ECLI:NL:RBAMS:2025:621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/13/739105/HA ZA 23-816, C/13/741820/HA ZA 23-998 en C/13/739059/HA ZA 23-803
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de mondkapjesdeal en aansprakelijkheid van betrokken partijen

In dit vonnis behandelt de rechtbank drie zaken die verband houden met de mondkapjesdeal, waarbij de Staat en de Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA) betrokken zijn. De eerste zaak betreft een vordering van SHA en HABV tegen de initiatiefnemers van de mondkapjesdeal, die hen aansprakelijk stellen voor het niet naleven van afspraken en het onterecht behouden van winst. De rechtbank oordeelt dat de initiatiefnemers hun rol als bestuurders van SHA onbehoorlijk hebben vervuld door een concurrerende BV op te richten en daarmee winst te genereren ten koste van SHA. De rechtbank kent een schadevergoeding toe aan SHA, die voorlopig wordt begroot op €20.733.550,-. De tweede zaak betreft een vordering van de Staat, die stelt dat hij is bedrogen bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten. De rechtbank oordeelt dat de Staat niet kan aantonen dat hij door bedrog of dwaling is benadeeld, en wijst de vorderingen van de Staat af. De derde zaak betreft de advocaatkosten die SHA heeft gemaakt in verband met de juridische procedures. De rechtbank oordeelt dat deze kosten voor rekening van de initiatiefnemers komen, omdat zij hun positie als bestuurders van SHA hebben misbruikt. De rechtbank wijst de vorderingen van SHA c.s. grotendeels toe en legt de proceskosten bij de initiatiefnemers.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaak- en rolnummers: C/13/739105/HA ZA 23-816, C/13/741820/HA ZA 23-998 en C/13/739059/HA ZA 23-803
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak C/13/739105/HA ZA 23-816 van

1.STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: SHA,
2.
HULPTROEPEN ALLIANTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: HABV,
eisende partijen,
verweersters in reconventie ten opzichte van [initiatiefnemer 3 c.s.] en [initiatiefnemer 2 c.s.] ,
verweersters in conventie en eisers in reconventie in de tussenkomst,
hierna gezamenlijk: SHA c.s.,
advocaat: mr. I. Spinath te Amsterdam,
en

1.[medewerker 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[medewerker 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[medewerker 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[medewerker 4],
wonende te [plaats] ,
5.
[medewerker 5],
wonende te [plaats] ,
6.
[medewerker 6],
wonende te [plaats] ,
gevoegde partijen aan de zijde van SHA c.s.,
hierna samen te noemen: de Medewerkers,
advocaat: mr. M.W.E. Evers te Amsterdam,
tegen

1.RELIEF GOODS ALLIANCE B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: RGA,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge,

2.SPHINX HOLDING B.V.,

gevestigd te Hilversum,
3.
DUYFKEN C.V.,
gevestigd te Hilversum,
4.
STICHTING 'T NUT,
gevestigd te Hilversum,
5.
[initiatiefnemer 1] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 1] en gezamenlijk [initiatiefnemer 1 c.a.] ,
advocaat: mr. J. Oerlemans te ’s-Hertogenbosch,

6.LABORARE OMNIA VINCIT B.V.,

gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
7.
[initiatiefnemer 2],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 2] en gezamenlijk - inclusief RGA - [initiatiefnemer 2 c.s.] ,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge,

8..NOAH HOLDING B.V.,

gevestigd te Workum,
9.
NOMI B.V.,
gevestigd te Workum,
10.
STICHTING NOMI,
gevestigd te Workum,
11.
[initiatiefnemer 3],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 3] en gezamenlijk [initiatiefnemer 3 c.s.] ,
advocaat: mr. E. Douma te Sneek,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
[initiatiefnemer 3 c.s.] en [initiatiefnemer 2 c.s.] eiseressen in reconventie,
verweerders in de tussenkomst,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] ,
in welke zaak is tussengekomen
STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
te Den Haag,
eiser in de tussenkomst,
verweerder in reconventie in de tussenkomst ten opzichte van SHA c.s.,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W.I. Wisman te Den Haag,
in de zaak C/13/741820/HA ZA 23-998 van
STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
te Den Haag,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerder in conventie en eisende partij in reconventie in de tussenkomst;
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W.I. Wisman te Den Haag,
tegen

1..RELIEF GOODS ALLIANCE B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen RGA,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge,

2.SPHINX HOLDING B.V.,

gevestigd te Hilversum ,
3.
DUYFKEN C.V.,
gevestigd te Hilversum ,
4.
STICHTING 'T NUT,
gevestigd te Hilversum ,
5.
[initiatiefnemer 1] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 1] en gezamenlijk [initiatiefnemer 1 c.a.] ,
advocaat: mr. J. Oerlemans te ’s-Hertogenbosch,

6.LABORARE OMNIA VINCIT B.V.,

te Driebergen-Rijsenburg,
7.
[initiatiefnemer 2],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 2] en gezamenlijk - inclusief RGA - [initiatiefnemer 2 c.s.] ,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge,

8.NOAH HOLDING B.V.,

gevestigd te Workum,
9.
NOMI B.V.,
gevestigd te Workum,
10.
STICHTING NOMI,
gevestigd te Workum,
11.
[initiatiefnemer 3],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 3] en gezamenlijk [initiatiefnemer 3 c.s.] ,
12.
[partner initiatiefnemer 3],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [partner initiatiefnemer 3] ,
advocaat: mr. E. Douma te Sneek,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
[partner initiatiefnemer 3] verweerster in de tussenkomst ten opzichte van SHA c.s.,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
in welke zaak is tussengekomen
1.
STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE,
gevestigd te Amsterdam,
2.
HULPTROEPEN ALLIANTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: SHA c.s.,
tussengekomen eiseressen en verweersters in reconventie in de tussenkomst,
advocaat: mr. I. Spinath te Amsterdam,
en

1.[medewerker 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[medewerker 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[medewerker 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[medewerker 4],
wonende te [plaats] ,
5.
[medewerker 5],
wonende te [plaats] ,
6.
[medewerker 6],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de Medewerkers,
gevoegde eisers in de tussenkomst aan de zijde van SHA c.s.,
advocaat: mr. M.W.E. Evers te Amsterdam,
en in de zaak C/13/739059/HA ZA 23-803 van

1.STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: SHA,
2.
HULPTROEPEN ALLIANTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: HABV,
eisende partijen,
hierna gezamenlijk: SHA c.s.,
advocaat: mr. I. Spinath te Amsterdam,
tegen

1.[initiatiefnemer 1] ,

wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 1] ,
advocaat: mr. J. Oerlemans te ’s-Hertogenbosch,
2.
[initiatiefnemer 2],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 2] ,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge,
3.
[initiatiefnemer 3],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [initiatiefnemer 3] ,
advocaat: mr. E. Douma te Sneek,
4.
RELIEF GOODS ALLIANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: RGA,
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk: [gedaagden] ,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Baambrugge.

1.Dit vonnis in het kort

Dit vonnis gaat over wat bekend is komen te staan als de “mondkapjesdeal”: de verkoop en levering van 40 miljoen mondkapjes aan de Staat, voor een totaalbedrag van € 100,8 miljoen. Deze “deal” is gesloten door RGA, een B.V. waarvan [de drie] uiteindelijk alle aandelen houden en [initiatiefnemer 1] bestuurder was.
In dit vonnis staan de beslissingen van de rechtbank in drie zaken die met de mondkapjesdeal te maken hebben. Eén van de zaken is aangespannen door SHA en HABV, de stichting en de werkmaatschappij van het
non-profitinitiatief “Hulptroepen Alliantie”. Zij worden daarin gesteund door de (oud-)medewerkers van dit initiatief. [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] waren bestuurders van SHA en [initiatiefnemer 1] gedroeg zich volgens SHA c.s. in praktijk ook als bestuurder. Zij houden [de drie] aansprakelijk omdat zij niet met SHA maar met RGA de overeenkomsten voor de mondkapjes zijn aangegaan en de winst zelf hebben gehouden. Dat hebben zij niet alleen bij de mondkapjesdeal zo gedaan, maar ook bij leveringen aan andere afnemers. Volgens SHA c.s. hebben zij daarbij gebruik gemaakt van hun rol bij SHA en hebben zij hun eigen belang om geld te verdienen steeds zwaarder laten wegen dan het belang van de stichting. De winst van de mondkapjesdeal en van de andere transacties moet volgens SHA c.s. daarom in de vorm van een schadevergoeding worden terugbetaald aan de stichting. De rechtbank geeft SHA c.s. daarin gelijk, dat is te lezen vanaf nummer 6.1 in dit vonnis.
De tweede zaak is de Staat begonnen. Ook de Staat vindt dat hij recht heeft op de winst van de mondkapjesdeal. De Staat is van mening dat [gedaagden] hem bedrogen hebben of dat hij heeft gedwaald bij het sluiten van de mondkapjesdeal: de Staat dacht dat RGA bij het
non-profitinitiatief “Hulptroepen Alliantie” hoorde en wist niet dat het drietal zelf zoveel geld zou verdienen met de transactie. De rechtbank geeft de Staat daarin geen gelijk, dat is te lezen vanaf nummer 6.40 in dit vonnis. In het kort, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de Staat het bij het sluiten van de mondkapjesdeal belangrijk vond of hiermee winst kon worden gemaakt en waar die winst terecht zou komen.
De derde zaak gaat over terugbetaling van advocaatkosten. In de nasleep van de maatschappelijke aandacht voor de mondkapjesdeal, hebben [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] op naam van SHA twee advocatenkantoren ingeschakeld. SHA en HABV hebben een gedeelte van de rekeningen betaald, maar vinden dat [de drie] en RGA deze bedragen moeten terugbetalen. De rechtbank geeft SHA c.s. daarin gelijk, dat is te lezen vanaf nummer 6.55 van dit vonnis.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure in de verschillende zaken blijkt uit:
in zaak C/13/739105/HA ZA 23-816
  • het tussenvonnis van 18 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het vonnis in incident van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:1069, aangevuld met het herstelvonnis van 20 maart 2024) en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 april 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) op grond van artikel 44 lid 1 Rv,
  • de brief van de Staat van 14 januari 2025, met opmerkingen op het laatste proces-verbaal,
  • de gezamenlijke zogenoemde Borgersbrief van [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] ,
  • de brief van SHA c.s. van 22 januari 2025, met opmerkingen op het laatste proces-verbaal,
  • de Borgersbrief van de Staat,
  • de Borgersbrief van [initiatiefnemer 1 c.a.] ,
  • de brief van de Medewerkers van 29 januari 2025, met opmerkingen over het laatste proces-verbaal,
in zaak C/13/741820/HA ZA 23-998
  • het vonnis in incident van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:1068) en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 april 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van de Staat van 14 januari 2025, met opmerkingen op het laatste proces-verbaal,
  • de brief van SHA c.s. van 22 januari 2025, met opmerkingen op het laatste proces-verbaal,
en in zaak C/13/739059/HA ZA 23-803
  • het tussenvonnis van 18 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 april 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2024 en de daarin genoemde stukken.
  • de akte uitlaten van [initiatiefnemer 1 c.a.] van 18 december 2024,
  • de e-mails namens [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] van 18 december 2024, waarin zij zich verenigen met de inhoud van voornoemde akte,
  • de e-mail van 23 december 2024 namens [initiatiefnemer 2] , met opmerkingen op het proces-verbaal,
  • de e-mail van 24 december 2024 namens SHA, met opmerkingen op het proces-verbaal.
2.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

3.De drie zaken in dit vonnis: leeswijzer

3.1.
De zaak die SHA c.s. is begonnen tegen [gedaagden] vanwege onder meer de mondkapjesdeal (zaak C/13/739105 / HA ZA 23-816), heet hierna de SHA-zaak. De zaak die de Staat is begonnen tegen [gedaagden] vanwege de mondkapjesdeal (zaak C/13/741820/HA ZA 23-998) heet hierna de zaak van de Staat en samen met de SHA-zaak, de mondkapjeszaken. De zaak die SHA c.s. is begonnen tegen [de drie] over de door SHA c.s. betaalde advocaatkosten (zaak C/13/739059/HA ZA 23-803) heet hierna de advocaatkostenzaak.
3.2.
Zowel de Staat als SHA c.s. maken aanspraak op de winst van de mondkapjesdeal. Zij zijn daarom in elkaars zaken tussengekomen met eigen vorderingen. De Medewerkers steunen de vorderingen van SHA c.s. en hebben zich daarom aan de kant van SHA c.s. gevoegd in de mondkapjeszaken.
3.3.
De rechtbank geeft in paragraaf 4 eerst de feiten van de mondkapjeszaken weer, die nodig zijn voor een goed begrip van de zaken en voor de beoordeling van de vorderingen. De rechtbank staat daarna stil bij de feiten in de advocaatkostenzaak. De procesdossiers bevatten veel meer van dit soort feiten, de rechtbank heeft daaruit een selectie gemaakt. De vorderingen van partijen staan in paragraaf 5. Het oordeel van de rechtbank is te lezen in paragraaf 6: in de SHA-zaak vanaf nummer 6.1, in de zaak van de Staat vanaf nummer 6.40 en in de advocaatkostenzaak vanaf nummer 6.55.

4.De feiten

In de mondkapjeszaken
De uitbraak van de coronapandemie
4.1.
In februari 2020 begint het coronavirus SARS-CoV-2, de veroorzaker van de ziekte COVID-19, aan zijn opmars in Europa. Op 27 februari 2020 wordt in Nederland de eerste besmetting vastgesteld. Het virus verspreidt zich daarna snel door het land.
4.2.
Op 11 maart 2020 verklaart de Wereldgezondheidsorganisatie de uitbraak van het coronavirus tot een pandemie. De Wereldgezondheidsorganisatie signaleert dat er veel vraag is naar persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals mondmaskers, en waarschuwt voor een wereldwijd tekort aan deze middelen.
4.3.
De Nederlandse overheid neemt in maart 2020 verschillende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ondertussen lopen de opnames in de ziekenhuizen op en worden ook veel bedden op de intensive-careafdelingen bezet.
4.4.
Op 18 maart 2020 vindt in de Tweede Kamer een debat plaats, waarbij Kamerleden verlangen dat de overheid “
alles op alles” zet om persoonlijke beschermingsmiddelen naar Nederland te halen.
Tweets en berichten [initiatiefnemer 1]
4.5.
Op 20 maart 2020 plaatst [initiatiefnemer 1] het volgende bericht op Twitter (inmiddels X):
“Voor aantal zorgorganisaties aan het kijken of we gezamenlijk order uit China voor mondkapjes kunnen bundelen (minimale afname 1000, max 100.000). Kostprijs € 1,50 ps (ongeveer, mss nog wat douane). Levering volgende week via DHL. Interesse? DM.”
4.6.
Dit bericht is diezelfde avond in een aantal tv-programma’s besproken. [initiatiefnemer 2] neemt die dag contact op met [initiatiefnemer 1] .
4.7.
Op 21 maart 2020 stuurt [initiatiefnemer 1] een whatsapp-bericht aan [politiek adviseur VWS] , de politiek adviseur van de toenmalige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de politiek adviseur VWS):
“(…) waar kan je je melden als je aanbod hebt voor mondkapjes? Via bevriende zakenrelatie uit China heeft vriend optie voor 100.000 mondkapjes halverwege volgende week (in NL, via DHL). Zonder tussenmarge en andere gekkigheid. Omdat het een partij is met wie al jarenlang betrouwbaar wordt samengewerkt is het mss een goede optie.”
4.8.
[initiatiefnemer 1] plaatst die dag ook twee nieuwe berichten op Twitter:
“Zicht op nieuwe lading. Nu ruimte tot miljoen gecertificeerde mondkapjes, binnen ongeveer een week. Zorgorganisaties die iets nodig hebben: DM. Nog steeds (ruim) onder de 2 EUR per masker (kostprijs.)”
“Stel: we starten webshop voor kleinere zorgaanbieders (denk aan huisartsen, thuiszorg, verpleeghuizen etc) voor mondmaskers. Is daar behoefte aan en zo ja, zijn die bereid voldoende afname te doen (denk aan 500/1000)? Gaat alleen om afnamegarantie, betaling pas bij levering.#dtv”
4.9.
[initiatiefnemer 3] ziet deze berichten ’s avonds in een tv-programma en neemt contact op met [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 1] .
Start Hulptroepen Alliantie-initiatief
4.10.
Op 22 maart 2020 start [initiatiefnemer 2] de whatsappgroep “
Operation Crisis Relief”, waar ook [initiatiefnemer 1] en een aantal van de Medewerkers aan deelnemen. In de appgroep worden die dag de mogelijkheden van een mondkapjes-initiatief zonder winstoogmerk besproken, wat later de “
Hulptroepen Alliantie” zal gaan heten. SHA en HABV bestaan op dat moment nog niet. In de appgroep worden verder contactpersonen genoemd bij Coolblue, KLM en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS).
4.11.
Diezelfde dag neemt [bestuursvoorzitter Coolblue] , de bestuursvoorzitter van Coolblue, contact op met [initiatiefnemer 1] . De bestuursvoorzitter van Coolblue biedt de hulp van Coolblue aan als het gaat om de financiering van het mondkapjes-initiatief en de verspreiding van de mondmaskers onder zorginstellingen.
4.12.
Ook worden die dag in de appgroep de eerste (mogelijke) bestellingen van mondmaskers besproken en schrijft [initiatiefnemer 1] over de te rekenen prijs per mondmasker:
“Ja er moet iets van een solidariteits en risico duppie op”
en:
“Als het klaar is storten we dat naar een goed doel ofzo”
4.13.
Hij stuurt ook het volgende bericht aan de politiek adviseur VWS:
“(…) We hebben vandaag een hele logistieke backbone opgezet. KLM maakt vrachtcapaciteit vrij (…) Coolblue gaat hele magazijn, distributie en webshop gedeelte doen. Vanaf midden deze week kan tweedelijns zorg via B2B-site van Coolblue mondkapjes gaan bestellen. Kunnen dan 500.000+ kapjes per lading sturen. Wordt gefinancierd door aantal rijke NLers. Heb vandaag paar keer nog met inkoopteam VWS proberen te bellen, maar krijg nul contact/respons (nemen niet op, geen mail etc). We doen dit voor de tweedelijns, mocht het nijpend worden dan kan 1e lijns natuurlijk meeprofiteren.(…)"
Oprichting LCH, eerste contacten en order Buurtzorg
4.14.
Op 22 en 23 maart 2020 richt de overheid het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: LCH) op, als tijdelijke samenwerking tussen de overheid en het bedrijfsleven om persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen. De overheid schrijft in een persbericht van 24 maart 2020 over het LCH:
“(…) Dit consortium heeft als doel om verschillende medische hulpmiddelen waaraan een tekort dreigt, gezamenlijk in te kopen, zonder winstoogmerk, in het landsbelang. We doen dit in deze uitzonderlijke situatie bewust samen omdat we snel resultaten willen boeken. (…) Alle bedrijven die hulpmiddelen willen aanbieden worden verzocht om aanbiedingen uit het binnen- en buitenland te melden bij het Consortium (…). Het gaat specifiek om grote volume aanbiedingen. Het Consortium wil voorkomen dat producten worden aangeboden tegen woekerprijzen, en niet aan de juiste kwaliteitseisen voldoen. (…)”
4.15.
Het LCH is geen rechtspersoon. Om toch overeenkomsten te kunnen sluiten, worden die gesloten door één van de bij het LCH betrokken partijen, Mediq B.V. (hierna: Mediq). De Staat financiert het LCH en is ook degene die uiteindelijk betaalt voor de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden ingekocht.
4.16.
Op 23 maart 2020 komen de betrokkenen bij het LCH voor het eerst bij elkaar. Via zijn contact met de politiek adviseur VWS is ook [initiatiefnemer 1] aanwezig. Hij vertelt die dag over het mondkapjes-initiatief en dat hij leveringen uit China kan krijgen, waarna de afhandeling van de bestellingen en de verdere distributie door Coolblue worden geregeld.
4.17.
Op 24 maart 2020 gaat [initiatiefnemer 1] weer naar het LCH en neemt hij [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] mee. Zij spreken die dag onder meer met [projectdirecteur-generaal LCH] , de projectdirecteur-generaal bij het LCH en met [coördinator logistiek en distributie LCH] , de coördinator logistiek en distributie bij het LCH. In die gesprekken worden voor het eerst de mogelijkheden verkend om aan het LCH te leveren en wordt ook over de distributie van mondkapjes via Coolblue besproken.
4.18.
Thuiszorgorganisatie Buurtzorg komt via [vrijwilliger 1] , één van de betrokkenen bij het mondkapjes-initiatief, in contact met [initiatiefnemer 3] en plaatst een order van 500.000 mondkapjes. Omdat SHA en HABV op dat moment nog niet zijn opgericht, doet [initiatiefnemer 3] op 24 maart 2020 het voorstel aan Buurtzorg om de order op naam van de eenmanszaak van zijn partner ( [partner initiatiefnemer 3] ) uit te voeren:
“Morgen (dinsdag) wordt gestart met het oprichten van een nieuwe BV, speciaal voor deze operatie. Omdat dit niet allemaal in een dag geregeld is (bank, btw nr, Eori nr, statuten etc.) heeft het onze voorkeur, om de snelheid erin te houden, deze eerste bestelling voor Buurtzorg via voorgestelde weg te laten verlopen.”
4.19.
Ondertussen gaan de gesprekken met het LCH door. Op 25 maart 2020 stuurt [coördinator logistiek en distributie LCH] ’s ochtends vroeg het volgende bericht aan [initiatiefnemer 1] :
"(…) ik wil dan ook duidelijke werkafspraken maken voordat we verder gaan. lk wil definitieve bevestiging dat Coolbleu de kritische artikelen gedurende de schaarste aanbiedt (VWS koopt ze dan) aan LCH ten behoeve van distributie naar de juiste instellingen (…) als de acute zorg geen mondkapjes heeft dan zal hier altijd eerste prio aan worden gegeven. Een andere verdeling zou niet juist zijn (…) Groep in Leusden is veel te groot en geeft een enorme gezondheidsrisico's. Er is gister dan ook de afspraak gemaakt dat bezetting tot het minimum teruggebracht moet worden. Het idee dat jullie kantoor gaan houden kan dan ook niet (…)”
4.20.
[de drie] gaan later die dag naar het LCH, maar worden verzocht het pand te verlaten. [initiatiefnemer 1] stuurt hierover aan [projectdirecteur-generaal LCH] :
“(…) We zijn vanochtend ongelofelijk bruut a/d kant gezet en per beveiliging afgevoerd van het terrein. Terwijl wij al vier dagen bezig zijn ook voor de gezamenlijke inkoop tegen kostprijs (eigenlijk eronder) te werken (…) Zou het op prijs stellen dat we nog even bellen, als je tijd hebt"
4.21.
[projectdirecteur-generaal LCH] en [initiatiefnemer 1] bellen later die dag met elkaar. [initiatiefnemer 1] stuurt hierna een bericht in de whatsappgroep “
Operation Crisis Relief” dat hij een belangrijk telefoontje van VWS heeft gekregen en dat zij een “
license to operate” hebben.
4.22.
[initiatiefnemer 1] stuurt ook een bericht aan [coördinator logistiek en distributie LCH] , waarin hij schrijft dat de kou weer uit de lucht is en waarin hij vraagt om bepaalde contactgegevens. [coördinator logistiek en distributie LCH] antwoordt hem:
"(…) zoals vanochtend aangegeven is voor mij niet acceptabel om twee netwerken bij schaarste te creëren. Ik sta hier niet achter. Ik snap je vraag ook niet zo goed. (…) Ik waardeer de intenties maar dit moet niet contraproductief worden (…)”
4.23.
[initiatiefnemer 1] antwoordt aan [coördinator logistiek en distributie LCH] :
(…) Laat er geen twijfel over bestaan dat wij ons ook realiseren dat bijvoorbeeld ziekenhuizen voldoende voorraad moeten hebben (…) Als wij niet bijdragen aan jullie effectiviteit, is het niet erg om van te plan te wijzigen. Onze deur blijft open staan als dat nodig is. Het belangrijkste punt is echter dat de overheid niet voor risicokapitaal zorgt. Wij hebben financiering ontvangen waar belangeloos hoog risico op gelopen wordt (…) Wanneer de overheid bereid is risicokapitaal te verschaffen, waarmee wij 100% vooruit betalingen kunnen doen in China, wordt het een ander verhaal. Dat hebben wij ook aangegeven bij jou en vanmiddag bij [ [projectdirecteur-generaal LCH] ]. Mijn voorstel: wij blijven qua leveringen tot medio/eind volgende week onder de radar, met enkel B2B leveringen voor zorginstellingen die wij via-via kennen. Dat zijn al enorme aantallen. (…) Ladingen met hoge kwaliteit N95 (etc) of in hoeveelheden die wij niet kunnen financieren of opslaan willen we naar jullie leiden, als je een contact geeft. De beste spullen moeten naar de ziekenhuizen. (…) Wij, samen met onze financiers, dragen hier graag het grootste risico in (zonder winstoogmerk, er gaat veel geld en tijd bij) (…)”
4.24.
[coördinator logistiek en distributie LCH] antwoordt hierop dat hij hun contactpersoon bij het LCH is en dat hij hun voorstel bij het LCH zal laten “landen”.
4.25.
[initiatiefnemer 1] plaatst de volgende dag een bericht op Twitter:

