024 van de Litouwse autoriteit blijkt immers dat deze overleveringsdetentie in mindering is gebracht op de vrijheidsstraf die na overlevering ter zake van een ander vonnis én ter zake van vervolging in een (nieuw) verzamelvonnis is opgelegd in Litouwen. Deze overleveringsdetentie is dus al gecompenseerd.

6.Beslissing

De rechtbank
WIJST AFhet verzoek tot schadevergoeding en vergoeding voor de kosten die in verband met het opstellen en indienen van het verzoek zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 6 februari 2025 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

2.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844, Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623 en Rechtbank Amsterdam, 23 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:339.