Het kan. Helaas wil de overheid weinig risico nemen (…) men ging er niet in mee. Private partijen dragen het hoogste risico nu ( ... ). Bedrijfsleven is bereid risico's te nemen die overheid niet durft te nemen.”
Oprichting SHA en HABV
4.26.
Op 25 maart 2020 richten [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] voor het mondkapjes-initiatief een stichting op, SHA. Zij worden ook bestuurder van de stichting. [initiatiefnemer 1] wordt vanwege zijn toenmalige functie bij de Gemeente Amsterdam geen bestuurder.
4.27.
In de statuten van SHA staat het volgende over het doel van de stichting:
“Artikel 3. Doel
3.1
De Stichting heeft ten doel het bevorderen van het beschikbaar komen van medische hulpmiddelen en aanverwante producten voor de zorg in tijden van nood, door:(a) het ondersteunen van projecten en organisaties met eenzelfde doelstelling als die van de Stichting;(b) het oprichten van, het deelnemen in, het op andere wijze een belang nemen in en het voeren van beheer en bestuur over andere rechtspersonen, alsmede al hetgeen met het vorenstaande in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.3.2 De Stichting beoogt niet het maken van winst.
4.28.
In de statuten staat verder het volgende over de taak van haar bestuurders:
“Artikel 7. Taak, taakverdeling en bevoegdheden van het Bestuur
7.1
Behoudens beperkingen volgens deze Statuten is het Bestuur belast met het besturen van de Stichting. Bij de vervulling van hun taak richten de Bestuurders zich naar het belang van de Stichting en de met haar verbonden organisatie.
(…)”
4.29.
SHA heeft op dezelfde dag een B.V. opgericht, HABV. SHA zal die B.V. gebruiken als werkmaatschappij. SHA is de enige bestuurder van HABV en houdt ook alle aandelen in het kapitaal van HABV.
4.30.
Artikel 3 van de statuten van HABV luidt:
“De Vennootschap heeft ten doel:
(a) het importeren, exporteren, verkopen, distribueren, het handelen in, de marketing van medische hulpmiddelen en daaraan verwante producten, alsook andere producten die van belang zijn of kunnen zijn voor de Vennootschap;
(b) het deelnemen in, het op andere wijze een belang nemen in en het voeren van beheer over andere ondernemingen, van welke aard ook, het financieren van anderen en het stellen van zekerheid, het geven van garanties en het zich op andere wijze verbinden voor eigen schulden en verplichtingen en voor die van anderen,en ten slotte al hetgeen met het vorenstaande in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
Eerste contacten met fabrikant Ryzur
4.31.
Op 25 maart 2020 voegt [initiatiefnemer 3] één van de Medewerkers, [medewerker 4] , toe aan de whatsappgroep “
Operation Crisis Relief” en introduceert hem als volgt:

Hij checkt voor ons de CE certificaten (database en op evt Photoshop gerommel) en categoriseert en administreert wat er binnenkomt.
4.32.
Op 26 maart 2020 wordt een Chinese fabrikant van mondmaskers, Ryzur, op een interne lijst van SHA gezet, nadat deze fabrikant als betrouwbare leverancier is genoemd door één van de vrijwilligers bij SHA: [vrijwilliger 2] .
4.33.
Op 27 maart 2020 wordt in e-mails tussen onder meer [vrijwilliger 2] , [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 3] en [medewerker 4] verder gesproken over Ryzur. [vrijwilliger 2] schrijft dat een studiegenoot van hem het contact met Ryzur heeft gelegd, verder deelt hij de contactgegevens van de leverancier en een CE-certificaat van de mondmaskers. Ook vraagt hij [initiatiefnemer 3] of hij het verdere contact zoveel mogelijk met hem zou willen afstemmen, omdat zijn studiegenoot “
aardig wat goodwill [heeft] gebruikt (ook bij zijn overheidsconnecties)”.
4.34.
In deze e-mails wordt verder besproken dat certificeringsbureau SGS nog een
auditzal verrichten in de fabriek en dat HABV de kosten daarvoor zal betalen. [medewerker 4] controleert vervolgens op verzoek van [initiatiefnemer 3] het door [vrijwilliger 2] gestuurde CE-certificaat van Ryzur.
Leningen, NDA, audit Ryzur, order Buurtzorg en oprichting website
4.35.
Op 27 maart 2020 leent Coolblue een bedrag van € 500.000,- uit aan HABV als werkkapitaal. De afspraken hierover worden pas op 21 april 2021 op schrift gezet, de dag waarop Coolblue ook een risicodragende lening van € 1.300.000,- aan HABV verstrekt.
4.36.
SHA c.s. krijgen op 27 maart 2020 ook een lening van [particuliere geldlener] . [initiatiefnemer 1] stuurt [particuliere geldlener] de volgende e-mail hierover:
“Dank, [ [particuliere geldlener] ] voor je vertrouwen en financiering. We gaan er zorgvuldig mee om, ik zal daar scherp op blijven letten”
4.37.
Rond deze datum stelt advocatenkantoor De Roos op verzoek van SHA een zogeheten
non-disclosure agreement(hierna: NDA of verwilligersovereenkomst) op. Deze NDA moet getekend worden door de bij SHA betrokkenen vrijwilligers. In de NDA staat onder meer een geheimhoudingsverplichting met boetebeding.
4.38.
Op 28 maart 2020 stuurt [initiatiefnemer 3] een e-mail aan de inspecteur van certificeringsbureau SGS, die de Ryzur fabriek zal bezoeken voor de
audit:
“(…) Explain to the factory the following word-by-word: The Buyer (we) is a consortium of companies from the Netherlands (…) They sell at cost price (!) to the entire Dutch market, all kinds of health institutions including hospitals, elderly homes, care homes etc. (…) Relationship with Dutch Government is very good and this is also a potential customer (…)”
4.39.
De kosten voor de
auditvan SGS worden enkele dagen hierna door HABV betaald, waarna zij de resultaten ontvangt.
4.40.
Op 28 maart 2020 benaderen [de drie] op naam van SHA ook een andere Chinese fabrikant. In hun brief, die [initiatiefnemer 1] als “
founder” ondertekent, schrijven zij onder meer:
“We are a consortium of Dutch entrepreneurs (the Netherlands), trying to help our country by sourcing face masks and other medical supplies to healthcare services. (…) For this endeavor, we are supported by KLM Royal Dutch Airlines, Coolblue (one of the largest e-commerce companies in the Netherlands), Red Cross and the Ministry of Health, Welfare and Sport (…) As a non-profit initiative, we operate as a foundation under the name of 'Hulptroepen Alliantie' (…)”
4.41.
De voor Buurtzorg bestelde mondkapjes worden inmiddels naar Nederland verzonden. Op 2 april 2020 stuurt [initiatiefnemer 3] hierover het volgende bericht in de whatsappgroep “
Operation Crisis Relief”:
“BREAKING NEWS: 75.000 st. KN95 voor Buurtzorg zijn zojuist vertrokken vanuit Guangzhou!!! YESS!!!!!”
4.42.
In de appgroep wordt ook gesproken over oprichting van een eigen website voor SHA en HABV: www.hulptroepen.nu. In reactie op een tekstvoorstel dat één van de deelnemers van de appgroep, [vrijwilliger 3] , voor die website heeft opgesteld, schrijft [initiatiefnemer 1] op 8 april 2020:
“Eerstelijnszorg niet gebruiken. Dekt de lading niet. Gewoon zorg.”
Eerste stappen oprichting RGA
4.43.
Op diezelfde datum stuurt [initiatiefnemer 1] een e-mail aan [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en [vrijwilliger 3] :
“Als Coolblue per sé wil vasthouden aan levering zonder marge moeten we mogelijk twee BV's oprichten zodat er twee werkkapitaalstromen ontstaan (met en zonder marge, waarbij zonder marge deels donatie wordt). Wat vinden jullie daarvan? Als dat een goed idee is - dan graag opnemen in deze presentatie.”
4.44.
De volgende dag stuurt [initiatiefnemer 2] , met [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 3] in cc, een e-mail aan een notaris met het verzoek om een nieuwe B.V. op te richten, RGA:
"(…) Hier zijn we flinke stappen aan het maken. We leveren inmiddels steeds meer aan de zorg en begin volgende week verwachten we daadwerkelijk het B2B platform te gaan lanceren. Echter gaan we structuur wat aanpassen. Gezien hoe we gefinancierd (financiers zien het meer als donatie en zijn bereid een deel te doneren) zijn kunnen met de Hulptroepen Alliantie goed inzetten op levering van producten tegen kostprijs voor kleine zorginstellingen. Eventueel onvoorziene kosten vangen we daarmee op. Echter krijgen we ook steeds meer verzoeken van andere medische organisaties /zorg instellingen die direct bij ons (grotere) bestellingen willen doen. Dat is nu lastig omdat we het werkkapitaal nodig hebben voor de leveringen aan de kleine instellingen. Inmiddels hebben we daar een oplossing voor bedacht. Het opzetten van een nieuwe BV die wel deze koers kan varen met additioneel kapitaal uit andere bronnen (…) Naam: Relief Goods Alliance B.V. (…)Bestuurder gaat worden: [ [initiatiefnemer 1] ] (…) Aandeelhouders worden: Prologos (…) Laborare Omnia Vincit B.V., Noah Holding B.V. (…)”
Nieuwe tweets [initiatiefnemer 1]
4.45.
[initiatiefnemer 1] plaatst een dag later, op 10 april 2020, de volgende berichten op Twitter:
“Waar verhaal: we geven grote thuiszorgorganisatie beschermende mondkapjes van niveau (je kan er duizenden werknemers wekenlang mee beschermen). Belletje van inspectie: of ze daarmee willen stoppen qua inkopen en spullen van lagere kwaliteit willen gebruiken. Hoe dan?”
En:
“Ben echt stil van wat we tegenkomen afgelopen drie weken. Voor mensen het weer beter weten: privaat gefinancierd, aangeboden aan overheid (nooit gereageerd), werkgever die om z'n mensen geeft en toonaangevend is in de sector.”
En ook:
“Geloof mij: binnen 1-2 weken kan iedereen in Nederland goed beschermd werken in de zorg (…) En als dat gebeurt, dan zal ik met plezier de afgelopen weken vergeten. Als het niet gebeurt, dan ben ik benieuwd naar de parlementaire nabeschouwing van de afgelopen periode.”
4.46.
In de whatsappgroep “
Operation Crisis Relief” stuurt hij de volgende toelichting bij deze Twitter-berichten:
“Heb even noodkreet op Twitter geslingerd (…) Om politiek deurtje te openen (…) Assistent minister inmiddels in de app”
4.47.
De Twitter-berichten komen onder de aandacht van H. de Jonge, de minister van VWS, die de berichten doorstuurt aan de politiek adviseur VWS. Die neemt vervolgens contact op met [initiatiefnemer 1] . [initiatiefnemer 1] stuurt de politiek adviseur VWS daarna het volgende bericht:
“(…) Overweeg inmiddels maar te stoppen met de stichting en commercieel te gaan. Kennelijk wil de overheid niet meer geholpen worden zonder winstoogmerk en net als ons zijn er vele anderen.”
4.48.
De politiek adviseur VWS stuurt dit bericht door aan minister De Jonge, die hierop contact opneemt met de directeur-generaal Curatieve Zorg, [directeur-generaal Curatieve Zorg] .
Het voorstel van 11 april 2020 (het eerste voorstel)
4.49.
Tussen [directeur-generaal Curatieve Zorg] en [initiatiefnemer 1] is hierna meerdere keren contact. Samengevat, bespreken zij op 10 en 11 april 2020 dat [initiatiefnemer 1] een voorstel aan het LCH zal doen, wat vervolgens met M. Van Rijn, de minister voor Medische Zorg [1] , en [projectdirecteur-generaal LCH] zal worden besproken.
4.50.
Op 11 april 2020 hebben [initiatiefnemer 1] en [directeur-generaal Curatieve Zorg] met elkaar contact over dit voorstel en de verdere timing. [initiatiefnemer 1] verzoekt [directeur-generaal Curatieve Zorg] of hij voor de volgende dag alvast een aantal overleggen wil inplannen en schrijft:
“Je moet echt max ma/di een go/no go geven op charters. Dus dan moet morgen KLM en Flexport al aan boord getrokken worden. Zelfde geldt voor fabrieken. Je hebt max 24/48 uur op opties die we nu als een gek aan het uitzetten zijn. Voor jouw beeld: we hebben nu +- 100 miljoen mondmaskers in het vizier van gerenommeerde bedrijven waarvan al samples in NL zijn en die getest zijn (TU Delft).”
4.51.
Tegen middennacht stuurt [initiatiefnemer 1] het voorstel voor de levering van mondkapjes aan [directeur-generaal Curatieve Zorg] (hierna: het eerste voorstel). Hij zet medewerkers van onder meer KLM, Coolblue, TU Delft en de Rabobank in cc. In de begeleidende e-mail schrijft [initiatiefnemer 1] onder meer:
“(…) N.a.v. ons prettige telefoongesprek gisteravond hierbij een link naar een Google Drive omgeving met een presentatie van het voorstel dat de Hulptroepen Alliantie doet aan de overheid. (…) Na de afwijzing bij het LCH hebben we de afgelopen weken een onderbouwd plan verder ontwikkelt, getest en in de praktijk gebracht. Met een samenwerking tussen overheid en vertrouwde Nederlandse kampioenen uit het bedrijfsleven kunnen we dit snel opschalen. Dit doen we met hart voor mensen in de zorg, zonder winstoogmerk, vrij van belangen (…) we willen jullie expliciet vragen de informatie die we jullie sturen vertrouwelijk te behandelen. Er staat informatie in die liever niet breder gedeeld zouden moeten worden, waaronder fabrieksnamen en leveranciers.”
4.52.
Het voorstel is uitgewerkt in een presentatie met het logo van “
Hulptroepen.nu, hulp voor de zorghelden” en vermeldt verder een “
copyright [SHA] 2020”:
4.53.
In deze presentatie wordt voorgesteld dat de bestellingen en de distributie van mondkapjes in Nederland door Coolblue worden verzorgd. De presentatie sluit af met de Kamer van Koophandel-gegevens van HABV en SHA en verwijst onder de contactgegevens als eerste naar [initiatiefnemer 1] als initiatiefnemer. Verder staat in de presentatie:
(…) Wij hebben daarom in maart 2020 Hulptroepen.nl opgericht. Dit initiatiefzonder winstoogmerkwil een betrouwbare markt voor beschermingsmiddelen creëren. (…) We hebben een supply chain opgezet van fabriekdeur in China tot de voordeur van elke zorginstelling in NL. (…) Deze presentatie zet uiteen hoe we middels onze reeds geteste supply chain voor de Rijksoverheid binnen 4-5 weken ± 100 miljoen stuks hoge kwaliteit mondkapjes kunnen leveren en e.v. andere PBM’s. (…) We maken deze beschikbaar via eenonline portalmet fijnmazige distributie zonder winstoogmerk. De overheid faciliteert daarmee naast LCH een tweede betrouwbare product platform. (…)
Ons kernteam bestaat uit:• [ [initiatiefnemer 1] ] (initiatiefnemer (…))
• [ [initiatiefnemer 2] ] (initiatiefnemer (…))
• [ [initiatiefnemer 3] ] (23 jaar inkoopervaring China)
• [ [vrijwilliger 3] ] (operationele coördinatie)
Daarnaast bestaan de Hulptroepen uit een klein leger van vrijwilligers voor de bouw van de site, customer service, het managen van samples zendingen, inplannen en screenen van SGS inspectie rapporten en overige hand- en spandiensten.(…)
4.54.
[directeur-generaal Curatieve Zorg] stuurt [initiatiefnemer 1] op 12 april 2020 een bericht dat er wat vragen zijn naar aanleiding van het voorstel en dat hij op 13 april 2020 een bespreking zal inplannen. Vooruitlopend hierop, stuurt hij diezelfde dag een e-mail aan [initiatiefnemer 1] :
(…) In welke mate kunnen jullie garanderen dat jullie supply lines niet concurrerend zijn ten opzichte van de nu lopende NL inkoop van het LCH? (…) Om een eerlijke verdeling van middelen naar de zorg te garanderen willen we de verdeling en distributie via één kanaal laten verlopen. Wat is ervoor nodig om jullie initiatief hierop te laten aansluiten? (…)”
4.55.
Tot een bespreking over het eerste voorstel komt het niet. [initiatiefnemer 1] belt later die dag met [directeur-generaal Curatieve Zorg] , die hem te kennen geeft dat het LCH geen tweede distributiekanaal wil en dat het voorstel daarom niet kan worden geaccepteerd. Tijdens dit gesprek benoemt hij ook dat het mogelijk is om als “leverancier” mondmaskers te verkopen aan het LCH. Het zou dan mogelijk zijn om een risicomarge mee te nemen in de prijs voor de mondmaskers.
De aanloop naar het voorstel van 13 april 2020 (het tweede voorstel)
4.56.
[initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en [vrijwilliger 3] werken hierna in de nacht van 12 op 13 april 2020 aan een nieuw voorstel aan het LCH. Dit doen zij in een digitale vergadering, waarvan [vrijwilliger 3] een geluidsopname heeft gemaakt.
4.57.
Tijdens de vergadering verkennen zij de mogelijke richtingen voor een volgend voorstel aan het LCH. Zij bespreken onder meer (i) een voorstel zonder winstoogmerk, met de inzet van Coolblue als distributiekanaal en (ii) een “commercieel” voorstel, waarbij de dan nog op te richten B.V. (RGA) rechtstreeks mondmaskers aan het LCH levert.
4.58.
Over de keuze tussen deze twee richtingen, zeggen zij onder meer:
" [initiatiefnemer 1] : Maar, we hebben twee oplossingsrichtingen. Of we gaan ons voorstel verdedigen, wat ik wel voor ben want dat is beter voor de zorg.
[initiatiefnemer 2] : Tuurlijk.
[initiatiefnemer 1] : Als we er niet toe in staat zijn, laat ze maar een prijs quoten en we gaan gewoon die shit naar Nederland halen en we worden alle vier miljonair
[initiatiefnemer 2] : Ja, maar voor mij betreft is dat plan B.
[initiatiefnemer 1] : tuurlijk.
[initiatiefnemer 2] : Plan A is voor mij om Van Rijn glashelder te schetsen wat hier fout gaat
[initiatiefnemer 1] : Take it or leave it.
[initiatiefnemer 3] : ja daar ben ik ook voorstander van.”
4.59.
Over het voorstel zonder winstoogmerk zeggen zij verder:
“ [initiatiefnemer 2] : Maar ik denk dat ze het hele Coolblue-stuk eng vinden, [ [initiatiefnemer 3] ].
[vrijwilliger 3] : Ja.
[initiatiefnemer 3] : Die staan klaar, de hele infrastructuur, alles is d'r, maar jullie zeggen jullie kunnen het via LCH, laat maar zien. Laat maar zien, wij leveren wel. Wij leveren wel!
[initiatiefnemer 2] : Maar wij gaan sowieso wel open he, woensdag?
[initiatiefnemer 3] : Ja, dat is namelijk onze belofte aan alle [onverstaanbaar] die meegewerkt heeft, wij gaan nu niet stoppen.
[initiatiefnemer 2] : En onze leverage ook, daarmee, want daarmee laten we inderdaad zien dat we het in staat stellen het te doen. En dat is ook de druk die we erop houden, want als we een financier hebben die zegt, hier hebben jullie vijftig miljoen, nou dan zetten we de druk d'r maximaal op, kunnen ze [medewerker 4] van zeggen.
[vrijwilliger 3] : En wat nou als Van Rijn zegt...
[initiatiefnemer 3] : Moet je 'm wel helemaal voldouwen met orders nu, zeg maar.
[initiatiefnemer 1] : In ieder geval wat ik dan eis, is dat we dan alle vier gillend rijk worden, want het is echt één grote middelvinger van de overheid.
[initiatiefnemer 2] : Honderd procent.
[initiatiefnemer 1] : Ik ga dit echt serieus voor geen goud ga ik dit vrijwillig doen.
[initiatiefnemer 2] : Ik ook niet. Nee, ik weiger.
[initiatiefnemer 3] : Eens."
4.60.
Over het commerciële voorstel met de nog op te richten vennootschap RGA zeggen zij onder meer:
" [initiatiefnemer 3] : Maar goed aangezien dit een commercieel voorstel is kan dit niet langer onder Hulptroepen dit.
[initiatiefnemer 2] : Ja dat veranderen we daarom tekenen we pas de deal als we een nieuw BV'tje hebben gemaakt.
[initiatiefnemer 1] : Ja dus dan doen we gewoon een structuur.
[initiatiefnemer 3] : Dan moet hier dus ook geen Hulptroepen in voorkomen.
[initiatiefnemer 2] : Jawel, mag wel het daarop versturen maar de uiteindelijke deal wordt niet getekend door Stichting Hulptroepen.
[initiatiefnemer 1] : Wat zou een goede naam zijn voor die nieuwe entiteit?
[initiatiefnemer 2] : Die had ik al bedacht twee dagen geleden toch of een dag geleden, Relief Goods Alliance, ja Relief Goods Alliance, hartstikke leuk. Als we nog een keer naar het buitenland willen (…) hebben we al gelijk een naampje.
[initiatiefnemer 3] : Okee, lijkt wel een beetje op Hulptroepen Alliantie.
[initiatiefnemer 2] : Ja dat is toch precies de bedoeling. Maar net weer niet.
4.61.
Zij bespreken ook de inhoud van de presentatie die zij bij een voorstel vanuit RGA zouden willen gebruiken:
" [initiatiefnemer 3] : Even doorheen lopen ik ga pdf'je openen, kijk voorstel tot samenwerking met LCH kijk eens effen, huppakee.
[initiatiefnemer 3] : Kan er niet een ander plaatje op want nu is het verwarrend dat die twee presentaties lijken een beetje op elkaar.
[initiatiefnemer 2] : Dat is de bedoeling, is dezelfde stijl.
[initiatiefnemer 1] : Hoort bij elkaar hè.
[initiatiefnemer 3] : Juist oké hebben niet een ander poppetje, na jah goed.
[vrijwilliger 3] : Maar ik denk dat het wel want het is nu een klein beetje verwarrend de zin we zouden het waarderen als bestaande afspraken en beloftes daar voor Stichting Hulptroepen in stand blijven, maar overal staat het logo Hulptroepen en dan denk je ja maar, want je schrijft nu letterlijk ..
[initiatiefnemer 3] : Ja.
[vrijwilliger 3] : Je gooit het nu een beetje door elkaar want wij weten dat het een ander bedrijf gaat zijn maar zij hebben hier nog geen idee bij slide vier.
[initiatiefnemer 2] : Jawel dat staat verderop.
[initiatiefnemer 3] : Ja dat is ook waar maar het staat er heel duidelijk in.
[vrijwilliger 3] : Ja maar niet bij slide vier.
[initiatiefnemer 2] : Hoeft ook niet, kijk ze krijgen straks gewoon een andere overeenkomst op huppelepup huppelepup BV.
[initiatiefnemer 3] : Je moet het maar gewoon lezen, op het moment dat we gaan gas geven dan gewoon een overeenkomst op een andere BV.
[vrijwilliger 3] : Als eindredacteur had ik het teruggestuurd maar oké, zijn slimme jongens ze onthouden dat wel.
[initiatiefnemer 3] : Ook nog een keer tactisch.
(….)
[vrijwilliger 3] : Bedoel meer dat het onduidelijkheid geeft in slide 4.
[initiatiefnemer 2] : Nee, maar anders ben je vooringenomen. Wij zeggen dat de overheid ons dwingt om dit te doen, in plaats van onze non-profit koers.
[initiatiefnemer 3] : Wij zijn ook gewoon nu op dit moment ook gewoon Hulptroepen. Als zij ja zeggen, moet er een BV worden opgezet, die is er nu nog helemaal niet.”
4.62.
Zij spreken verder af dat zij de inhoud van de gesprekken geheim zullen houden en hebben het ook over een eventuele winst na een commerciële transactie:
" [initiatiefnemer 1] : Wij hebben al een beetje tussen [ [initiatiefnemer 3] ] en [ [initiatiefnemer 2] ] en mij, dat wat we bespreken, dat we dat niet buiten deze kamers bespreken.
[vrijwilliger 3] : Ja, tuurlijk.
[initiatiefnemer 1] : Daar wil ik jou ook nog even expliciet vragen dat als het om dit soort bedragen gaat iedereen absoluut zijn waffel houdt.
[vrijwilliger 3] : Zeker, zeker.
[initiatiefnemer 1] : Dus ook als je met de krant, ook met vrienden, familie, kennissen, buren (…)
dus ehm, je doet gewoon mee. Mare ehm, het is eigenlijk natuurlijk een groot schandaal wat hier aan het gebeuren is.
(…)
[initiatiefnemer 1] : Hé en mensen laten we even afspreken dat als hier echt een vieze winst uitkomt, dan doen we iets goeds voor de wereld, goed?
[initiatiefnemer 3] : Ja.
[initiatiefnemer 1] : Planten we een bos of dan bouwen we een ziekenhuis, weet ik veel, of een mooi zorghotel.
[initiatiefnemer 3] : Ja.
[initiatiefnemer 2] : Ja, ben ik het ook honderd procent mee eens.
[initiatiefnemer 3] Ik ga een boompje planten.
[initiatiefnemer 2] : En we vergeten elkaar ook niet, dat spreken we ook af, maar we gaan zeker iets goeds voor de wereld ermee doen.”
4.63.
Zij praten verder met elkaar over de kennis die zij inmiddels hebben opgedaan:
" [initiatiefnemer 1] : En dan, het enige wat we dan hebben is dat we ten opzichte van alle anderen dat we zo'n leverage hebben politiek, dat we nu topambtelijk een soort van mega inkoopcontract hebben gekregen die geen enkel mens in Nederland heeft gekregen (…) Wat ik wel kan zeggen, doordat we non-profit hebben gewerkt hebben we een ongelooflijke schat aan informatie gehad.
[vrijwilliger 3] : Ja maar daarom zit ik te denken... fijn dat er een paper trail is want we hebben als non-profit hebben we gebruik gemaakt van de goedheid van anderen en vervolgens zetten we dat nu om.
[initiatiefnemer 3] : Wat zei je, [ [initiatiefnemer 1] ]?
[vrijwilliger 3] : Dat we de afgelopen twee, drie weken alle... alle contacten en dergelijke, en informatie, hebben opgedaan als non-profit.
[initiatiefnemer 2] : Ja, dus?
[initiatiefnemer 1] : Ja dus dat wij helemaal weten hoe het werkt met (...) Sky Team bijvoorbeeld, dat zal geen marktpartij kunnen weten.
[vrijwilliger 3] :: Ja we hadden dit ook allemaal nooit kunnen opzetten als we niet non- profit waren geweest."
4.64.
Rond 03:15 uur op 13 april 2020 nemen zij afscheid van elkaar. [de drie] bellen daarna opnieuw in op de digitale vergadering, zonder medeweten van [vrijwilliger 3] . Omdat zij de vergadering nog niet had verlaten, krijgt zij dit mee. Zij verbreekt de verbinding kort hierna en zegt:

What the fuck krijgen we nou, we bellen weer even opnieuw in. Er gebeurt hier iets achter mijn rug”.
Het voorstel van 13 april 2020 (het tweede voorstel)
4.65.
Later die dag stuurt [initiatiefnemer 1] een e-mail met een voorstel aan [directeur-generaal Curatieve Zorg] (hierna: het tweede voorstel). Het voorstel is uitgewerkt in een presentatie. Ook deze presentatie opent met een “
copyright [SHA] 2020” en een logo van “
Hulptroepen.nu, hulp voor de zorghelden”, dat vervolgens op iedere pagina staat:
4.66.
De presentatie vermeldt dat de inkoop voor het LCH zal plaatsvinden via een nog op te richten entiteit: RGA, die “separaat gefinancierd” zal worden en dat SHA en HABV zich op
non-profitbasis blijven richten op levering van persoonlijke beschermingsmiddelen. Verder staat er onder meer in dat de bestelde producten meevliegen met een luchtbrug die mede door KLM/Hulptroepen Alliantie is geïnitieerd, en zullen worden getest door GreenCycl en TU Delft.
4.67.
Op de laatste pagina is onder meer opgenomen: “
[HABV] is 100% eigendom van [SHA]”, gevolgd door de KvK-gegevens van deze beide entiteiten. Verder staat op deze pagina dat "
onze organisatie” over “
algemene voorwaarden, vrijwilligersovereenkomsten en noodzakelijke verzekeringen” beschikt. Ook in deze presentatie worden [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en [vrijwilliger 3] genoemd als contactpersonen.
4.68.
Na de e-mail met het voorstel, belt [initiatiefnemer 1] met [directeur-generaal Curatieve Zorg] en Van Rijn. [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] luisteren mee. Ook dit gesprek is opgenomen. Zij spreken onder meer over de distributie van de mondmaskers, die Van Rijn via het LCH wil laten verlopen. [initiatiefnemer 1] geeft hierop te kennen dat er al leveringen plaatsvinden via Coolblue, maar dat er wat hem betreft valt te praten over een levering aan het LCH. Daarbij merkt hij wel op dat de Staat dan moet “
voorfinancieren tot in China”, waaraan hij toevoegt:
"Wat wij nu doen is wij kopen in tegen inkoopprijzen, maar als je zegt we doen er een risicomarge en een post onvoorzien op, dan werkt het, dan kunnen we gewoon bij de bank langs en dan is het morgen geregeld (…) mijn voorstel zou zijn om het initiatief even te splitsen, namelijk dat we een inkoopcontract met LCH maken en daar de grote bulk doorheen loodsen, op basis van een afnamegarantie, en dat we met Coolblue dat we eigenlijk gewoon een stichting uit de liefdadigheid, gewoon met privaat donatiegeld, zorgen dat gewoon voor de mensen die op de een of andere manier buiten de boot vallen dat die gewoon via dat webshopje alsnog honderd, tweehonderd, driehonderd stuks kunnen afnemen, maar dat gaat dan niet van de stapel van LCH af (…).”
4.69.
Na het overleg stuurt [directeur-generaal Curatieve Zorg] nog diezelfde dag een samenvatting van wat zij besproken hebben, waarin onder meer staat:
“(…) Jullie zullen gebruik maken van distributiekanaal dat ingezet is door LCH en conformeren je aan de verdeelsystematiek zoals recent is vastgesteld door de experts (…) Wij zullen geen werkkapitaal verstrekken en dat is ook niet nodig als wij een afnamegarantie geven van x volume tegen een reële prijs (waarin jullie ondernemersrisico in zullen verdisconteren).”
4.70.
[initiatiefnemer 1] stuurt die avond een whatsappbericht aan de bestuursvoorzitter van Coolblue:
"(…) Minister is aan boord, er wordt vanavond of ten laatste morgenochtend een deal in elkaar gezet obv afnamegarantie door de overheid. We kunnen aan de bak"
Oprichting RGA
4.71.
Op 14 april 2020 richten [de drie] RGA op. Zij doen dit niet zelf, maar met hun houdstermaatschappijen Sphinx Holding B.V. (toen nog Prologos Holding B.V. genaamd), Laborare Omnia Vincit B.V. en Noah Holding B.V. die ieder 33% van de aandelen van RGA houden en waarvan [de drie] op hun beurt alle aandelen houden. [initiatiefnemer 1] wordt bestuurder van RGA.
4.72.
Het statutaire doel van RGA is hetzelfde als dat van HABV. RGA wordt in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven op hetzelfde kantooradres als SHA en HABV.
Verdere besprekingen met het LCH
4.73.
Diezelfde dag spreken [de drie] op het kantoor van SHA c.s. met [coördinator LCH] , de coördinator bij het LCH en [teamleider LCH] , teamleider productie bij het LCH.
4.74.
Tijdens een voorstelronde maakt [initiatiefnemer 1] duidelijk dat het drietal de gesprekken voert namens SHA. [initiatiefnemer 1] benoemt dat het gaat om een samenwerking van 60 tot 80 personen en [initiatiefnemer 2] voegt daaraan toe dat ook personen in China betrokken zijn. Over zijn insteek voor het gesprek zegt [initiatiefnemer 1] :
“ (…) wij zitten hier niet in voor het geld. We doen het met een stichting. En als er iets overspringt aan de post onvoorzien dan gaat het natuurlijk naar het Rode Kruis of het Concertgebouw, whatever. Iemand gaat daar blij van worden. Maar de motivatie is inhoudelijk. We zien gewoon dat mensen onbeschermd rondlopen (…) Ik doe al die gesprekken bijvoorbeeld met de overheid, [De Jonge] met [Van Rijn] enzo, die denken natuurlijk ook: daar staat zo'n jochie, waarom zou je het wel kunnen. De achtergrond is, dat we al die bedrijven aan het bellen zijn. (…) Je moet niet naar mij kijken, je moet naar Coolblue kijken, je moet kijken wat er bij KLM gebeurt, wat er bij Flexport gebeurt, wat er in China gebeurt, wat er bij SGS gebeurt, wat er bij TU Delft gebeurt. Het is het activeren van netwerken om voor jou te gaan werken. (…). En wees blij eigenlijk in godsnaam, dat er mensen zijn die dat voor de publieke zaak willen doen. Je kan hier ook, je kan hier echt wel miljonair van worden, als je dit goed doet.”
4.75.
[coördinator LCH] vraagt [initiatiefnemer 1] op welke manier het LCH een “
PO” (
purchase order) kan plaatsen:
“ [coördinator LCH] : Sorry, ik probeer het te begrijpen hoor. Dus eigenlijk wat je zegt: een PO richting jullie stichting vanuit de LCH waar een bepaalde inkoopgarantie wordt afgegeven, voor naja 40 miljoen maskers à X euro en jullie zijn dan eigenlijk de leverancier voor LCH.
[initiatiefnemer 1] : Exact, dat zou in het begin de status zijn en op het moment dat de minister zegt, schaarstemodel is voorbij, ik wil breder de zorg beleveren, dan gaan wij bellen met [de bestuursvoorzitter van Coolblue] en zeggen we: gooi Coolblue ook open.”
4.76.
Die avond stuurt de projectdirecteur-generaal bij het LCH ( [projectdirecteur-generaal LCH] ) aan onder meer zijn algemeen secretaris, [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] een e-mail over het tweede voorstel. [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] reageert als volgt:
“Zie de meerwaarde van het voorstel naast het LCH niet, het voelt eerder contra productief; De insteek van het voorstel (ook het tweede) is vooral in het belang van de “hulptroepen” De vaste prijs voor een purchase order per product categorie voor 4-8 weken lijkt gericht op het inbouwen van een marge (winst oogmerk); (…)
De gekozen structuur, met diverse BV’s en een stichting roept bij mij vragen op hoe een en ander zich tot elkaar verhoud en met wie welke afspraken worden gemaakt. (…)
Waarom naast het LCH, in plaats van als onderdeel van. Immers het LCH is bedoelt om de krachten te bundelen (…)
Als dit geen optie is kunnen we ze beter beschouwen als tussenpersoon. Zoals het LCH nu ook al gebruikt maakt van tussenpersonen, dan kan er geprofiteerd worden van de goede deals die zij wellicht in staat zijn om af te sluiten, maar wel onder de voorwaarden zoals die door het LCH / ons worden gesteld.”
Het voorstel van 15 april 2020 (derde voorstel)
4.77.
De volgende dag doen [de drie] een nieuw voorstel aan het LCH (hierna: het derde voorstel), dat zij aan [coördinator LCH] , [teamleider LCH] en [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] sturen.
4.78.
In de bijgevoegde presentatie staat wederom een "
Copyright [SHA] 2020" en het logo van “
Hulptroepen.nu, hulp voor de zorghelden”. De titel is: “Voorstel tot samenwerking tussen LCH & Hulptroepen Alliantie”.
4.79.
In de presentatie staat ter introductie dat op 14 april 2020 een overleg is geweest tussen “
LCH en Hulptroepen mbt een mogelijke samenwerking” en dat dit “
de high level uitkomst van die beoogde samenwerking” is. Ook staat er dat het eerste voorstel van 11 april 2020 de basis vormt. De introductiepagina sluit af met de ondertekening: “
Hulptroepen – [ [initiatiefnemer 1] ], LCH - [ [coördinator LCH] ]
4.80.
Het voorstel komt neer op een aanbod om 80 tot 120 miljoen mondkapjes te leveren, waarbij de inkoop plaatsvindt “
via nieuw op te richten entiteit: [RGA] welke separaat gefinancierd zal worden”. In de presentatie staat verder:
“Bestaande stichting [SHA] en [HABV] blijven zich op non-profit basis richten op levering van PBM’s aan zorgverleners (…) Afnamegarantie overheid wordt niet gebruikt voor onderlinge financiering van de entiteiten tussen [SHA] en [RGA] (twee separate trajecten met eigen risico's en inkoop)”
4.81.
Op de laatste pagina zijn contactgegevens opgenomen. Net als in het eerste en tweede voorstel, staat er “[
HABV] is 100% eigendom van [SHA]” en zijn de Kamer van Koophandel-gegevens van SHA en HABV opgenomen. Van RGA zijn geen contactgegevens opgenomen, noch is zij anderszins vermeld op de laatste pagina van dit voorstel
.
4.82.
Diezelfde dag vindt tussen [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en onder meer ( [projectdirecteur-generaal LCH] ) een gesprek plaats over het derde voorstel:
“ [projectdirecteur-generaal LCH] : Is dit weer een aanvulling?
[initiatiefnemer 1] : Versie drie.
[initiatiefnemer 2] : Is een reactie op het gesprek van gisteren
[projectdirecteur-generaal LCH] : Oké, maar je loopt al aan tegen gewoon de gesprekspunten hè. Uiteindelijk gaat het over van vinden we elkaar in de samenwerking, die zeg maar non-profit als gevelstenen heeft …
[initiatiefnemer 3] : Die 65 pagina's [eerste voorstel, toevoeging rechtbank] was eigenlijk een soort datasheet van dit is waar we staan. Met allemaal verschillende partners, als je vragen hebt dan staat het er allemaal in. Dat nemen we even als gegeven, dat die informatie allemaal bekend is. Nu is het: hoe gaan we dat uitvoeren met elkaar.
[projectdirecteur-generaal LCH] : Ja ik zit hier met opgewektheid aan tafel. Maar goed dat was ook nadat jullie gisteren hadden gesproken. Wat kunnen we doen om samen met ‘B.V. Nederland’, een goed opererende uh niet winst-bv zeg maar, maar hoe gaan we met non-profit doelstellingen samen een klus klaren.
[initiatiefnemer 2] : Ja.
[initiatiefnemer 3] : Juist, exact.
[initiatiefnemer 1] : Ja.
(…)
[initiatiefnemer 1] : Wij hebben inmiddels zoveel geleerd
[initiatiefnemer 2] : Veel experts aan boord getrokken.
(…)
[initiatiefnemer 1] : Alleen het is het leuke aan het initiatief is dat in de prijs die we dus nu doen die zit net onder LCH-niveau dus doordat we het non-profit doen kunnen we die prijs inprijzen.
(…)
[coördinator LCH] : Ik zeg steeds Coolblue terwijl dit niet meer... is er een andere naam die we kunnen...?
[initiatiefnemer 3] : Misschien de LCH-code moet misschien ook anders.
[initiatiefnemer 1] : Hulptroepen.
[initiatiefnemer 2] : Hulptroepen.
[coördinator LCH] : Tachtig miljoen commitment bij de Hulptroepen aangaan. Dat kan (…)
(…)
[projectdirecteur-generaal LCH] : De de de Hulptroepen is toch geen juridische entiteit ofwel?
[initiatiefnemer 1] : Jawel.”
4.83.
Aan het eind van het gesprek bespreken zij dat de levering van 40 miljoen mondkapjes het doel wordt. Er moet nog met elkaar verder worden gesproken over zaken als financiering, kwaliteit, snelheid en leverschema.
Het voorstel van 15 april 2020 (vierde voorstel)
4.84.
Enkele uren later stuurt [initiatiefnemer 1] een nieuw voorstel aan onder meer [projectdirecteur-generaal LCH] , [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] en [teamleider LCH] en schrijft hij in de begeleidende e-mail:
“(…) Hierbij nog de opties zoals we die vandaag besproken hebben. We begrijpen nog niet helemaal de denkrichting, maar hebben het uitgewerkt zoals gewenst. Zal [ [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] ] zo bellen om e.e.a. door te nemen.”
4.85.
Het voorstel staat in een presentatie, waarvan de eerste en laatste pagina vrijwel identiek zijn aan die van het derde voorstel (alleen de datum verschilt en de naam van [vrijwilliger 3] ontbreekt nu, zie nummer 4.78). Het voorstel houdt in dat HABV 117 miljoen mondmaskers levert, naar Nederland voor € 2,88 exclusief btw per stuk (optie A) of op te halen in Shanghai voor € 2,29 exclusief btw per stuk (optie B). Bij optie A is een voorfinanciering van de Rabobank nodig, op basis van een afnamegarantie van VWS en bij optie B moet VWS voorfinancieren.
Lancering webshop SHA
4.86.
Op 16 april 2020 wordt de webshop van SHA gelanceerd met een door [initiatiefnemer 1] gepresenteerde YouTube-film, waarin hij onder meer vertelt dat het om een initiatief zonder winstoogmerk gaat. Hij plaatst ook een Twitter-bericht over de lancering:
“We zijn live met hulptroepen.nu! Ongelooflijk mooi dat het ons gelukt is samen een supply chain te bouwen waarmee we structureel mondmaskers beschikbaar maken voor de zorg. Veel dank aan @Coolblue @KLM @Flexport @TUDelft ea #zorghelden #samenkomjever #trots #hulptroepen”
Vertrek [vrijwilliger 3] en nieuwe whatsapproep SHA
4.87.
[vrijwilliger 3] stuurt die dag aan [de drie] een e-mail waarin zij voorwaarden stelt voor een verdere samenwerking. Zij wil toetreden tot het bestuur van HABV, SHA en RGA, stelt voor hen vieren een basissalaris te geven en noemt verder als voorwaarde dat de “
volledige overige winst die overblijft (…) via de stichting terug naar zorginstellingen”moet vloeien.
4.88.
Op 17 april 2020 stuurt [vrijwilliger 3] opnieuw een e-mail, waarin zij schrijft dat zij uit de stilte haar conclusies trekt en “
niet geïnteresseerd [is] in het bijdragen aan een deels (geheime) commerciële organisatie, die steunt op de ruggengraat van een stichting in tijden van crisis”.
4.89.
Diezelfde 17 april maakt één van de Medewerkers, [medewerker 2] , een nieuwe whatsappgroep aan met de naam “
Hulptroepen.nu Kern”. Enkele van de Medewerkers, waaronder [medewerker 1] , [de drie] nemen deel aan deze groep en bespreken die dag onder meer:
“ [medewerker 1] : Is er al een tussenstand qua orders?
[initiatiefnemer 1] : Uitkomst: [medewerker 4] #LCH
[initiatiefnemer 1] : Wat een frustrerend proces
[medewerker 2] : Zullen we ons gewoon weer op ons eigen initiatief richten en afspreken dat we ons niet meer af gaan laten leiden? Dit is nu de zoveelste keer dat ze bij ons aankloppen en dat er helemaal [medewerker 4] uitkomt"
(…)
[initiatiefnemer 2] : We gaan een allerlaatste poging doen in het belang van de zorg. Lukt dat niet dit weekend dan is het klaar met de overheid en gaan we enkel focussen op de stichting.
[medewerker 2] : Dit gaat toch ook over de stichting, of mis ik iets?
[initiatiefnemer 1] : Ja”
Verdere gesprekken met VWS en het LCH
4.90.
Op 17 april 2020 zijn [de drie] uitgenodigd bij VWS en spreken zij onder meer over de prijs, het vervoer en de kwaliteit van de te leveren mondmaskers. Op de opname van deze gesprekken is onder meer te horen:
“ [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Kern van het voorstel is Hulptroepen beschikt over een grote database met fabrieken in China. Kwaliteit hebben jullie in kaart gebracht van ik dacht 600 fabrieken inmiddels.
[initiatiefnemer 1] : Ja.
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Het idee is om bij de twee fabrieken die het beste uit die kwaliteitstesten komen, want we willen natuurlijk voor de hulpverleners de beste kwaliteit hebben, dat euh daar productielijnen worden opgezet voor de Nederlandse zorgsector door jullie in samenwerking met het LCH (…)”
Zij spreken af om de volgende dag bij het LCH hierover verder te praten.
4.91.
Voorafgaand aan de afspraak bij het LCH, stuurt [initiatiefnemer 1] ’s ochtends het volgende bericht aan [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] :
“(…) even een gedachte onder de douche. Is het geen optie dat LCH die 2 fabrieken doet, rest kopen we in via Coolblue (alles regelen we zelf) en dat VWS de stroppenpot faciliteert voor die batches. Zodat de spullenstroom op gang is. Kijken we volgende week wat LCH doet met de aanvullende opties (…) Het is een stichting zonder winstoogmerk met accountantscontrole (EY) en notaris erop (CMS). Dus overheid hoeft niet bang te zijn dat er ergens iets blijft kleven. Plus mensen als (…) [naam 1] (cfo NS), [naam 2] en Prins Constantijn die oogje in het zijl houden”
4.92.
[de drie] melden zich hierna bij het LCH. Daar wordt hen gevraagd om een document te ondertekenen, dat “
deelnemende partijen” moeten ondertekenen (hierna: het LCH-convenant). [initiatiefnemer 2] ondertekent het LCH-convenant als “
Director” van “
Hulptroepen Alliantie” en [initiatiefnemer 3] als bestuurder van “
Hulptroepen Alliantie Stichting”. In het LCH-convenant staat onder meer dat deelnemende partijen zonder winstoogmerk meewerken aan het LCH en geen misbruik zullen maken van de coronacrisis.
4.93.
De gesprekken bij het LCH eindigen die dag zonder concrete afspraken. [initiatiefnemer 1] stuurt ’s avonds een whatsappbericht hierover aan [directeur-generaal Curatieve Zorg] en zoekt de volgende dag, op 18 april 2020, ook contact met [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] .
4.94.
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] belt [initiatiefnemer 1] na dit bericht dat hij twee inkooporderformulieren bij het LCH kan indienen.
De mondkapjesovereenkomsten
4.95.
De volgende dag, op 19 april 2020, stuurt [initiatiefnemer 1] twee ingevulde inkooporderformulieren aan onder meer [coördinator LCH] en [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] . Het gaat om een aanbod van 20 miljoen mondmaskers van Ryzur en 20 miljoen mondmaskers van de fabrikant Shandong Shengquan, voor een totaalbedrag van € 100,8 miljoen. Als leverancier is RGA ingevuld. Bij de formulieren worden ook de CE-certificaten van de mondkapjes gevoegd (zie nummers 4.33 en 4.34) en) en het auditrapport van SGS (zie nummer 4.39).
4.96.
In de begeleidende e-mail schrijft [initiatiefnemer 1] onder meer:
“Bijgaand tref je aan zoals besproken op min. VWS 17 april jl. de gewenste constructie qua volume, aantal fabrieken, cycles, kwaliteitsniveau, cargo (…)
Wij zullen zorg dragen voor SGS quality checks op elke batch die klaar is in elke fabriek. SGS resultaten delen we direct op verzoek. Idem met de afgesproken particle tests per batch.”
4.97.
[initiatiefnemer 1] ontvangt op 20 april 2020 een e-mail van de inkoper van het LCH, met het onderwerp “
PO Relief Goods Alliance (RGA)”. In de e-mail staat onder meer dat de CE-certificaten niet voldoen en dat de “
credit check” op RGA negatief zal zijn vanwege de recente oprichtingsdatum, zodat het LCH-management negatief zal adviseren over de inkooporderformulieren. [initiatiefnemer 1] benadert [coördinator LCH] en zegt hem toe dat hij met aanvullende informatie zal komen.
4.98.
[initiatiefnemer 3] stuurt hierna twee e-mails aan [medewerker 4] :
“(…) Wij gaan lekker hier. Werkkapitaal groei, zo ook de toevoer van prima kwaliteit mondmaskers. Dat hebben we mede aan jou te danken! In dat kader, toch nog een dringend verzoekje. We zijn bezig met een supply ook voor de overheid. Hiervoor willen we graag nog even een extra check doen op de certificaten. Ik heb zelf al wel e.e.a. gezocht, maar gaat soms wat minder soepel dan gewenst... ;) We hebben 2 fabrieken op de korrel voor grote volume orders. ShengQuan en Ryzur.”
En:
“Super fijn wanneer je deze twee fabrikanten wat verder kunt 'vetten’”
4.99.
Op 21 april 2020 gaat [medewerker 4] in op de gestelde vragen en adviseert hij [initiatiefnemer 3] om contact op te nemen met het certificeringsbureau CCQS als het gaat om ShengQuan.
4.100. [initiatiefnemer 3] stuurt vervolgens een e-mail aan CCQS met het verzoek om het certificaat met spoed te controleren en schrijft verder:
“(…) who are we? [...]. We are a Dutch non-profit initiative to help the healthcare sector in the Netherlands. A million pcs distributed at cost price already and now invited by Dutch Government to scale significantly. This request is for a PO of 20 million pc.”
4.101. In de ochtend van 22 april 2020 komen [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 3] naar het LCH om de orders en de verstrekte aanvullende informatie te bespreken. Hierbij zijn [projectdirecteur-generaal LCH] , [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] en [coördinator LCH] aanwezig. Na een kort overleg wordt akkoord gegeven op de orders en verzoekt [projectdirecteur-generaal LCH] de aanwezigen om het in orde te maken.
4.102. Een betrokkene van het LCH bespreekt vervolgens met [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 3] welke aanvullende documentatie nog nodig is. [initiatiefnemer 3] e-mailt deze aanvullende documentatie daarna aan het LCH, het gaat onder meer om een testrapport van de mondmaskers van Ryzur.
4.103. Ook [initiatiefnemer 1] stuurt nadere informatie toe. Hij stuurt een e-mail aan [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] , met een presentatie over de prijsopbouw van de aangeboden mondmaskers van Shandong Shengquan. Op de eerste pagina staat net als in de eerdere presentaties een "
Copyright [SHA] 2020", het logo van “
Hulptroepen.nu, hulp voor de zorghelden” en de titel “
Voorstel tot samenwerking tussen LCH & Hulptroepen Alliantie”. De pagina vermeldt nu ook dat het “
Project zal worden uitgevoerd door [RGA]”:
4.104. De laatste pagina is vrijwel identiek aan die van de eerdere voorstellen, alleen de datum verschilt en de naam van [vrijwilliger 3] ontbreekt weer. Op de pagina staat “[
HABV] is 100% eigendom van [SHA]” en zijn de Kamer van Koophandel-gegevens van SHA en HABV opgenomen. Over RGA is op de laatste pagina niets vermeld.
4.105. De presentatie bevat verder een uitsplitsing van de prijs van de aangeboden mondmaskers van Shandong Shengquan. Bij de verschillende onderdelen in de prijsopbouw wordt vermeld voor wiens rekening dit onderdeel komt, LCH of RGA.
4.106. Hierna worden nadere afspraken gemaakt over de kwaliteitseisen aan de mondmaskers en past [initiatiefnemer 1] nog enkele gegevens aan op de ingevulde inkooporderformulieren. De inkooporderformulieren worden doorgestuurd naar het team inkoop van LCH en [projectdirecteur-generaal LCH] geeft het vereiste akkoord op de orders.
4.107. [bestuurder Mediq] , destijds bestuurder bij Mediq, vraagt in een whatsappbericht aan [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] of hij de “
2 PO's die zullen lopen via Hulptroepen” kan tekenen.
4.108. De inkooporderformulieren zijn later die dag, op 22 april 2020, door alle partijen ondertekend en voorzien van een bijlage met de kwaliteits- en betalingsafspraken (hierna: de mondkapjesovereenkomsten). De algemene voorwaarden van Mediq zijn van toepassing verklaard.
Uitvoering mondkapjesovereenkomsten, andere voorstellen en transacties, uitkeringen RGA
4.109. Het bedrag dat LCH onder de mondkapjesovereenkomsten moet betalen, factureert RGA in meerdere termijnen. Op 23 april 2020 worden de eerste facturen gestuurd en op 24 april 2020 betaalt het LCH een bedrag van € 6,43 miljoen aan RGA.
4.110. Op 24 april 2020 plaatst de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) een bestelling bij RGA voor 10.000 isolatieschorten voor in totaal € 63.800. In de bestelbevestiging wordt verwezen naar het kenmerk “ZA2020A7” ” dat eerder op een presentatie van HABV stond.
4.111. Op 29 april 2020 stuurt [initiatiefnemer 1] een whatsappbericht aan De Jonge, waarin hij kritiek uit op het LCH en meer mondmaskers aanbiedt:
“Wij hebben afgelopen weken intensief samengewerkt met LCH. Oa de luchtbrug van KLM helpen opzetten. Hebben daarna oa van [Van Rijn] de vraag gekregen om (maximaal) spullen te halen. Gaan bv nu 40 miljoen mondkapjes voor NL halen komende weken via LCH. Daarmee denk ik de grootste leverancier. Maar er lag voor 120 miljoen stuks een aanbod. We zijn ze nu aan het doorleveren aan oa Duitsland, Artsen zonder Grenzen, Duitse tandartsen, Griekenland etc etc om überhaupt fabrikanten gaande te houden qua relatie. Kwaliteitsproducten kortom waar LCH de waarde niet van in ziet, zonder winstoogmerk (…)”
4.112. Hij stuurt hierna twee presentaties aan De Jonge: één gericht aan Tweede Kamerleden en de ander bedoeld voor de minister-president. [initiatiefnemer 1] schrijft dat de presentatie die voor de minister-president is bedoeld, de juiste is. De presentatie bevat op iedere pagina het logo van “Hulptroepen.nu”. Op de tweede pagina van de presentatie aan de minister-president wordt het voorstel toegelicht:
“(…) [SHA] zorgt voor een gecontroleerde supply chain van China tot Nederland, zonder winstoogmerk. We hebben de afgelopen weken enkele miljoenen stuks mondmaskers geleverd. Komende week leveren we naast onze eigen netwerk en webshop, ook circa 40 miljoen stuks aan de overheid (…)”
4.113. De presentatie vermeldt verder onder meer KLM, TU Delft en Coolblue als partners en sluit af met “[
HABV] is 100% eigendom van [SHA]”, de Kamer van Koophandel-gegevens van SHA en HABV en de contactgegevens van [initiatiefnemer 1] . RGA wordt niet genoemd.
4.114. Op 27 april 2020 spreekt HABV met Buurtzorg een levering af ter waarde van € 164.923. Twee dagen later gaat RGA een transactie aan met Buurtzorg voor € 205.700.
4.115. Op 4 mei 2020 start de productie van de mondmaskers voor de mondkapjesovereenkomsten.
4.116. Naar aanleiding van Kamervragen antwoordt de minister van Medische Zorg, Van Rijn, op 5 mei 2020 dat het LCH in opdracht van het Ministerie van VWS handelt, en dat dat betekent dat de werkwijze van het LCH door VWS wordt vastgesteld. VWS bepaalt welke producten door LCH worden gekocht en tegen welke maximumprijs. VWS heeft het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen te blijven inkopen. Een dag later meldt hij tijdens een debat in de Tweede Kamer:
“Het devies is: kopen, kopen, kopen.”
4.117. Op 11 mei 2020 doet [initiatiefnemer 1] “
namens de Hulptroepen”een “
Overflow voorstel” aan het LCH, waarbij in totaal circa 1,7 miljard mondkapjes worden aangeboden. In zijn e-mail, met [initiatiefnemer 3] en [initiatiefnemer 2] in cc, schrijft hij onder meer:
“Als preferred partner van LCH hebben wij de afspraak gemaakt om eerst te zorgen voor voldoende mondmaskers voor de zorg, voordat wij andere branches op verzoek bedienen. We hebben vorige week woensdag gesproken met [Van Rijn], op zijn verzoek. Hij heeft ons gevraagd naar de voortgang en capaciteit van Hulptroepen en was enigszins verbaasd te horen dat we minder uitleveren dan door het ministerie gevraagd rondom Pasen. (…)
Van de aangeboden 9 fabrikanten zou onze voorkeur (of advies) uitgaan als beste fabrieken die bij jullie passen incl documentatie etc naar ShengQuan: bestaande leverancier LCH via Hulptroepen, biobased materiaal (ecofriendly) Ryzur: bestaande leverancier LCH via Hulptroepen, hoge kwaliteit (...) Namens de Hulptroepen [ [initiatiefnemer 1] ], Founder, Voor de zorghelden!”
4.118. Op 19 mei 2020 plaatst [initiatiefnemer 1] het volgende twitter-bericht:
“Update! Hulptroepen.nu biedt vanaf nu kwalitatief goede mondkapjes aan voor iedereen. Dus niet alleen zorginstellingen, maar ook voor mantelzorgers, vrijwilligers en iedereen die anderen goed wil beschermen! #mondkapjes #zorghelden #zonderwinstoogmerk #deelhet”
In antwoord op één van de reacties onder dit bericht, schrijft hij:
“Wij vangen niets, en een accountant houdt daar toezicht op”
4.119. Op 22 mei 2020 sturen [initiatiefnemer 3] en één van de Medewerkers, [medewerker 6] , elkaar de volgende whatsappberichten:
“ [initiatiefnemer 3] : Zou jij deze klaar willen maken met een commercial invoice erbij (…) hoge pief in US government (…) 35 miljoen veterane....
(…)
[medewerker 6] : de invoice gaat vanuit HABV
[initiatiefnemer 3] : [RGA]”
4.120. Op 23 mei 2020 neemt [initiatiefnemer 1] als enig bestuurder van RGA het besluit om € 3 miljoen aan dividend uit te keren aan de aandeelhouders van RGA. Sphinx Holding B.V., Laborare Omnia Vincit B.V. en Noah Holding B.V. hebben eerder gezamenlijk als aandeelhouders van RGA deze winstuitkeringen vastgesteld. Enkele dagen later ontvangen deze houdstermaatschappijen van [de drie] elk € 1 miljoen.
4.121. Op 29 mei 2020 worden [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] geïnterviewd door NRC Handelsblad. In het artikel staat onder meer:
“Sinds twee maanden importeert [initiatiefnemer 1] organisatie Hulptroepen Alliantie grote ladingen mondmaskers uit China. Direct, met behulp van eigen financiers en zonder tussenkomst van de Nederlandse overheid. En: zonder winstoogmerk (…) [initiatiefnemer 1] : Als je partner bent van het LCH teken je een heel dik non-disclosure agreement. Je mag het nergens over hebben (..) ik kan zeggen dat het in totaal om enkele tientallen miljoenen gaat (…) We hebben een aantal rijke Nederlanders en mkb'ers gevonden die zeiden: we maken een pot met werkkapitaal. Het risico dat het een keer misgaat, poolen we met elkaar. Dat is onze donatie aan de Nederlandse samenleving (…) En geloof me: er zijn echt dingen die ik liever doe dan mondkapjes verkopen.”
4.122. Op 9 juni 2020 stuurt RGA de laatste facturen voor de mondkapjesovereenkomsten naar het LCH. Na de betaling van deze facturen op 10 juni 2020, heeft het LCH in totaal € 100,8 miljoen betaald aan RGA.
4.123. RGA keert diezelfde dag nogmaals € 3 miljoen aan dividend uit. Opnieuw ontvangen haar drie aandeelhouders ieder € 1 miljoen.
4.124. Op 19 juni 2020 staat op de website “hulptroepen.nu” vermeld:
“Interesse in grote aantallen of leverprogramma's voor je bedrijf? Vraag een offerte aan via distributie@hulptroepen.nu of telefonisch via 085-1304060”
4.125. Op 21 juni 2020 keert RGA € 4,5 miljoen aan dividend uit aan haar drie aandeelhouders.
4.126. Op 24 juni 2020 e-mailt [initiatiefnemer 1] aan een medewerker van het LCH dat hij van [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] van VWS heeft begrepen dat de rekening voor de transportkosten voor de mondkapjesovereenkomsten zal worden betaald door het LCH. Hij sluit zijn e-mail af met de titel “
Founder” en de slogan “
Voor de zorghelden” en voegt facturen toe die aan HABV zijn gericht.
4.127. Op 30 juni 2020 treedt [initiatiefnemer 1] af als bestuurder van RGA en wordt Sphinx Holding B.V. bestuurder. Van die vennootschap houdt [initiatiefnemer 1] alle aandelen en is hij enig bestuurder.
4.128. Op 1 juli 2020 sluiten [initiatiefnemer 1] en Sphinx Holding B.V. een managementovereenkomst met RGA, waarin staat dat Sphinx Holding B.V. recht heeft op een maandelijkse managementvergoeding van € 15.000,- exclusief btw van RGA. De overeenkomst loopt van 1 juli 2020 tot en met 1 augustus 2020.
4.129. Op 20 juli 2020 sluiten ook [initiatiefnemer 2] en zijn houdstermaatschappij Laborare Omnia Vincit B.V. een managementovereenkomst met RGA, met dezelfde maandelijkse vergoeding. De overeenkomst begint op 14 april 2020 en heeft geen einddatum.
4.130. Ook [initiatiefnemer 3] en/of Noah Holding B.V. heeft managementvergoedingen ontvangen van RGA. De hiertoe gesloten overeenkomst is niet gedeeld, maar op 25 september 2020 bericht [initiatiefnemer 3] aan [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] dat hij afziet van zijn (eerdere) managementvergoedingen vanaf juli 2020.
4.131. Op 1 september 2020 krijgt RGA van LCH de bevestiging dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden voor de levering van de mondmaskers onder de mondkapjesovereenkomsten. Diezelfde datum treedt [initiatiefnemer 3] af als bestuurder van SHA.
4.132. In september 2020 sturen [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 1] een presentatie aan Accolade Zorggroep, waarin een voorstel voor de levering van mondkapjes wordt gedaan. Een aantal pagina’s bevat het logo van “Hulptroepen.nu” en op de laatste pagina staat “[
HABV] is 100% eigendom van [SHA]” en worden de Kamer van Koophandel-gegevens van SHA, HABV en RGA vermeld. In de presentatie staat ook dat RGA de “
entiteit voor levering aan grote (zorg)instellingen en overheden” is. Accolade Zorggroep bestelt enige tijd later voor €37.800,- aan mondkapjes en ontvangt daarvoor een factuur van RGA.
4.133. Op 31 oktober 2020 keert RGA € 10.031.563,- aan dividend uit aan haar aandeelhouders.
Oprichting overige vennootschapen, bestuurswisselingen en Vpb-aanslag
4.134. Op 28 december 2020 richt [initiatiefnemer 1] zijn commanditaire vennootschap Duyfken C.V. op. Beherend vennoot wordt Stichting 't Nut, welke stichting ook die dag wordt opgericht en waarvan [initiatiefnemer 1] enig bestuurder is. Het commanditaire kapitaal van Duyfken C.V. is een inbreng in geld van € 9 miljoen.
4.135. Op 1 januari 2021 wordt [initiatiefnemer 1] ingeschreven als bestuurder van SHA in het handelsregister.
4.136. Op 23 januari 2021 ontvangt RGA een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het tijdvak 14 april 2020 tot en met 31 december 2021. De voorlopige aanslag is gebaseerd op een door RGA zelf opgegeven belastbare winst van € 27.346.920,- en leidt tot een voorlopige aanslag van € 6.815.074,-, wat inhoudt een resultaat na belastingen van € 20.733.550,-.
4.137. Op 4 januari 2021 treedt de houdstermaatschappij van [initiatiefnemer 2] , Laborare Omnia Vincit B.V., aan als tweede bestuurder van RGA.
4.138. Op 9 februari 2021 richt [initiatiefnemer 3] de vennootschap NoMi B.V. op, die alle aandelen in Noah Holding B.V. gaat houden.
4.139. De bestuurs- en aandeelhoudersstructuur van SHA en van RGA ziet er hierna zo uit:
4.140. Op 4 maart 2021 stuurt [initiatiefnemer 2] aan één van de Medewerkers, [medewerker 5] , een e-mail waarin hij schrijft dat [initiatiefnemer 1] en hij SHA willen opheffen en een nieuw commercieel bedrijf willen lanceren. In de meegestuurde bijlage staat onder meer:
“We willen de bekendheid en onze klanten graag begeleid meenemen naar het nieuwe merk. (…) Waarom niet door met Hulptroepen:
  • Non-profit
  • Crisis gerelateerd
  • Naam tikkeltje activistisch"
Maatschappelijke en politieke aandacht voor de mondkapjesovereenkomsten
4.141. Op 14 mei 2021 appt [initiatiefnemer 2] aan een andere Medewerker, [medewerker 2] onder meer het volgende:
“Morgen komt de Volkskrant met een uitgebreid verhaal over Hulptroepen Alliantie en latere deal met de overheid. LCH blijkt intern stukken te hebben gelekt en er lijkt sprake te zijn van een politieke afrekening. Onderdeel van het verhaal is dat de maskers die wij geleverd zouden hebben mogelijk gevaarlijk zouden zijn. Dat zijn ze niet en ook VWS betwist dat niet, maar het is wel het frame wat ze brengen.”
4.142. Op 15 mei 2021 publiceert de Volkskrant het artikel “
De geheime coronadeals van [initiatiefnemer 1]”. In het artikel staat onder meer dat de mondkapjesovereenkomsten met RGA zijn gesloten, waarvan [de drie] aandeelhouder zijn, dat duidelijk was dat een miljoenenwinst kon worden gemaakt en dat zij nooit duidelijkheid hebben gegeven over hun financiële belangen.
4.143. Op 15 mei 2021 stuurt [medewerker 2] aan [initiatiefnemer 2] het volgende bericht:
“Het gaat mij niet om de afspraken met VWS. Toen jullie die extra BV'S oprichtten, was ik nog steeds aan het werk als vrijwilliger. En ik dacht dat dat voor een non-profit initiatief was. De berichtgeving van vandaag suggereert wat anders en ik zou toch wel graag willen weten hoe dat zit.”
4.144. Op 20 mei 2021 vermeldt de website hulptroepen.nu in een “
update (…) n.a.v. berichtgeving in de media” dat er naast SHA en HABV een commerciële BV bestaat, RGA. Daar wordt op 8 juli 2021 aan toegevoegd dat deze entiteit bedoeld is om “
grootzakelijke aanvragen te verwerken die niet binnen de missie of het risicoprofiel vallen van SHA”
4.145. Na het Volkskrant-artikel volgt nog een aantal publicaties in landelijke kranten en verschijnt ook het boek “
[voornaam initiatiefnemer 1] miljoenen”, van onderzoeksplatform
Follow The Money. De publicaties leiden tot veel maatschappelijke en politieke aandacht. Verschillende betrokkenen reageren in de media op de publicaties.
4.146. Ook in de Tweede Kamer is aandacht voor de mondkapjesovereenkomsten en worden aan de opvolgster van minister Van Rijn, T. van Ark, schriftelijk meerdere vragen gesteld. Op 1 juni 2021 beantwoordt de minister een aantal van die vragen als volgt:
“(…) Alle serieuze aanbiedingen (leads) die VWS en het LCH toen bereikten zijn door het LCH zo zorgvuldig mogelijk bekeken en beoordeeld aan de hand van de criteria prijs, kwaliteit en leveringszekerheid. De aanbieding van de heer [initiatiefnemer 1] van [SHA] was daarop geen uitzondering. Vanwege de grote druk in die periode om aan de vraag naar mondmaskers te kunnen voldoen, de vraag van uw Kamer om iedere lead serieus na te gaan en de potentiële grote omvang van het voorstel van de heer [initiatiefnemer 1] zijn de partijen verder met elkaar in gesprek gegaan (…) Het type construct zoals [SHA] of [RGA] maakte voor VWS niets uit. Het enige dat namelijk telde was om de zorg in Nederland zo snel mogelijk te voorzien van voldoende, kwalitatief goede mondmaskers. Daarnaast waren binnen het LCH duidelijke procesafspraken gemaakt die richting gaven aan een aantal belangrijke aspecten bij de inkoop. Deze waren ook van toepassing op [RGA] net zoals dat ook bij andere (potentiële) leverancier(s) en order(s) het geval was. De kern daarvan was: is de kwaliteit goed, is de prijs redelijk en is de leverancier in staat de beoogde producten te leveren? (…)”
4.147. Tijdens een Kamerdebat op 3 juni 2021, vraagt een Kamerlid aan de minister voor Medische Zorg of zij de mondkapjesovereenkomsten niet op grond van bedrog kan vernietigen. De minister antwoordt onder meer:
“(…) We hadden met elkaar, ook ingegeven en aangejaagd door de Kamer, een enorme behoefte aan persoonlijke beschermingsmiddelen. (…) Toentertijd hadden we niet de luxe om naar iets anders te kijken dan: is het een goede prijs, kunnen ze leveren, is het een goede kwaliteit? (…) Dit is een deel van de zorg waarin bedrijven werken, en waarbij het dus niet gek is dat een bepaalde mate van winst kan worden gemaakt (…)
Het aanbod dat zij deden, was aantrekkelijk. Ze hadden een substantieel aantal, ze hadden een CE markering, ze konden snel leveren en ze voldeden qua prijs aan de benchmark. En wij hadden niet de luxe om te zeggen: doe maar niet. Wij zeiden: kom maar hierheen. En zij hadden als [RGA] een overeenkomst, en zij hebben conform die voorwaarden geleverd. Zij hebben dus conform de voorwaarden geleverd. Ik kan niet die overeenkomst nietig verklaren omdat erin de communicatie naar buiten toe iets is gezegd wat niet in die overeenkomst staat. In die overeenkomst was helder dat dit een bv was. (…)Het is mijn verantwoordelijkheid om te reflecteren op de afspraken die zijn gemaakt voor de levering. Daarbij wisten we dat [RGA] niet leverde in de hoedanigheid van een non-profitorganisatie.”
4.148. De minister voor Medische Zorg zegt wel toe om nader onderzoek te laten verrichten. In haar brief van 8 juni 2021 aan de Tweede Kamer, schrijft deze minister dat een “
externe onafhankelijke partij” opdracht zal krijgen om onderzoek te doen naar de mondkapjesovereenkomsten.
4.149. VWS had op dat moment al opdracht gegeven aan Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. (hierna: Grant Thornton) om forensisch accountantsonderzoek te doen naar de totstandkoming en uitvoering van de mondkapjesovereenkomsten. Op 17 juni 2021 deelt Grant Thornton haar onderzoeksrapport met de titel “
Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen — Relief Goods Alliance” (hierna: het Grant Thornton-rapport).
4.150. Op de vraag hoe de mondkapjesovereenkomsten tot stand zijn gekomen en hoe hier uitvoering aan is gegeven, antwoordt Grant Thornton het volgende in het rapport:
“De orders zijn tot stand gekomen op basis van het proces zoals dat gold voor in die periode door LCH geplaatste orders. Zoals bij elke potentiële leverancier en potentiële order was ook hier de kernvraag drieledig: is de leverancier in staat de beoogde producten te leveren is de kwaliteit goed en is de prijs redelijk? De antwoorden op deze vragen waren in de onderhavige casus volgens de geïnterviewden positief. Waarna op de gebruikelijke wijze uitvoering is gegeven aan de transactie (…).”
4.151. Over de betaalde prijs voor de mondmaskers, staat in het rapport:
“Het gevolgde proces ten aanzien van de beoordeling van de geoffreerde prijs is conform de geldende werkafspraken van dat moment. De feitelijke inkoopprijs lag in lijn met de verwachte inkoopprijs en onder de maximum inkoopprijs”
4.152. Onder “
Bevindingen ten aanzien van de bij Relief Goods Alliance geplaatste orders” staat in het Grant Thornton-rapport:
“(…) In de aan ons ter beschikking gestelde e-mailcommunicatie en in de interviews worden de termen Hulptroepen en RGA door elkaar gebruikt (…) Inkooporders en facturen staan op naam van [RGA], echter e-mailconversaties van de contactperso(o)n(en) van [RGA] vinden eerst plaats met een Gmail account en later met e-mailadressen met als domeinnaam 'hulptroepen.nu'. (…)”
Grant Thornton concludeert:
“Op basis van de door ons uitgevoerde werkzaamheden en de bevindingen die hieruit voortvloeien hebben wij geen indicaties verkregen dat zich mogelijk integriteitschendingen hebben voorgedaan in relatie tot de door LCH geplaatste orders bij RGA.”
4.153. In de Kamerbrief van 18 juni 2021 schrijft de minister voor Medische Zorg dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) opdracht krijgt om aanvullend onderzoek te verrichten naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen door de overheid. In de brief staat dat het onderzoek zich mede zal richten op de mondkapjesovereenkomsten.
4.154. Op 23 juni 2021 e-mailt [initiatiefnemer 1] een grafisch ontwerper die onder anderen met een van de Medewerkers, [medewerker 1] logo’s voor “Hulptroepen” heeft ontworpen:
“(…) Dank ook nog voor je support tijdens deze uitdagende periode vorig jaar. We zien dat je in samenwerking met [ [medewerker 1] ] en Grrr destijds een aantal mooie logo's hebt gemaakt. We willen benadrukken dat je werk enkel gebruikt is voor SHA (…)”
4.155. Diezelfde datum stuurt [initiatiefnemer 1] ook een e-mail aan [medewerker 4] , waarin hij schrijft dat [medewerker 4] zich als vrijwilliger voor SHA heeft ingezet en hem vraagt of hij de daarvoor vrijgemaakte € 500,- wil ontvangen of liever aan een goed doel doneert.
Civiel en strafrechtelijk onderzoek OM, verdere politieke aandacht
4.156. Op 5 augustus 2021 ontvangt SHA een brief van het OM, die gericht is aan [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] . In de brief verzoekt het OM om informatie en staat onder meer:
“Aanleiding voor deze brief vormt het bestaan van gegronde redenen om met betrekking tot [SHA] eraan te twijfelen dat de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Het Openbaar Ministerie heeft namelijk signalen ontvangen dat de naam en middelen van [SHA] gebruikt zouden zijn bij de totstandkoming en uitvoering van commerciële transacties gesloten door [RGA], hetgeen naar het oordeel van het Openbaar Ministerie een schending zou opleveren van het statutaire doel van [SHA], alsmede zou betekenen dat het bestuur niet naar behoren wordt gevoerd.”
4.157. Naar aanleiding van een aangifte van Randstad, kondigt het OM op 28 februari 2022 aan dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) onder zijn leiding een strafrechtelijk onderzoek naar SHA en haar (oud-)bestuurders zal doen:
“(…) De (voormalig) bestuurders van [SHA] communiceerden in de media herhaaldelijk dat zij zonder winstoogmerk handelden. Naar aanleiding hiervan besloot Randstad haar bijdrage te leveren door personeel uit te lenen aan [SHA] zonder hiervoor kosten in rekening te brengen. Later bleek echter dat de (voormalig) bestuurders, naast [SHA], ook een besloten vennootschap hadden opgericht die werd gebruikt bij de inkoop en verkoop van mondkapjes. Met deze vennootschap werd winst gegenereerd. Het door Randstad ingezette personeel zou, zonder hun medeweten, ook ingezet zijn voor de activiteiten van deze BV (...)”
4.158. Op 16 maart 2022 worden de bestuursvoorzitter van Coolblue en [bestuurder Coolblue] , bestuurder bij Coolblue, als onderdeel van dat strafrechtelijk onderzoek gehoord door de FIOD:
Medewerker FIOD: Wat is er vervolgens met [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] en/of [initiatiefnemer 3] afgesproken over de samenwerking tussen Coolblue en de Hulptroepen Alliantie?
[De bestuursvoorzitter
van Coolblue]: Zij organiseerden mondkapjes voor de zorg. Coolblue zou een stukje van het systeem faciliteren voor de kleinschalige zorg. Het ging niet om miljoenen mondkapjes naar de overheid.
[bestuurder Coolblue] : (….) Wij hebben hen daarnaast met raad en daad bijgestaan. Als [initiatiefnemer 1] een filmpje wilde maken hebben wij, of voornamelijk [bestuursvoorzitter Coolblue] ,hem hierin advies gegeven.
4.159. Op 22 maart 2022 wordt ook [directeur-generaal Curatieve Zorg] gehoord door de FIOD:
[directeur-generaal Curatieve Zorg] : (…) het is misschien ook belangrijk om te weten dat het voor mij en voor ons op dat moment geen enkele meerwaarde had om te weten of het nou een commercieel of niet commerciële activiteit was. lk was maar met ons ding bezig in die periode: zoveel mogelijk mondkapjes naar Nederland te halen, tegen een normale kwaliteit en tegen een goede redelijke marktprijs. (…) Later, achteraf, heb ik dit allemaal meegekregen maar het speelde op dat moment, in de periode dat ik er zat - van half maart tot ongeveer half mei bij VWS en in de periode dat ik met hem (toevoeging rechtbank: [initiatiefnemer 1] ) contact had, het eerste contact met hem had ik op 10 april en het laatste contact was ergens begin mei - eigenlijk geen rol.
(…)
Als hij van tevoren tegen ons had gezegd 'ik ben commercieel, maar ik voldoe gewoon aan de criteria en ik kan leveren’, dan was dat voor mij geen issue geweest. lk weet niet (…) wat dat betekent voor Coolblue, Randstad et cetera, die volgens mij om niet allerlei diensten hebben aangeboden. Dat is anders dan aan onze kant.
(…)
Als het een vooropgezet iets was van hem om geld te verdienen, ja dan voel ik me wel redelijk belazerd. Maar nogmaals, voor ons was het belangrijkste kan hij mondkapjes leveren en hij kon leveren, uiteindelijk.
(…)
medewerker FIOD: Wij hebben nog een laatste puntje, dat eerste voorstel is geweest, in welke veronderstelling leefde u? Dat het voorstel gedaan vanuit een non-profit basis of dat het vanuit een commerciële basis was?
[directeur-generaal Curatieve Zorg] : Nee, vanuit de Hulptroepen, dat staat er ook op.
medewerker FIOD: En op basis waarvan had u dat idee?
[directeur-generaal Curatieve Zorg] : Dat is altijd het idee geweest, wij hebben nooit het gevoel gehad dat hij… Nogmaals, het deed er mij niet toe, maar hij deed zich overal voor als van Hulptroepen. Het staat erop (…) hij heeft bij ons nooit de indruk gewekt dat het over iets anders zou gaan, dat hij dat voor eigen rekening aan het doen was, richting mij.”
4.160. In april 2022 starten het OM en de Medewerkers een procedure bij deze rechtbank, waarin zij verzoeken om het ontslag van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurders van SHA (hierna: de ontslagzaak). Vooruitlopend op de zitting, schorst de rechtbank [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurder.
4.161. Op 7 april 2022 vindt opnieuw een debat plaats in de Tweede Kamer over de mondkapjesovereenkomsten. Eén van de Kamerleden dient een motie in om de minister voor Langdurige Zorg en Sport te verzoeken de mondkapjesovereenkomsten ongedaan te maken. De motie krijgt niet de steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en wordt verworpen. Tijdens het debat verklaart deze minister, toen C. Helder:
“Het belastinggeld moet terug: hoe staat het daarmee? Ik wil in ieder geval zeggen dat ik daar gevoel voor heb (…) Als we kijken naar de feiten, dan zien we dat VWS geen partij was bij de overeenkomst met het LCH (…) Grant Thornton concludeert in zijn rapport van juni 2021 dat uit diens onderzoek blijkt dat er eigenlijk geen onregelmatigheden waren. Het aanbod van RGA paste binnen de bandbreedte van de marktprijzen op dat moment. Dat biedt dus geen grondslag om het geld terug te halen (…) Omdat niet van een onregelmatigheid is gebleken, is er op dit moment geen activiteit om dat geld terug te halen”.
4.162. In antwoord op schriftelijke vragen van het OM, bericht de advocaat van Coolblue en de bestuursvoorzitter van Coolblue het OM op 12 april 2022:
“De heer [de bestuursvoorzitter van Coolblue] / Coolblue was ermee bekend dat Hulptroepen in gesprek was met de overheid ten behoeve van het leveren van mondkapjes, maar was daar verder niet als partij bij betrokken. De heer [de bestuursvoorzitter van Coolblue] / Coolblue is zich er nooit van bewust geweest dat deze deal uiteindelijk is aangegaan door middel van een entiteit die volledig los stond van de Stichting en dat daarmee winst kon worden gemaakt. (…) Via welke entiteit uiteindelijk een overeenkomst met de overheid gesloten zou worden was voor de heer [de bestuursvoorzitter van Coolblue] niet relevant; hij was geen partij in deze deal, had er geen zakelijk belang bij en de door Coolblue geboden ondersteuning (werkkapitaal, webshop, gebruik distributiekanalen) had geen meerwaarde bij de levering van 40 miljoen mondkapjes aan een magazijn van het LCH (…) Voor zover er wordt gesuggereerd dat de heer [de bestuursvoorzitter van Coolblue] / Coolblue op enige wijze geëist hebben dat een potentiële levering van mondkapjes binnen de op dat moment bestaande juridische structuren (Stichting/Werkmaatschappij) aan het LCH enkel mocht met de betrokkenheid van Coolblue als distributeur is dat geheel onjuist.”
4.163. Op 5 mei 2022 doet Coolblue aangifte van oplichting.
4.164. Op 24 mei 2022 stellen medewerkers van de FIOD een proces-verbaal op van hun eerste bevindingen. Hierin staat dat [vrijwilliger 4] , werkzaam voor zowel RGA als SHA, aan de FIOD heeft verklaard dat zij voor 90% van haar tijd werkte voor SHA en niet aan anderen met wie zij daar werkte mocht vertellen dat zij de rest van de tijd werkte voor RGA.
4.165. Op 21 juli 2022 komt de rechtbank in de ontslagzaak tot het oordeel dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] ontslagen moeten worden als bestuurders van SHA (ECLI:NL:RBAMS:2022:4160). In de uitspraak staat onder meer dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] “
door het creëren en laten voortbestaan van een belang dat tegenstrijdig was aan het belang van SHA (…) zich bij de vervulling van hun taak niet [hebben] gericht naar het belang van SHA en de met haar verbonden onderneming”. De rechtbank benoemt een nieuwe bestuurder van SHA.
4.166. [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] gaan in hoger beroep tegen de uitspraak in de ontslagzaak. [initiatiefnemer 1] trekt zijn hoger beroep later weer in. Het hof Amsterdam doet op 20 juni 2023 uitspraak en geeft [initiatiefnemer 2] ongelijk (ECLI:NL:GHAMS:2023:1395).
4.167. In augustus 2022 legt het OM in het kader van het strafrechtelijk onderzoek onder meer beslag op de tegoeden op bankrekeningen van [gedaagden]
Het Deloitte-rapport
4.168. Op 16 september 2022 publiceert Deloitte het ongeveer 600 pagina’s tellende (deel)rapport “
Onderzoek inkoop PBM, (deel)Verslag van handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.” (hierna: het Deloitte-rapport). In het rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek naar “
de totstandkoming en uitvoering van de inkooptransacties met RGA, waaronder de aanloop hiernaartoe met Hulptroepen Alliantie”. Deloitte heeft daarvoor onder meer toegang gehad tot financiële administraties, e-mails en chatgesprekken. Ook heeft Deloitte interviews gehouden met de betrokken bij het LCH, VWS, SHA en RGA. Deloitte merkt in het rapport op dat zij van de betrokkenen bij RGA selectief informatie overgedragen heeft gekregen en dat zij geen zelfstandige toegang heeft gekregen tot de informatiesystemen van RGA.
4.169. Deloitte gaat in het rapport onder meer in op het inkoopproces bij het LCH tijdens de totstandkoming van de mondkapjesovereenkomsten. Zij schrijft dat het LCH per week een bandbreedte gebruikte voor de verwachte en maximale inkoopprijzen van verschillende soorten persoonlijke beschermingsmiddelen. Ook concludeert zij dat betrokkenen bij zowel VWS als het LCH hebben benadrukt dat het wel of niet (mogen) maken van winst geen bepalende rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de mondkapjesovereenkomsten, omdat dit geen beoordelingscriterium was bij de keuze van de leveranciers. Volgens het rapport waren de criteria voor de inkoop voor VWS en het LCH: prijs, kwaliteit en leveringszekerheid.
4.170. Over de verhouding tussen SHA c.s. en RGA bij de totstandkoming van de mondkapjesovereenkomsten, schrijft Deloitte onder meer:
“In de beeldvorming zijn het Hulptroepen-initiatief en het opereren zonder winstoogmerk ‘gekoppeld’ aan de transacties die RGA heeft verricht met het LCH. Mede als gevolg van de wijze waarop de bij RGA betrokken personen, die ook de initiatiefnemers achter het Hulptroepen-initiatief zijn, zich in de voorstellen en vervolgaanbiedingen aan VWS en het LCH hebben voorgesteld, zich naar buiten toe hebben gepresenteerd en zich hebben geuit in de media, is deze beeldvorming tot stand gekomen.”
4.171. Deloitte heeft ook [projectdirecteur-generaal LCH] en [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] gehoord over deze verhouding tussen SHA c.s. en RGA en schrijft hierover:
“[ [projectdirecteur-generaal LCH] ] bevestigt deze verschuiving van Hulptroepen naar levering van PBM door RGA en geeft aan dat hij wist dat de transactie met RGA via een commerciële BV zou gaan verlopen. [ [projectdirecteur-generaal LCH] ] geeft ook aan dat hij aan het einde van het gehele afstemmingstraject dacht zaken te gaan doen met [de drie] via een besloten vennootschap genaamd 'RGA' en met betrokkenheid van hun partners. Ook [ [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] ] geeft aan dat het voor hem duidelijk was dat de transactie niet met een stichting gesloten werd.”
4.172. Deloitte heeft verder De Jonge geïnterviewd, die tijdens het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten minister van VWS was. Hij heeft volgens het Deloitte-rapport verklaard dat:
“(…) VWS tijdens de coronacrisis niet bezig is geweest met het onderdeel ‘winstoogmerk’ bij eventuele deals. [De Jonge] legt uit dat het destijds ging om het inkopen van PBM en dat de belangrijkste voorwaarden waren: de leveringszekerheid, de kwaliteit en een prijs die binnen een bandbreedte viel. Of er winst gemaakt zou kunnen worden door leveranciers van PBM was geen onderwerp van gesprek volgens De Jonge”
4.173. Ook [coördinator LCH] is door Deloitte gehoord. In het rapport staat hierover onder meer:
“ (…) [ [coördinator LCH] ] geeft ook aan dat hij het niet relevant vond dat RGA een commerciële BV was, omdat het LCH nou eenmaal zaken deed met commerciële BV’s (…) [ [coördinator LCH] ] licht toe dat het LCH alleen heeft gekeken of de prijs in lijn lag met de op dat moment geldende bandbreedte. [ [coördinator LCH] ] geeft aan dat het LCH ook niet gekeken heeft of er met de transactie winst gemaakt is.”
4.174. [projectdirecteur-generaal LCH] heeft volgens het rapport het volgende opgemerkt tijdens zijn gesprek met Deloitte:
“Deloitte vraagt [ [projectdirecteur-generaal LCH] ] of het wel of niet maken van winst door de heren van RGA een rol speelde. [ [projectdirecteur-generaal LCH] ] geeft aan dat zijn opdracht was: maximaal inkopen en partijen toelaten die voldeden aan de eisen. Tegen het LCH-team heeft [de projectdirecteur-generaal bij het LCH] gezegd dat als de heren van RGA aan de eisen voldeden er geen reden was om de deal niet te sluiten.”
(…)
“Deloitte vraagt [de projectdirecteur-generaal bij het LCH] of het hebben van een winstoogmerk meewoog in het sluiten van RGA-deal. [De projectdirecteur-generaal bij het LCH] geeft aan dat het een tijd van crisis was, waarin Nederland geholpen moest worden, en dat het wel of niet hebben van een winstoogmerk daarbij niet aan de orde was.”
Verdere politieke aandacht en voorzetting verhoren FIOD
4.175. Op 21 december 2021 voeren Kamerleden van de commissie voor VWS een debat met de minister voor Langdurige Zorg en Sport (Helder) over de mondkapjesovereenkomsten. Tijdens dit debat zegt deze minister onder meer:
“Ik heb al eerder gezegd dat het bij VWS bekend was dat RGA winst kon maken. Dat was bekend. De inkoopcriteria waren kwaliteit, leveringszekerheid en prijs. De prijs viel binnen de bandbreedte van die week. Het ging om de leveringszekerheid en om de kwaliteit (…)
Nogmaals, het maken van winst was als criterium voor het LCH en VWS op dat moment niet meer relevant, want de relevantie was inkopen op kwaliteit, leveringszekerheid en binnen de prijsbandbreedte van die week. Er werd per week bijgehouden wat de prijsbandbreedte was. Dit gold niet alleen voor RGA maar ook voor de andere leveranciers. Dus in zoverre zijn ze hetzelfde behandeld als de andere leveranciers.”
4.176. Over de bestemming van de winst van de mondkapjesovereenkomsten zegt minister Helder onder meer:
“Op het moment van de deal was dus duidelijk dat het [RGA] was. Dat [RGA] ook [ [initiatiefnemer 1] ] was, was ook duidelijk. Het was ook duidelijk dat ze winst konden maken en dat het dus niet de eerdere stichting of de bv onder die stichting was. (…) het ministerie wist dat, en wist ook dat dat [ [initiatiefnemer 1] ] was en dat er winst uitgekeerd kon worden. Nee, ik bedoel: dat er winst gemaakt kon worden (…)”
4.177. Op 3 februari 2023 informeert de minister voor Langdurige Zorg en Sport de Tweede Kamer opnieuw over de mondkapjesovereenkomsten en schrijft zij in haar brief:
“Wel waren betrokkenen van het LCH en VWS ermee bekend dat overeenkomsten zouden kunnen leiden tot winst aan de kant van leveranciers, waaronder RGA. Het maken van winst als criterium voor het LCH en VWS was niet relevant: de focus lag op het inkopen van PBM binnen de vastgestelde criteria van kwaliteit, leveringszekerheid en prijs. Dit gold niet slechts voor RGA, maar voor iedere leverancier die PBM kon leveren binnen deze vastgestelde criteria.”
4.178. Op 9 mei 2023 wordt [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD gehoord en verklaart hij onder meer:
“Medewerker FIOD: Welke rol het non-profit karakter van het initiatief van [initiatiefnemer 1] heeft gespeeld bij het in behandeling nemen van de aanvraag?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Geen.”
4.179. De volgende dag wordt [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] opnieuw door de FIOD gehoord en verklaart hij onder meer:
“Medewerker FIOD: En wat was volgens u de doelstelling van RGA BV?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : De doelstelling van deze BV kende ik niet, maar ik zag de vennootschap als een partij die mogelijk kon bijdragen aan een oplossing van ons probleem. Een BV jaagt wellicht niet hetzelfde doel na als die van een stichting, maar zou wel een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het probleem dat wij hadden.
Medewerker FIOD: En wat dacht u dat gebeurde met de winst die gemaakt werd in RGA BV?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Ik heb geen gedachte gehad bij mogelijk winst maken of geen winst maken.
(…)
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : De vraag over winst maken of niet, was niet relevant. De essentie is: er is een probleem, er is een mogelijke oplossing van dat probleem en dan is de vraag; valt de oplossing binnen de marges van het gezond verstand om daar ja of nee op te zeggen. Iets anders was gewoon niet relevant. We wisten niet hoeveel winst er gemaakt ging worden, omdat dat er ook niet toe deed. Dat weet ik ook niet van andere leveranciers. Zoals ik gister al zei, ik ben er niet vanuit gegaan dat we alleen maar met altruïstische mensen te maken hadden.
Medewerker FIOD: Dat is in het algemeen, maar hoe zat dat dan ten opzichte van [ [initiatiefnemer 1] ], [ [initiatiefnemer 2] ] en [ [initiatiefnemer 3] ]?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Dat was niet relevant.”
4.180. Op 31 mei 2023 gaat het verhoor van [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] verder en verklaart hij onder meer:
“Medewerker FIOD: was het voor u inwisselbaar, welke naam uiteindelijk op de overeenkomst zou staan?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Ja. U vraagt mij waarom dit voor mij inwisselbaar was. Omdat het voor mij om het doel ging wat bereikt zou kunnen worden; kan er een bijdrage worden geleverd aan het oplossen van het probleem van een tekort aan beschermingsmiddelen? Als het bedrag hetzelfde is, en het product hetzelfde is, dan maakt het niet uit wie degene is die het levert.”
4.181. Op 7 juni 2023 wordt [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] voor de vijfde keer door de FIOD verhoord en verklaart hij onder meer:
“Medewerker FIOD: wist u dat een eventueel positief resultaat bij het aangaan van de overeenkomst met [SHA] ten goede zou komen aan de zorg en dat een positief resultaat bij het aangaan van de overeenkomst met [RGA] niet ten goede zou komen aan de zorg maar ten goede zou komen aan de verdachten?
[secretaris projectdirecteur-generaal LCH] : Nee, nogmaals, het was voor mij echt uitwisselbaar. Ik heb daar geen gedachte over gehad en er is ook niet over gesproken. Ik wil toevoegen dat ik bij geen van de entiteiten wist aan wie het positieve resultaat zou toekomen. Ik ken de doelstelling van de stichting en van alle andere leveranciers waar het LCH zaken mee deed, niet.”
4.182. Ook [projectdirecteur-generaal LCH] wordt door de FIOD gehoord en verklaart op 9 juni 2023 onder meer:
“Maar als je mij vraagt of ik het verschil wist [HABV] en [RGA]? Nee, dat heb ik niet geweten. lk dacht dat dat over hetzelfde ging. Dus ik dacht dat hun BV - formule nodig was voor het sluiten van deze transactie.”
(…)
“ (…) We hebben bij niemand boekenonderzoek gedaan over wat dat betekende voor de marges die men hanteerde of de kosten die men maakte. Ze kregen de wereldhandelprijs van dat moment. Ze hebben verdiend, maar we hebben tegen niemand gezegd dat het verboden was om iets te verdienen.”
4.183. Op 1 maart 2024 wordt [projectdirecteur-generaal LCH] opnieuw door de FIOD gehoord en verklaart hij onder meer:
“Het was niet mijn opdracht om te bepalen of mensen een winstdoelmerk hadden. Het verschil met de voorstellen in deze periode en de uiteindelijke prijsafspraak is dat er een prijsafspraak is gemaakt die ook gold voor andere partijen. Er zat daaraan een risico, ook voor hun. Zij gingen met nieuwe fabrieken werken, althans nieuwe fabrieken voor ons. Wij hebben een prijs gesteld die op dat moment de wereldhandelsprijs was en daarin zaten dezelfde marges als voor iedereen.”
In de advocaatkostenzaak
4.184. In de advocaatkostenzaak hebben partijen niet dezelfde processtukken ingediend als in de mondkapjeszaken. De rechtbank moet in deze zaak daarom afzonderlijk de feiten vaststellen.
4.185. Die feiten zijn voor een gedeelte hetzelfde, als het gaat om:
  • de inhoud van de mondkapjesovereenkomsten (nummers 4.95 en 4.108);
  • de bestuurs- en aandeelhoudersstructuur van RGA en SHA (nummer 4.139);
  • het rapport van Grant Thornton (nummer 4.149);
  • de brief van het OM, waarmee het civiele onderzoek van het OM begon (nummer 4.156);
  • de aankondiging van het OM, dat het een strafrechtelijk onderzoek begint (nummer 4.157) en
  • de ontslagzaak en het hoger beroep (nummers 4.165 en 4.166).
Deze feiten maken dan ook onderdeel uit van de advocaatkostenzaak. In aanvulling daarop, gaat de rechtbank uit van het volgende.
4.186. [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] geven op 11 juni 2021 namens SHA en RGA opdracht aan advocatenkantoor Labré Advocaten (hierna: Labré) voor juridisch advies. Labré geeft onder meer advies tijdens de onderzoeken van Grant Thornton en Deloitte en na de brief van het OM. Tijdens de ontslagzaak staat zij [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurders van SHA bij.
4.187. Labré brengt op 14 juni 2021 een factuur van € 4.840,- uit aan SHA, die HABV betaalt. De overige facturen voor in totaal € 155.369,34 brengt Labré van 10 augustus 2021 tot en met 17 mei 2022 uit aan HABV, die deze facturen betaalt.
4.188. Op 28 oktober 2021 ontvangen [gedaagden] ieder een brief van Deloitte, waarin staat dat Deloitte in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek zal verrichten naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen door dat ministerie en/of LCH. Over het doel van het onderzoek schrijft Deloitte onder meer:
“(…) Daarbij is het onderzoek gericht op het (gefaseerd) verkrijgen van inzicht in de relevante feiten en omstandigheden op de navolgende onderwerpen: (…) de besturing, feiten en omstandigheden van inkooptransacties met bedragen boven 100 miljoen euro, waaronder de transactie met [RGA] (…)”
4.189. Ook advocatenkantoor JahaeRaymakers Advocaten (hierna: Jahae) wordt ingeschakeld voor juridisch advies, tijdens de onderzoeken van Grant Thornton en Deloitte en het strafrechtelijk onderzoek van het OM. Op 10 augustus 2021 geven [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] namens SHA en RGA hiervoor een opdracht aan Jahae en in maart 2022 geven [de drie] ieder individueel ook een opdracht aan Jahae.
4.190. Jahae brengt tussen september 2021 en mei 2022 meerdere facturen uit aan SHA en HABV, die op grond hiervan een totaalbedrag van € 193.789,88 betalen. Het grootste deel wordt door HABV voldaan.

5.Het geschil

5.1.
In deze paragraaf staan de vorderingen van partijen in de drie zaken. In de mondkapjeszaken wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de vorderingen in “de hoofdzaak” en “de tussenkomst”, omdat SHA c.s. en de Staat in elkaars zaken zijn tussengekomen (zie nummer 3.2). De standpunten van partijen staan niet in deze paragraaf. In de beoordeling van de vorderingen in paragraaf 6 hierna, is te lezen waarom partijen vinden dat hun vorderingen moeten worden toegewezen en waarom zij vinden dat de vordering(en) van hun wederpartij(en) moeten worden afgewezen.
In de SHA-zaak
In de hoofdzaak
5.2.
Na eiswijziging vorderen SHA c.s. dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 28.540.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 761.525,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[initiatiefnemer 1] veroordeelt tot betaling aan SHA van € 206.500,00 en € 500,00 per dag dat de normschending van de NDA heeft voortgeduurd, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Subsidiair
RGA veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 29.301.525,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
[initiatiefnemer 1 c.a.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 12.154.486,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
[initiatiefnemer 2 c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 7.631.273,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
[initiatiefnemer 3 c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan SHA of HABV van een voorlopig begroot bedrag van € 6.788.131,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
En verder voorwaardelijk aan de vernietiging van de mondkapjesovereenkomsten bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van de Staat in tussenkomst (zie 5.7 hierna):
Meer subsidiair
de onder i. en ii. gevorderde betalingsveroordelingen toewijst, met aftrek van het bedrag dat SHA of HABV uit hoofde van onverschuldigde betaling zal ontvangen van de Staat;
[initiatiefnemer 1] veroordeelt tot betaling aan SHA van € 206.500,00 en € 500,00 per dag dat de normschending van de NDA heeft voortgeduurd, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Althans meer subsidiair
de onder iv. tot en met vii. gevorderde betalingsveroordelingen toewijst, met aftrek van het bedrag dat SHA of HABV uit hoofde van onverschuldigde betaling zal ontvangen van de Staat;
En in ieder geval
[gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten veroordeelt.
5.3.
[initiatiefnemer 1 c.a.] , [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] voeren ieder afzonderlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van SHA c.s. dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SHA c.s. in de kosten van deze procedure.
5.4.
[initiatiefnemer 2 c.s.] hebben tegenvorderingen ingesteld. Zij vorderen dat de rechtbank SHA c.s. hoofdelijk veroordelen tot:
vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten van [initiatiefnemer 2 c.s.] in deze procedure;
onmiddellijke opheffing van de door SHA c.s. gelegde beslagen op het vermogen van [initiatiefnemer 2 c.s.] ;
betaling van € 19.281,00 aan namens HABV voldane belastingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2023.
5.5.
[initiatiefnemer 3 c.s.] hebben ook tegenvorderingen ingesteld. Zij vorderen dat de rechtbank SHA c.s. hoofdelijk veroordelen:
alle ten laste [initiatiefnemer 3 c.s.] gelegde beslagen op straffe van een dwangsom op te heffen en hen op straffe van een dwangsom te verbieden om nieuwe conservatoire beslagen te leggen ten laste [initiatiefnemer 3 c.s.] ;
tot betaling van de proceskosten.
5.6.
SHA c.s. heeft verweer gevoerd tegen de tegenvorderingen van [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] in de kosten van de procedure in reconventie.
In de tussenkomst
5.7.
Als tussengekomen partij vordert de Staat dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Ten opzichte van [gedaagden]
voor recht verklaart dat de mondkapjesovereenkomsten vernietigbaar zijn;
de mondkapjesovereenkomsten vernietigt;
voor recht verklaart dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Staat;
[gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 29.380.000,00 aan de Staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2020;
[gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 6.775,00 aan de Staat aan buitengerechtelijke incassokosten;
Ten opzichte van SHA c.s.
Primair
te verklaren dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen;
te verklaren voor recht dat de mondkapjesovereenkomsten onder invloed van bedrog althans dwaling tot stand is gekomen, in het bijzonder voor het gedeelte dat daarmee winst is gemaakt, en daarom vernietigbaar zijn;
te verklaren voor recht dat de mondkapjesovereenkomsten zijn vernietigd althans deze te vernietigen;
te verklaren voor recht dat de Staat recht heeft op terugbetaling van de daarmee gemaakte winst;
te verklaren voor recht dat SHA c.s. uit het bestaan van de mondkapjesovereenkomsten of uit de vernietiging daarvan geen aanspraak op (afdracht van) deze winst kan ontlenen;
Subsidiair
te verklaren voor recht dat de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad recht heeft op terugbetaling van de winst die met de mondkapjesovereenkomsten is gemaakt;
te verklaren voor recht dat SHA c.s. geen aanspraak heeft op (afdracht van) deze winst;
En in ieder geval
SHA c.s. te gebieden hun medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het door uw rechtbank te wijzen vonnis, voor zover uw rechtbank dit uitvoerbaar bij voorraad verklaart; en
SHA c.s. en [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.8.
SHA c.s., [initiatiefnemer 1 c.a.] , [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] voeren ieder afzonderlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Staat dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Staat in tussenkomst, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
5.9.
SHA c.s. hebben in de tussenkomst ook een tegenvordering ingesteld. Zij vorderen dat de Staat bij wijze van schadevergoeding wordt veroordeeld tot betaling van de volledige door SHA c.s. gemaakte kosten die verband houden met de tussenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente. De Staat heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
In de zaak van de Staat
In de hoofdzaak
5.10.
De Staat vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat de mondkapjesovereenkomsten vernietigbaar zijn;
de mondkapjesovereenkomsten vernietigt;
voor recht verklaart dat [gedaagden] en [partner initiatiefnemer 3] onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Staat;
[gedaagden] en [partner initiatiefnemer 3] veroordeelt tot betaling van € 29.380.000,00 aan de Staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2020;
[gedaagden] en [partner initiatiefnemer 3] veroordeelt tot betaling van € 6.775,00 aan de Staat aan buitengerechtelijke incassokosten;
[gedaagden] en [partner initiatiefnemer 3] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.11.
[initiatiefnemer 1 c.a.] , [initiatiefnemer 2 c.s.] , [initiatiefnemer 3 c.s.] en [partner initiatiefnemer 3] voeren ieder afzonderlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Staat dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
In de tussenkomst
5.12.
Als tussengekomen partij vorderen SHA c.s. dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Ten opzichte van de Staat
Primair
voor recht verklaart dat de mondkapjesovereenkomsten zijn gesloten tussen de Staat en SHA, de verbintenissen van SHA onder de mondkapjesdeal volledig zijn nagekomen en de betaling onder de mondkapjesdeal, inclusief de volledige opbrengsten, toekomt aan SHA;
de vorderingen van de Staat afwijst;
de Staat veroordeelt, bij wijze van schadevergoeding, in de volledige kosten van SHA die verband houden met deze tussenkomst en met de voorwaardelijke eiswijziging in de SHA-zaak te vermeerderen met de wettelijke rente;
Subsidiair – als de Staat gerechtigd is de mondkapjesovereenkomsten te vernietigen –
voor recht verklaart dat SHA in het kader van de mondkapjesovereenkomsten onverschuldigde prestaties heeft geleverd aan de Staat waarvoor de Staat een vergoeding verschuldigd is;
de Staat veroordeelt SHA hiervoor een vergoeding te betalen ter hoogte van de opbrengsten van de mondkapjesovereenkomsten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
de Staat veroordeelt, bij wijze van schadevergoeding, in de volledige kosten van SHA die verband houden met deze tussenkomst en met de voorwaardelijke eiswijziging in de SHA-zaak, te vermeerderen met wettelijke rente;
Meer subsidiair – als de Staat gerechtigd is de mondkapjesovereenkomsten te vernietigen en de rechtbank tot een lagere waardering komt van de door SHA geleverde prestaties –
voor recht verklaart dat SHA in het kader van de mondkapjesovereenkomsten onverschuldigde prestaties heeft geleverd aan de Staat waarvoor de Staat een vergoeding verschuldigd is;
de Staat veroordeelt om SHA hiervoor een vergoeding te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2020;
de Staat veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Ten aanzien van [partner initiatiefnemer 3]
voor recht verklaart dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens SHA en hoofdelijk aansprakelijk is voor de door SHA geleden schade;
haar veroordeelt tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.13.
De Staat en [partner initiatiefnemer 3] voeren ieder afzonderlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van SHA c.s. dan wel tot afwijzing van de vorderingen van SHA c.s. in tussenkomst, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SHA c.s. in de kosten van deze procedure.
5.14.
De Staat heeft in de tussenkomst ook een tegenvordering ingesteld. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij vooraard te verklaren vonnis:
Primair
voor recht verklaart dat de mondkapjesovereenkomsten onder invloed van bedrog althans dwaling tot stand zijn gekomen, in het bijzonder voor het gedeelte dat daarmee winst is gemaakt, en daarom vernietigbaar zijn;
voor recht verklaart dat de mondkapjesovereenkomsten zijn vernietigd, althans de overeenkomsten te vernietigen;
voor recht verklaart dat de Staat recht heeft op terugbetaling van de daarmee gemaakte winst;
voor recht verklaart dat SHA c.s. noch uit het bestaan van de mondkapjesovereenkomsten noch uit de vernietiging daarvan een aanspraak op (afdracht van) deze winst kan ontlenen;
Subsidiair
voor recht verklaart dat de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad recht heeft op terugbetaling van de winst die met de mondkapjesovereenkomsten is gemaakt;
voor recht verklaart dat SHA c.s. geen aanspraak heeft op (afdracht van) deze winst;
Zowel primair als subsidiair
SHA c.s. gebiedt hun medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
SHA c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure.
5.15.
SHA c.s. heeft verweer gevoerd tegen de tegenvorderingen van de Staat. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Staat dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Staat in de kosten van de reconventie in de tussenkomst.
In de advocaatkostenzaak
5.16.
SHA c.s. vorderen, na eiswijziging, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
i. [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 30.450,62 aan SHA en tot betaling van € 262.970,43 aan HABV, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve betaaldata;
Subsidiair
[initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA ieder veroordeelt tot betaling van € 7.612,66 aan SHA en tot betaling van € 65.742,61 aan HABV, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve betaaldata;
Meer subsidiair
voor recht verklaart dat [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA onrechtmatig hebben gehandeld door de advocaatkosten die zien op hun positie, en niet op die van SHA en HABV, ten laste van SHA en HABV te laten brengen, daaraan mee te werken en daarvan te profiteren en/of daardoor ongerechtvaardigd zijn verrijkt en aansprakelijk zijn voor de aldus door hen veroorzaakte schade, welke schade is op te maken bij staat;
En in ieder geval
[initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
5.17.
[initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA voeren ieder afzonderlijk verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van SHA c.s. dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SHA c.s. in de kosten van deze procedure.

6.De beoordeling

In de SHA-zaak
6.1.
De rechtbank beoordeelt eerst de vorderingen van SHA c.s. Het gaat om drie hoofdvorderingen die de rechtbank hierna afzonderlijk bespreekt: (i) de winst van de mondkapjesovereenkomsten moet naar SHA c.s., (ii) ook de winst van de andere overeenkomsten die RGA heeft gesloten moet naar SHA c.s. en (iii) [initiatiefnemer 1] moet een boete betalen voor het overtreden van de NDA.
i.
moet de winst van de mondkapjesovereenkomsten naar SHA c.s.?
6.2.
SHA c.s. houden het drietal aansprakelijk omdat zij niet met SHA of HABV maar met RGA de mondkapjesovereenkomsten zijn aangegaan en hieraan in privé hebben verdiend. Volgens SHA c.s. hebben zij hun eigen belang om geld te verdienen zwaarder laten wegen dan het belang van SHA c.s. om mondkapjes te leveren aan de zorg. SHA c.s. menen dat zij om die reden hun taak als bestuurder van SHA onbehoorlijk hebben vervuld of als feitelijke beleidsbepaler onrechtmatig hebben gehandeld en dat hen daarvan ieder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Omdat de mondkapjesovereenkomsten zijn aangegaan met RGA en de winsten als dividend en managementvergoeding zijn uitgekeerd aan rechtspersonen waarover [de drie] volledige zeggenschap hebben, houdt SHA c.s. ook al deze rechtspersonen aansprakelijk. Deze rechtspersonen hebben met het aangaan van de transacties of het ontvangen van de betalingen meegewerkt aan of geprofiteerd van de onbehoorlijke taakvervulling en het onrechtmatig handelen van [de drie] . SHA c.s. verzoeken de rechtbank om de door hen geleden schade gelijk te stellen aan de door RGA gemaakte winst met de mondkapjesovereenkomsten.
6.3.
[gedaagden] bestrijden deze standpunten van SHA c.s. De rechtbank zal daar verder op ingaan in de beoordeling hierna.
SHA c.s. hebben belang bij de vordering
6.4.
Het eerste verweer van [gedaagden] is dat SHA c.s. geen belang hebben bij hun vordering. SHA heeft als stichting geen winstoogmerk, had daarom nooit winst kunnen maken met de mondkapjesovereenkomsten en heeft volgens hen dus ook geen schade geleden. De rechtbank moet volgens [gedaagden] de vordering daarom afwijzen, zonder deze inhoudelijk te beoordelen. Dat ziet de rechtbank niet zo. SHA c.s. willen de oud-bestuurders van SHA en [initiatiefnemer 1] als feitelijk beleidsbepaler van SHA aanspreken voor de schade die zij de stichting zouden hebben toegebracht. Dat SHA geen winstoogmerk heeft, staat daar niet aan in de weg. Het gaat hier om een schadevergoeding, waarvan de hoogte volgens SHA c.s. moet worden bepaald aan de hand van de winst uit de mondkapjesovereenkomsten. SHA c.s. hebben toegelicht dat zij, bij toewijzing van hun vordering, dit schadebedrag zullen besteden aan de non-profit doelstelling van SHA. Dat brengt mee dat geen sprake is van een winstoogmerk. Dat de coronapandemie inmiddels voorbij is en dat SHA haar activiteiten heeft stilgezet, staat daaraan niet in de weg. SHA heeft er terecht op gewezen dat haar doelstelling breder is en dat zij de gevraagde schadevergoeding ook kan inzetten om andere non-profitprojecten en organisaties te steunen (zie nummer 4.27). Dat hebben [gedaagden] overigens zelf ook in het verleden bevestigd (zie bijvoorbeeld nummer 4.74). SHA c.s. hebben dus belang bij hun vorderingen. Dat betekent dat de rechtbank die inhoudelijk zal beoordelen.
SHA had belang bij de mondkapjesovereenkomsten
6.5.
De rechtbank zal daarbij eerst ingaan op de vraag of het in het belang van SHA was om de mondkapjesovereenkomsten aan te gaan. SHA c.s. verwijten [de drie] dat zij de mondkapjesovereenkomsten niet met SHA of HABV maar met RGA zijn aangegaan en [gedaagden] hebben hier tegenover gesteld dat het niet in het belang van SHA was om die overeenkomsten aan te gaan.
6.6.
De rechtbank stelt voorop dat het belang van SHA in ieder geval gelegen is in het bereiken van haar statutaire doel: “
het bevorderen van het beschikbaar komen van medische hulpmiddelen en aanverwante producten voor de zorg in tijden van nood” (zie nummer 4.27). SHA doet dit volgens haar statuten onder meer door het ondersteunen van projecten en organisaties met eenzelfde doelstelling als die van SHA en door het oprichten van en het deelnemen in andere rechtspersonen. De rechtbank kan SHA c.s. dan ook volgen in hun betoog dat het aangaan van de mondkapjesovereenkomsten, al dan niet via haar werkmaatschappij HABV, in het belang van SHA was. Met de leveringen onder die overeenkomsten zou SHA ervoor zorgen dat er tijdens de coronacrisis meer mondmaskers beschikbaar kwamen voor de zorg.
6.7.
De rechtbank gaat niet mee in de door [gedaagden] genoemde redenen waarom het aangaan van de mondkapjesovereenkomsten niet in het belang van SHA was. Dat SHA uitsluitend als doel had om medische hulpmiddelen aan de
eerstelijnszorg(zoals verpleeghuizen en huisartspraktijken) te leveren, staat niet in de statutaire doelomschrijving van SHA en blijkt ook niet uit de manier waarop SHA in praktijk uitvoering gaf aan haar doelstelling. SHA heeft vanaf haar oprichting al gecommuniceerd dat zij ook aan de tweedelijnszorg wilde leveren (zie bijvoorbeeld de e-mails en berichten in nummer 4.38 en nummer 4.42). Voorafgaand aan de totstandkoming van de mondkapjesovereenkomsten hebben [de drie] bovendien zelf namens SHA aanbiedingen gedaan aan het LCH (zie het vierde voorstel in nummer 4.85), die de mondkapjes volgens de toen geldende prioriteitenlijst zou verspreiden onder tweedelijnszorginstellingen. Niet lang na de mondkapjesovereenkomsten zijn SHA c.s. ook daadwerkelijk meerdere overeenkomsten aangegaan met andere afnemers dan eerstelijnszorginstellingen. [initiatiefnemer 1] stuurde hier zelf actief berichten over (zie nummer 4.118). Dat SHA verder geen belang zou hebben bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten omdat zij hiermee haar afspraken met financiers zou schenden, volgt de rechtbank ook niet. In de financieringsovereenkomst met haar toenmalige hoofdfinancier Coolblue hebben [gedaagden] geen afspraken kunnen aanwijzen die hieraan in de weg staan. De verklaringen van de bestuursvoorzitter van Coolblue waarop [gedaagden] wijzen, ondersteunen dat standpunt ook niet. Hij verklaart dat SHA mondkapjes “
voor de zorg” organiseerde en dat Coolblue “
een stukje”van het systeem zou faciliteren “
voor de kleinschalige zorg” (nummer 4.158). De bestuursvoorzitter van Coolblue heeft daarnaast tegenover het OM schriftelijk verklaard dat Coolblue nooit heeft geëist dat zij betrokken zou moeten zijn bij een levering door SHA aan het LCH of dat zij exclusieve distributieafspraken hadden (zie nummer 4.162).
6.8.
[gedaagden] hebben verder veel aandacht besteed aan hun standpunt dat het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten niet in het belang van SHA was, omdat zij de non-profitorganisatie hiermee zouden blootstellen aan onaanvaardbare risico’s. Het gaat [gedaagden] om drie concrete risico’s: (i) een valutarisico, omdat zij de Chinese leverancier van de mondkapjes betaalden in dollars maar zelf in euro’s werden betaald door de Staat, (ii) een kwaliteitsrisico, omdat veel mondkapjes van andere leveranciers bij aankomst in Nederland werden afgekeurd en SHA in dat geval de koopsom zou moeten terugbetalen aan de Staat of de schade zou moeten vergoeden, en (iii) een kredietrisico, als de Chinese leverancier niet zou leveren en SHA de (door de Staat voorgeschoten) aanbetaling wel al zou hebben betaald. Met SHA c.s. zet de rechtbank dit betoog af tegen het feit dat [de drie] deze risico’s blijkbaar wel in privé hebben willen aangaan. Zij hebben in de genoemde risico’s verder geen belemmering gezien om kort na het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten aan zichzelf € 6 miljoen aan dividend uit te keren (zie nummers 4.120 en 4.123) via door hen gecontroleerde rechtspersonen. Deze winstuitkeringen zijn gedaan op een moment dat de mondkapjes nog niet in Nederland waren, toen nog onduidelijk was of de kwaliteit voldoende zou zijn (zie ii. hiervoor) en voordat de Chinese fabrikant alle mondkapjes had geleverd (zie iii. hiervoor). In totaal is € 10,5 miljoen aan dividend uitgekeerd al voordat het LCH had bevestigd dat alle geleverde mondkapjes voldeden (zie nummer 4.131). [initiatiefnemer 1] vond, als enig bestuurder van RGA, op die momenten blijkbaar dat RGA deze winst al kon uitkeren en dat de vennootschap daarna haar opeisbare schulden zou kunnen blijven betalen. Dat volgt uit de uitkeringstoets die hij als bestuurder moest doen. [2] Het zijn verder [de drie] die hierna als (bestuurders van de) aandeelhouders van RGA steeds de uitkeringen hebben vastgesteld. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat de financiële risico’s niet zo groot waren als [gedaagden] nu voorspiegelen, laat staan ‘onaanvaardbaar’. Van de kant van SHA c.s. is er verder terecht op gewezen dat SHA zich per 7 april 2020 al had laten verzekeren voor productaansprakelijkheidsrisico’s, waaronder het genoemde kwaliteitsrisico valt (zie ii. hiervoor). Weliswaar voor een lager verzekerd bedrag dan de waarde van de mondkapjesovereenkomsten, maar [gedaagden] hebben niet weersproken dat dit bedrag tegen een hogere premie verhoogd kon worden. RGA zag zich ondanks de nu door [gedaagden] gestelde risico’s pas op 27 mei 2020 en dus na het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten genoodzaakt tot het afsluiten van eenzelfde verzekering, bij dezelfde verzekeraar en met dezelfde omschrijving van haar bedrijfsactiviteiten als SHA. [gedaagden] hebben niet nader toegelicht hoe dat alles zich verhoudt tot hun standpunt dat de verplichtingen onder de mondkapjesovereenkomsten tot onaanvaardbare risico’s voor SHA zouden leiden. De rechtbank gaat in dat betoog dan ook niet mee.
6.9.
[gedaagden] hebben tot slot aangevoerd dat SHA de mondkapjesovereenkomsten niet had kunnen sluiten, omdat het LCH geen overeenkomst met SHA wilde sluiten en ook het door SHA en HABV getekende LCH-convenant hieraan in de weg stond. Als het om het eerste argument gaat, zouden betrokkenen bij het LCH meermaals hebben benadrukt dat zij geen overeenkomst wilden sluiten met “
de jongens van Coolblue”. Volgens [gedaagden] blijkt daaruit dat de bij het LCH betrokken leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals Mediq, niet wilden dat Coolbue via SHA de markt voor medische hulpmiddelen zou betreden. De rechtbank ziet dat anders. Het klopt dat het LCH tijdens de eerste maanden van de crisis geen concurrerend distributienetwerk voor mondkapjes wilde (zie onder meer nummers 4.19 en 4.54). Eén van de redenen voor het opzetten van het LCH was dat de schaarse mondkapjes terecht moesten komen op de plekken waar ze volgens de Staat het hardst nodig waren. Daarom was er één centrale distributie via het LCH. De voorstellen vanuit SHA die uitgingen van een distributie via Coolblue zorgden voor een tweede distributielijn en kon het LCH om die reden niet accepteren. Dat wil echter niet zeggen dat het LCH geen overeenkomst met SHA wilde sluiten als de distributie via het LCH zou verlopen (zie opnieuw nummer 4.54). Dat het LCH-convenant aan het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten met SHA c.s. in de weg stond, volgt de rechtbank ook niet. In dat convenant staat dat de ondertekenaars geen winst mogen maken bij de levering van medische hulpmiddelen (zie nummer 4.92). De rechtbank leest daarentegen in de verschillende verklaringen van betrokkenen bij het LCH (zie voor [directeur-generaal Curatieve Zorg] nummer 4.159; voor [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] nummers 4.171, 4.178, 4.179 en 4.181; voor [projectdirecteur-generaal LCH] nummers 4.174, 4.182 en 4.183; en voor [coördinator LCH] nummer 4.174) en de uitlatingen van (opvolgende) bewindspersonen van de ministeries van VWS en van Medische Zorg/Langdurige Zorg en Sport (zie voor De Jonge nummer 4.172, voor Van Ark nummers 4.146 tot en met 4.148, voor Helder nummers 4.161, en 4.175 tot en met 4.177), dat het LCH in de bewuste periode bij iedere aanbieding lette op drie criteria: (i) prijs, (ii) leveringszekerheid en (iii) kwaliteit. Als het om de prijs gaat, bepaalde het LCH iedere week een andere bandbreedte waarbinnen de aangeboden prijs per mondkapje moest vallen. Zodra de aangeboden prijs binnen die bandbreedte viel, was aan het criterium prijs voldaan. Het is niet in geschil, dat de prijs van de door RGA aangeboden mondkapjes binnen die bandbreedte viel. Dat het LCH ook keek naar de opbouw van die prijs en het daarbij van belang vond of en welke (winst)marge er bovenop de kostprijs van de aangeboden mondkapjes werd berekend, kan de rechtbank nergens uit opmaken. Uit de hiervoor genoemde verklaringen volgt eerder het tegendeel. Dat dit anders was voor partijen die het LCH-convenant hadden ondertekend, is niet gebleken. [gedaagden] beweren dat een betrokkene bij het LCH in dit verband zou hebben opgemerkt dat een positief saldo na levering door SHA zou moeten worden terugbetaald aan het LCH. SHA c.s. wijzen er op hun beurt op dat deze betrokkene tegenover Deloitte heeft verklaard dat hij dit nooit zo heeft gezegd. De rechtbank laat in het midden of deze betrokkene bij het LCH de opmerking wel of niet heeft gemaakt, omdat het haar conclusie niet anders zou maken. Zelfs als SHA de opbrengsten had moeten afstaan aan het LCH, betekent dat niet dat het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten niet in haar belang zou zijn. De transactie zou in dat geval net zo goed passen bij haar doelstelling om meer mondmaskers beschikbaar te maken voor de zorg.
[de drie] hebben niet naar het belang van SHA gehandeld
6.10.
Een bestuurder moet zich bij de uitoefening van zijn taak richten naar het belang van de door hem bestuurde rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Dat gaat in dit geval zowel over de (vrijwilligers)organisatie rondom SHA als de door haar gebruikte werkmaatschappij HABV. De vaststelling dat het aangaan van de mondkapjesovereenkomsten binnen dat belang paste, betekent dat de bestuurders van SHA daarnaar moesten handelen. Zij moeten dat doen op een manier die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht, zonder dat zij zich daarbij laten leiden door andere (persoonlijke) belangen die hier niet parallel aan lopen. [3] Dat de statuten van SHA volgens [gedaagden] over dit onderwerp niets bepalen en dat de wet in de bewuste periode geen expliciete tegenstrijdig belangregeling kende voor stichtingen, doet aan dat alles niets af. Het gaat om een norm die uit de algemene regels voor rechtspersonen en hun bestuurders voortvloeit. [4]
6.11.
De rechtbank volgt SHA c.s. in hun standpunt dat [de drie] niet naar het belang van SHA hebben gehandeld. Het drietal heeft de stichting, de bij haar betrokken (vrijwilligers)organisatie en de door haar gehouden werkmaatschappij zelfs ernstig benadeeld met hun handelen. Zij hebben zonder medeweten van de bij SHA betrokken personen en organisaties een rechtstreeks met SHA concurrerende commerciële entiteit opgericht, waarvan zij zelf (indirect) alle aandelen hielden en waarvan [initiatiefnemer 1] bestuurder was. Zij zijn hier op geen moment transparant over geweest naar de overige betrokkenen bij SHA, waaronder de Medewerkers (zie onder meer nummer 4.89), zoals laatstgenoemden ook hebben beschreven in hun conclusie na voeging. De rechtbank gaat ervan uit dat [de drie] deze commerciële entiteit en de bijbehorende aandeelhoudersstructuur hebben opgezet om zelf geld te kunnen verdienen aan de verkoop van onder meer mondkapjes. Dat is af te leiden uit wat zij hier zelf over hebben gezegd (zie de nummers 4.43, 4.58, 4.59 en 4.62) en uit de e-mails die [vrijwilliger 3] aan hen heeft gestuurd (zie nummers 4.87 en 4.88). [initiatiefnemer 1] heeft ook met zoveel woorden erkend in zijn schriftelijke verweer in deze zaak dat een “
separate BV waar ook aan verdiend mocht worden” een “
uitkomst” was. Zij moeten hebben geweten dat aanbiedingen door RGA ten koste zouden gaan van aanbiedingen door SHA en dus ook ten koste zouden gaan van de verwezenlijking van het doel van SHA. RGA had zelf geen activiteiten of bezittingen, bestond na haar oprichting slechts op papier en gebruikte het kantooradres en de contactgegevens van SHA. [de drie] hebben hun positie bij SHA als vrijwilligersorganisatie, de bij haar betrokken personen en organisaties (waaronder de Medewerkers) en de door SHA opgebouwde kennis en contacten bovendien gebruikt om met deze “lege huls” de mondkapjesovereenkomsten te kunnen sluiten. Zo besprak [initiatiefnemer 1] ook zelf met [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] dat zij ten opzichte van andere aanbieders “
zo’n leverage hebben politiek, dat we nu topambtelijk een soort van mega inkoopcontract hebben gekregen die geen enkel mens in Nederland heeft gekregen” en “
alle contacten en dergelijke, en informatie, hebben opgedaan als non-profit (…) doordat we non-profit hebben gewerkt hebben we een ongelooflijke schat aan informatie gehad” (zie nummer 4.63). In de namens RGA uitgebrachte voorstellen aan het LCH staan verder een “
copyright” van SHA, de namen van partners van SHA (zoals KLM en TU Delft), de Kamer van Koophandel-gegevens van SHA en HABV en de vermelding dat “
onze organisatie” over vrijwilligersovereenkomsten beschikt. [gedaagden] hebben deze bij SHA horende kenmerken bewust in de presentaties opgenomen, zo leidt de rechtbank onder meer af uit hun verklaringen (zie bijvoorbeeld nummer 4.61). Ook in hun toelichting bij die voorstellen, maakten [gedaagden] gebruik van de goede naam van SHA (zie nummer 4.74). Als het om de inzet van onder meer de Medewerkers en de door SHA opgedane kennis gaat, hebben zowel SHA c.s. als de Medewerkers verder terecht gewezen op de gang van zaken rondom de door RGA gebruikte Chinese fabrikanten van de aangeboden mondmaskers. De helft van de 40 miljoen mondmaskers kwam van Ryzur. Dit is een door [vrijwilliger 2] aan SHA aangedragen fabrikant (zie nummer 4.32 en 4.33), waarvan [medewerker 4] voor SHA het papierwerk heeft gecontroleerd (zie nummer 4.31 en 4.33) en bij welke fabriek HABV een audit heeft laten verrichten (zie nummer 4.34 en 4.39). RGA heeft bij haar aanbod aan het LCH, de genoemde certificaten en het audit-rapport verstrekt (zie nummer 4.95). Na een discussie met het LCH over dit papierwerk, is [medewerker 4] opnieuw met spoed ingeschakeld om te helpen. [initiatiefnemer 3] heeft de indruk gewekt dat het om een aanbieding door SHA ging (zie nummer 4.98). In het door [medewerker 4] aangedragen contact met een certificeringsbedrijf voor de andere helft van de aangeboden mondmaskers, van fabrikant Shangdong Shenquan, heeft [initiatiefnemer 3] verder als “
non-profit initiative” gevraagd om de certificaten voor die mondmaskers met spoed te controleren (zie nummer 4.100). Dat het volgens [gedaagden] zou gaan om door RGA zelf gelegde contacten met deze Chinese fabrieken, volgt de rechtbank dan ook niet. Zij volgt [gedaagden] ook niet in hun standpunt dat de contacten met deze fabrikanten geen meerwaarde hadden. In de begeleidende e-mail bij het eerste voorstel aan het LCH, dat zij nog op naam van SHA deden, hebben zij zelf “
expliciet”gevraagd om de toegestuurde informatie vertrouwelijk te behandelen omdat er informatie in stond die
“liever niet breder gedeeld zouden moeten worden, waaronder fabrieksnamen en leveranciers”(zie nummer 4.51).
6.12.
Bij dit alles past de conclusie dat [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] als bestuurders van SHA hun taak niet naar behoren hebben vervuld. Zij hebben met hun handelwijze het belang van SHA bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten niet behartigd op een manier die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. Zij hebben hun persoonlijk belang om geld te verdienen aan de mondkapjesovereenkomsten zwaarder laten wegen dan het belang van SHA en ten koste van deze vrijwilligersorganisatie een miljoenenwinst opgestreken. De omstandigheden die de rechtbank hiervoor in nummer 6.11 heeft genoemd, maken dat [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] hiervan ieder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aan die omstandigheden voegt de rechtbank nog toe, dat dit alles plaatsvond in crisistijd. Met hun handelen hebben zij gedaan wat SHA nu juist wilde voorkomen: persoonlijk profiteren van de coronacrisis. Dat [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] als bestuurders van SHA eerst een zorgvuldige afweging zouden hebben gemaakt om de mondkapjesovereenkomsten niet met SHA of via SHA aan te gaan en dat het RGA vervolgens vrij zou hebben gestaan om zelf de overeenkomsten aan te gaan, volgt de rechtbank niet. Zij verwijzen naar een achteraf opgesteld stuk, maar SHA c.s. weerspreken op goede gronden dat dit bestuursbesluit “tot vrijgave van de mondkapjesovereenkomsten” daadwerkelijk is genomen. Maar ook als dit besluit is genomen, is het in ieder geval niet met de overige betrokkenen bij SHA gedeeld en kan het besluit niet los worden gezien van de hiervoor genoemde handelswijze waardoor SHA is benadeeld. Het gestelde besluit rechtvaardigt dat handelen niet en kan zelfs gezien worden als een onderdeel van het benadelen van SHA. [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] zijn naar SHA dan ook aansprakelijk op grond van onbehoorlijk bestuur en moeten de hierdoor ontstane schade vergoeden.
[initiatiefnemer 1] gedroeg zich als bestuurder van SHA
6.13.
[initiatiefnemer 1] was in de bewuste periode formeel geen bestuurder van SHA, maar heeft het beleid van SHA toen wel mede bepaald en heeft daarbij gehandeld als bestuurder. [5] [initiatiefnemer 1] kon formeel geen bestuurder zijn vanwege zijn toenmalige functie bij de gemeente Amsterdam. In de praktijk gedroeg hij zich echter wel zo. [initiatiefnemer 1] stuurde steeds namens SHA voorstellen aan het LCH (zie nummers 4.51 en 4.84), gaf zich daarbij uit als initiatiefnemer of “
founder” (zie onder meer nummer 4.53), was bij de onderhandelingen met het LCH aanwezig en voerde namens SHA het woord (zie nummers 4.74 en 4.75). Daarnaast had hij zelfstandig contact met medewerkers van het LCH en deed hij ook in die contacten namens SHA voorstellen (zie onder meer “
mijn voorstel” in nummers 4.23 en 4.68 en daarnaast nummer 4.91). Dat hij die voorstellen naar eigen zeggen op verzoek en na goedkeuring van [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] deed, kan de rechtbank nergens uit opmaken. Ook buiten de contacten met het LCH gaf [initiatiefnemer 1] zich uit als oprichter en aanspreekpunt van SHA en de aan haar verbonden non-profitorganisatie (zie nummers 4.40, 4.86 en 4.117). Als het om de verhoudingen binnen SHA gaat, kan de rechtbank uit gespreksopnames van digitale vergaderingen en whatsapp-gesprekken tussen [de drie] opmaken dat het beleid van SHA door dit drietal werd bepaald en dat [initiatiefnemer 1] daarin een belangrijke en op zijn minst gelijkwaardige rol had. Hij deed zelfstandig voorstellen of wees voorstellen van [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] af en nam op die manier deel in de beraadslaging en besluitvorming door het bestuur van SHA. Dat het beleid uiteindelijk door dit drietal werd bepaald, leidt de rechtbank ook af uit de omgang met de vierde persoon die tot 17 april 2020 bij SHA betrokken was, [vrijwilliger 3] . Zij nam tot het derde voorstel aan het LCH deel aan de overleggen tussen [de drie] en stond ook naast het drietal op presentaties aan het LCH genoemd, maar werd door het drietal bewust buiten bepaalde overleggen gehouden (zie nummer 4.64). Dat het uiteindelijk [initiatiefnemer 1] was die samen met [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] het beleid bepaalde, ziet de rechtbank ook bevestigd in de e-mail van [vrijwilliger 3] aan hen alle drie (zie nummer 4.87). De rechtbank ziet verder dat het vooral [initiatiefnemer 1] was die contact had met de (bestuursvoorzitter van de) hoofdfinancier van SHA c.s., Coolblue (zie nummers 4.11 en 4.70). Ook naar andere financiers heeft hij zich gepresenteerd alsof hij het beleid bepaalde en dat hij besliste waarvoor de leningen werden ingezet. Zo berichtte hij één van deze financiers dat “
we” zorgvuldig om zullen gaan met de verstrekte gelden en dat hij daar scherp op zou letten (zie nummer 4.36). Op grond van dit alles concludeert de rechtbank dat [initiatiefnemer 1] feitelijk beleidsbepaler van SHA was. De onder 6.11 en 6.12 genoemde omstandigheden gaan ook over zijn handelwijze en leiden in zijn geval ertoe dat hij als feitelijk beleidsbepaler onrechtmatig naar SHA heeft gehandeld. Voor zover in die hoedanigheid ook noodzakelijk is dat hem hiervan het door SHA c.s. gestelde persoonlijk ernstig verwijt te maken valt, ziet de rechtbank in diezelfde omstandigheden de grondslag voor dat verwijt. De conclusie is dat [initiatiefnemer 1] de schade moet vergoeden die SHA door zijn onrechtmatig handelen heeft geleden.
6.14.
Het verweer van [gedaagden] dat door (de aandeelhouder van) HABV over 2020 decharge is verleend aan de bestuurders bij de vaststelling van de jaarrekening, maakt dit alles niet anders. Deze decharge is op het niveau van HABV en kan alleen al niet succesvol zijn omdat het door [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] gevoerde onbehoorlijk bestuur niet rechtstreeks af te leiden is uit de jaarrekening die aan de orde was tijdens de algemene vergadering waarin door henzelf, als bestuurders van enig aandeelhouder SHA, tot decharge is besloten. [6]
6.15.
SHA c.s. vorderen dat [initiatiefnemer 1 c.a.] worden veroordeeld om schadevergoeding te betalen “aan SHA of HABV”. SHA c.s. hebben niet uitgelegd waarom (een deel van) de schadevergoeding aan HABV moet worden betaald. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van aansprakelijkheid en schadeplichtigheid ten opzichte van SHA.
Alle gedaagde partijen zijn aansprakelijk
6.16.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [de drie] ieder aansprakelijk zijn naar SHA. Zij volgt SHA c.s. in hun standpunt dat ook RGA en haar (indirecte) aandeelhouders aansprakelijk zijn. Rondom het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten was [initiatiefnemer 1] enig bestuurder van RGA en was het drietal ieder via de door hen gecontroleerde rechtspersonen aandeelhouder van RGA. [initiatiefnemer 1] was enig bestuurder en aandeelhouder van Sphinx Holding B.V., [initiatiefnemer 2] was enig bestuurder en aandeelhouder van Labore Omnia Vincit B.V. en [initiatiefnemer 3] was samen met zijn partner [partner initiatiefnemer 3] bestuurder van Noah Holding B.V. De rechtbank gaat ervan uit dat zowel RGA als haar aandeelhouders via hun respectievelijke bestuurder ( [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] of [initiatiefnemer 3] ) volledig op de hoogte waren van de in 6.11 genoemde handelwijze, die tot een onbehoorlijke taakvervulling en onrechtmatig handelen naar SHA hebben geleid. Zij gaat er verder vanuit dat de volledig door [de drie] gecontroleerde bestuurs- en aandeelhoudersstructuur van RGA, die later is aangevuld met Duyfken C.V., Stichting ’t Nut, Nomi B.V. en Stichting Nomi B.V. als indirecte aandeelhouders, erop was gericht om via de door hen gecontroleerde rechtspersonen over de winsten van RGA te beschikken. RGA heeft van de onbehoorlijke taakvervulling en het onrechtmatig handelen van het drietal ten opzichte van SHA geprofiteerd en hieraan meegewerkt, omdat zij de mondkapjesovereenkomsten heeft gesloten en de hieruit voortvloeiende winst (deels) via dividenduitkeringen en managementuitkeringen heeft laten toekomen aan door [de drie] gecontroleerde rechtspersonen. Deze (rechts)personen hebben op hun beurt van de onbehoorlijke taakvervulling en het onrechtmatig handelen geprofiteerd of hieraan meegewerkt, omdat zij als (indirecte) aandeelhouders van RGA de winst hebben behouden of ervoor hebben gezorgd dat deze winst via opvolgende dividenduitkeringen bij [de drie] terecht kwam. Dat alles leidt ertoe dat zowel RGA als haar (indirecte) aandeelhouders onrechtmatig hebben gehandeld naar SHA en op grond daarvan ieder aansprakelijk zijn voor de door SHA geleden schade.
6.17.
[gedaagden] zijn hoofdelijk aansprakelijk naar SHA, omdat zij allemaal verplicht zijn tot de vergoeding van dezelfde schade. Dat betekent dat SHA ieder van hen kan aanspreken voor het volledige bedrag van de schade. Dat zij volgens [gedaagden] niet allemaal op dezelfde grond verplicht zijn tot schadevergoeding, doet er voor hoofdelijkheid niet toe. [7] De rechtbank zal na de bespreking van de vordering die ziet op de winst van de overige transacties ingaan op de begroting van de schade.
ii. moet de winst van de overige transacties naar SHA c.s.?
6.18.
SHA c.s. richten zich ook op de andere transacties die RGA heeft gesloten. Volgens SHA c.s. hebben [gedaagden] met die transacties net zo goed hun taak onbehoorlijk vervuld of onrechtmatig gehandeld naar SHA c.s. Het ging steeds om overeenkomsten voor de levering van persoonlijke beschermingsmiddelen die ook in het belang van SHA waren, maar uit persoonlijk winstbejag met RGA zijn aangegaan. Volgens hen is daarbij de indruk gewekt dat RGA bij SHA c.s. hoorde en zijn potentiële afnemers die zich bij SHA c.s. hebben gemeld door de drie naar RGA doorgeleid. De website die SHA c.s. voor bestellingen gebruikte, verwees naar een telefoonnummer en e-mailadres van SHA voor grotere bestellingen. SHA c.s. stellen dat [de drie] vervolgens via dit telefoonnummer en e-mailadres van SHA leveringen aanboden met RGA en zelf de winsten opstreken. Ook in presentaties naar potentiële afnemers maakten [de drie] volgens SHA c.s. gebruik van de naam van SHA c.s. om bestellingen voor RGA binnen te slepen. SHA c.s. hebben een presentatie aan DJI overgelegd, als voorbeeld hiervan. Het gaat naar schatting van SHA c.s. om minimaal 77 transacties, met onder meer Buurtzorg, DJI, Hoffman Groep en Accolade Zorg. SHA c.s. kan het precieze aantal transacties niet noemen, omdat [gedaagden] weigeren om inzicht te geven in de door RGA aangegane transacties.
6.19.
[gedaagden] hebben toegelicht dat grote commerciële bestellingen vanwege hun omvang en (financiële) risicoprofiel naar RGA gingen en dat kleinere non-profitbestellingen via SHA c.s. verliepen. Het ging volgens hen om twee gescheiden verkooplijnen, waarbij voor afnemers duidelijk was dat RGA een commerciële organisatie was. Bij de door SHA c.s. genoemde transacties met onder meer Buurtzorg, Hoffman Groep en Accolade Zorg ging het verder om contacten die [de drie] zelf hadden. Het waren kortom geen transacties die voor SHA c.s. waren bestemd.
6.20.
De rechtbank stelt voorop dat zij van RGA zeer beperkt informatie heeft gekregen over de transacties die RGA naast de mondkapjesovereenkomsten is aangegaan. Wat zij uit de stellingen van partijen in ieder geval kan opmaken, is dat [de drie] twee verkooplijnen in stand hielden: één zonder winstoogmerk via SHA c.s. en één met winstoogmerk via RGA. Dat SHA c.s. en RGA daarbij niet met elkaar concurreerden, volgt de rechtbank niet. Voor zover zij kan vaststellen, ging het om dezelfde soort producten, tegen dezelfde prijs en voor dezelfde afnemers. Dat SHA niet in staat was om grote bestellingen te leveren of dat aan bestellingen bij RGA (financiële) risico’s zaten die SHA niet kon dragen, is niet gebleken. Eerdere door [gedaagden] zelf gemaakte opmerkingen hierover (zie onder meer nummer 4.75) en de aan De Jonge verzonden presentatie waarin staat dat SHA miljoenen mondmaskers kan leveren (zie nummer 4.111), staan ook haaks op dat standpunt. De rechtbank mist dan ook onderbouwing voor deze door hen bepleite beleidskeuze bij SHA. Zij constateert dat het drietal per nieuwe bestelling de afweging maakte of zij deze met SHA of RGA wilden aangaan. Zoals SHA c.s. terecht hebben betoogd, speelde bij die afweging vooral mee of zij hieraan in privé geld wilden verdienen. Andere redenen zijn niet gebleken. Op de website van SHA c.s. werd tot mei 2021 ook geen onderscheid gemaakt tussen SHA c.s. en RGA (zie nummer 4.144). [gedaagden] gebruikten deze website echter wel om bestellingen met commerciële concurrent RGA binnen te halen. Afnemers die bij SHA c.s. grote bestellingen wilden plaatsen, werden via deze website op het e-mailadres of het telefoonnummer van SHA c.s. gewezen (zie nummer 4.124). [gedaagden] hebben niet weersproken dat zij deze bestellingen vervolgens met RGA uitvoerden. Pas in juli 2021 is op de website toegelicht dat RGA bestond en een maand later is hieraan toegevoegd dat RGA voor grotere commerciële bestellingen werd gebruikt (zie nummer 4.144). Dat ook in presentaties aan potentiële afnemers gebruik werd gemaakt van de naam en partners van SHA c.s. om bestellingen voor RGA aan te trekken, kan de rechtbank onder meer opmaken uit de door SHA c.s. gedeelde presentatie aan DJI. In die presentatie worden op naam van SHA c.s. 10.0000 isolatieschorten aangeboden en staat op iedere pagina het logo van “Hulptroepen.nu”, worden KLM en Coolblue als partners vermeld en staat op de laatste pagina dat de organisatie over vrijwilligersovereenkomsten beschikt. De dag na deze presentatie verzoekt DJI per e-mail om de Kamer van Koophandel- en bankgegevens van de leverancier, waarop [initiatiefnemer 2] de gegevens van RGA doorgeeft. RGA levert uiteindelijk de 10.000 isolatieschorten en ontvangt hiervoor betaling. Dat de bewuste presentatie volgens [initiatiefnemer 1] nooit is gedeeld met DJI, volgt de rechtbank niet. De bestelbevestiging van DJI verwijst immers naar het kenmerk op deze presentatie “ZA2020A7” (zie nummer 4.110).
6.21.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat [de drie] een rechtstreeks met SHA concurrerende onderneming dreven en met gebruikmaking van in ieder geval de website en de naam van SHA c.s. overeenkomsten met RGA aangingen, die ook in het belang van SHA waren. Hiervoor ziet de rechtbank geen andere reden dan het belang van het drietal om hier zelf via RGA geld aan te kunnen verdienen. Zij hebben dat belang als bestuurders van SHA zwaarder laten wegen dan het belang van (de vrijwilligersorganisatie van) SHA en de door haar gehouden werkmaatschappij HABV en op deze manier ten koste van de non-profitorganisatie gelden opgestreken. Ook als het om deze transacties gaat, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat [de drie] als bestuurder hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. Voor [initiatiefnemer 2] geldt dit voor iedere transactie, voor [initiatiefnemer 1] voor de transacties vanaf zijn aantreden als bestuurder op 1 januari 2021 en voor [initiatiefnemer 3] voor de transacties tot zijn aftreden als bestuurder op 1 september 2020. De in nummer 6.20 genoemde omstandigheden beslaan echter alle drie de bestuurstermijnen en maken dat de onbehoorlijke taakvervulling hun ieder persoonlijk ernstig is te verwijten. Zij zijn naar SHA daarom aansprakelijk op grond van onbehoorlijk bestuur en moeten de hierdoor ontstane schade vergoeden. Dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 3] korter en op andere momenten bestuurder zijn geweest van SHA, doet er voor hun aansprakelijkheid voor het geheel van de schade niet toe. [de drie] hadden met uitsluiting van anderen steeds de volledige zeggenschap over ofwel SHA ofwel (via hun houdstermaatschappijen) RGA, welke vennootschap via haar bestuurder(s) van het onbehoorlijk bestuur volledig op de hoogte was en hiervan heeft geprofiteerd door de transacties aan te gaan en de winsten te ontvangen. De door [de drie] gecontroleerde bestuurs- en aandeelhoudersstructuur van RGA was erop gericht om deze winsten via RGA en de door hen gecontroleerde rechtspersonen aan hen te doen toekomen of bij deze persoonlijke houdstermaatschappijen te houden en zo over de gelden te beschikken. RGA en deze (rechts)personen, als (indirecte) aandeelhouders van RGA, hebben hierdoor gefaciliteerd dat de winsten via dividenduitkeringen en managementvergoedingen bij [de drie] terechtkwamen en dus aan het onbehoorlijk bestuur meegewerkt of hiervan geprofiteerd door deze bedragen zelf te houden. Dit alles leidt ertoe dat zowel RGA als haar (indirecte) aandeelhouders, waaronder dus ook [de drie] , onrechtmatig hebben gehandeld naar SHA en op grond daarvan ieder aansprakelijk zijn voor de door SHA geleden schade. [gedaagden] zijn hoofdelijk aansprakelijk naar SHA, omdat zij allemaal verplicht zijn tot de vergoeding van dezelfde schade. Dat betekent dat SHA ieder van hen kan aanspreken voor het volledige bedrag van de schade.
Slot van i en ii: schade van SHA voorlopig begroot op de door RGA gemaakte winst
6.22.
Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagden] de door SHA geleden schade moeten vergoeden, moet zij vervolgens bepalen hoe groot de schade is. De rechtbank zal daarvoor aansluiten bij de winst die [gedaagden] met de onbehoorlijke taakvervulling en het onrechtmatig handelen hebben behaald, ervan uitgaande dat die winst anders bij SHA terecht was gekomen. Dat betekent dat de rechtbank kijkt naar het bedrag dat RGA met de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties heeft verdiend en dat zij de schade aan de hand daarvan begroot. Volgens SHA c.s. is dat bedrag niet precies vast te stellen, omdat alleen [gedaagden] hier informatie over hebben en zij geen openheid van zaken hebben gegeven. De winst is verder niet alleen via dividenduitkeringen, maar ook via managementvergoedingen aan [de drie] toegekomen. SHA c.s. vragen de rechtbank een voorlopig begroot bedrag toe te kennen van in totaal ca. € 29,25 miljoen. [initiatiefnemer 3 c.s.] en [initiatiefnemer 1 c.a.] hebben de hoogte van dat bedrag bestreden, maar hebben niet toegelicht waarom dit bedrag te hoog is en wat het juiste winstbedrag zou moeten zijn. Ook [initiatiefnemer 2 c.s.] hebben de hoogte van het bedrag weersproken. Zij hebben wel toegelicht wat volgens hen het juiste winstbedrag is en noemen een bedrag van € 20.268.731,95 na belastingen in de periode 14 april 2020 tot en met 31 december 2021. Zij wijzen ter onderbouwing van dit bedrag op een op blanco papier gestelde “
Winst- en verliesrekening RGA april 2020 – december 2021”. De door hen overgelegde voorlopige aanslag Vpb van RGA voor diezelfde periode sluit daarbij aan (zie nummer 4.136) en vermeldt een iets hoger bedrag: € 20.733.550,-. Een definitieve aanslag Vpb over deze periode heeft RGA kennelijk nog niet ontvangen, althans niet in het geding gebracht. Ook staat niet vast dat RGA na 31 december 2021 geen winst meer heeft gemaakt, terwijl de als managementvergoeding uitgekeerde bedragen de winst zullen hebben verlaagd. Daardoor kan de rechtbank de totale omvang van de winst die RGA heeft gemaakt met de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties, en daarmee de schade van SHA, nog niet begroten. De rechtbank heeft meer inlichtingen van partijen nodig en verwijst om die reden de definitieve schadebegroting naar een andere procedure die alleen gaat over de schade.
6.23.
De rechtbank begrijpt de vorderingen van SHA c.s. in deze procedure zo, dat zij verzoeken om in deze zaak alvast een voorschot op de schadevergoeding toe te kennen. Dat zal de rechtbank doen. Op basis van de voorlopige Vpb-aanslag van RGA, stelt zij het aan SHA door [gedaagden] te betalen voorschot vast op € 20.733.550,-. De gevorderde wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf de datum van deze uitspraak.
6.24.
De conclusie is dat [gedaagden] ieder aansprakelijk zijn voor de door SHA geleden schade en dat SHA ieder kan aanspreken om € 20.733.550,- te betalen (zie ook nummer 6.17). Het gaat om een voorschot op het daadwerkelijke schadebedrag, dat de rechtbank in een andere procedure nog zal begroten (zie nummer 7.1 en 7.2).
Conclusie OM en reacties partijen
6.25.
De rechtbank heeft bij dit alles kennisgenomen van de conclusie van het OM en de reacties hierop van [initiatiefnemer 1 c.a.] , de Staat en [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.]
[gedaagden] zijn niet gevolgd in hun gezamenlijke standpunt dat het OM geen partij is en daarom geen conclusie mocht nemen. Het OM heeft gebruik gemaakt van haar wettelijke bevoegdheid zich te laten horen in deze civiele zaken en hierin een conclusie te nemen. [8]
iii. geen boete [initiatiefnemer 1]
6.26.
De derde hoofdvordering van SHA c.s. gaat over de NDA die [initiatiefnemer 1] heeft ondertekend. In deze overeenkomst staan onder meer afspraken over de geheimhouding van vertrouwelijke informatie van SHA. De ondertekenaar van de NDA moet een boete betalen voor iedere dag dat hij deze geheimhoudingsverplichting schendt of vertrouwelijke informatie misbruikt (zie nummer 4.37).
6.27.
Volgens SHA c.s. heeft [initiatiefnemer 1] vertrouwelijke informatie misbruikt bij het tot stand brengen van de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties van RGA. Zij vragen op grond van de NDA om betaling van de boete die daarbij hoort. [initiatiefnemer 1] weerspreekt dat hij met SHA de NDA is overeengekomen. Hij heeft de NDA wel ondertekend, maar nooit aan SHA opgestuurd. Er is volgens hem daarom geen sprake geweest van aanbod en aanvaarding van de afspraken in de NDA, zodat deze afspraken niet tegenover hem gelden.
6.28.
De rechtbank is van oordeel dat [initiatiefnemer 1] niet door SHA c.s. kan worden aangesproken op grond van de NDA. Zij stelt daarbij voorop dat SHA aan de bij haar betrokken vrijwilligers heeft gevraagd om deze overeenkomst te ondertekenen. Partijen noemen de NDA daarom ook wel een vrijwilligersovereenkomst. [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] hebben als bestuurders van SHA deze NDA niet getekend. [initiatiefnemer 1] kreeg naar eigen zeggen een door SHA getekende uitdraai van de NDA, zodat hij aan zijn toenmalige werkgever kon vragen of hij dit document mocht tekenen. SHA heeft echter op geen moment verzocht om de door [initiatiefnemer 1] getekende versie hiervan en heeft zich naar [initiatiefnemer 1] ook nooit beroepen op (afspraken in) de NDA als het gaat om hun onderlinge verhouding. Die gang van zaken strookt ook met het standpunt van SHA c.s. en het oordeel van de rechtbank hiervoor, dat [initiatiefnemer 1] met [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 3] het beleid van SHA bepaalden. [initiatiefnemer 1] was tot 1 januari 2021 feitelijk beleidsbepaler en daarna bestuurder van SHA. Het past daarbij niet om hem te houden aan een vrijwilligersovereenkomst en hem (ook) in die hoedanigheid aansprakelijk te achten. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Eén tegenvordering wordt toegewezen
6.29.
[initiatiefnemer 2 c.s.] stellen dat zij € 19.281,00 aan belastingen hebben voldaan voor HABV en vorderen dat bedrag terug. HABV erkent dat dit bedrag voor haar rekening moet komen en voert dus geen verweer. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
6.30.
De overige tegenvorderingen van [initiatiefnemer 2 c.s.] en de tegenvorderingen van [initiatiefnemer 3 c.s.] wijst de rechtbank af. Zij vorderen vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten en verzoeken om de opheffing van de door SHA c.s. gelegde beslagen. Daar is geen reden voor, SHA c.s. hebben gelijk gekregen als het gaat om hun vorderingen met betrekking tot de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties van RGA.
Vordering tussenkomst van de Staat wordt afgewezen
6.31.
De Staat is in deze zaak tussengekomen met vorderingen die net als in de hoofdzaak van de Staat zijn gebaseerd op bedrog, dwaling of onrechtmatige daad en ook steunen op dezelfde feiten en omstandigheden. Deze vorderingen delen om die reden hetzelfde lot als de vorderingen in de hoofdzaak van de Staat, die de rechtbank in die zaak afwijst. De rechtbank wijst op dit punt daarom naar de motivering in de nummers 6.43 tot en met 6.48 hierna in de zaak van de Staat en neemt die motivering over, als het gaat om de afwijzing van de vorderingen van de Staat in de tussenkomst. SHA c.s. hebben in de tussenkomst ook tegenvorderingen ingesteld. Zij vragen om een vergoeding van alle door SHA c.s. gemaakte kosten in de tussenkomst, maar hebben de door hen gemaakte kosten niet nader gemotiveerd. De rechtbank wijst die tegenvordering daarom af.
Conclusie vorderingen SHA-zaak: hoofdzaak en tussenkomst
6.32.
De rechtbank geeft SHA c.s. voor het grootste deel gelijk in hun hoofdzaak. Van de vordering met betrekking tot de mondkapjesovereenkomsten (zie 5.2 nummer onder i) en de overige transacties (zie nummer 5.2 onder ii) van RGA wijst de rechtbank het bedrag van € 20.733.550,- toe als voorschot op de daadwerkelijke schade. Deze betalingsveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure om de daadwerkelijke schade op te maken en te vereffenen. De gevorderde betaling van de boete uit de NDA (zie nummer 5.2 onder iii), wijst de rechtbank af. De tegenvordering van [initiatiefnemer 2 c.s.] met betrekking tot de voor HABV betaalde belastingen wordt toegewezen (zie nummer 5.4). De overige tegenvorderingen van [initiatiefnemer 2 c.s.] (zie nummer 5.4) en de tegenvorderingen van [initiatiefnemer 3 c.s.] (zie nummer 5.5) wijst de rechtbank af.
6.33.
Voor wat betreft de tussenkomst, moeten de vorderingen van de Staat (zie nummer 5.7) worden afgewezen. De tegenvordering van SHA c.s. in de tussenkomst (zie nummer 5.9) wordt ook afgewezen.
Proceskosten: hoofdzaak en tussenkomst
6.34.
Dit leidt tot de volgende proceskostenveroordelingen, die ieder uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [gedaagden] moeten hoofdelijk de proceskosten van SHA c.s. en de Medewerkers vergoeden in de hoofdzaak, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze worden begroot op:
Ten aanzien van SHA c.s.
- dagvaardingskosten € 445,00
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
15.074,00
Ten aanzien van de Medewerkers
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.683,00
6.35.
[initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] waren eerder in deze procedure betrokken dan [initiatiefnemer 1 c.a.] Zij worden in de hoofdzaak daarom ook hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van SHA c.s. voor de eerste mondelinge behandeling, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente:
Ten aanzien van SHA c.s.
- salaris advocaat
4.357,00
(1 punten × € 4.357,00)
- nakosten
(gezien toegewezen nakosten hiervoor)
Totaal
4.357,00
6.36.
[initiatiefnemer 2 c.s.] heeft in de reconventie in de hoofdzaak grotendeels maar niet helemaal ongelijk gekregen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de door [initiatiefnemer 2 c.s.] en SHA c.s. gemaakte proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.37.
[initiatiefnemer 3 c.s.] heeft in de reconventie in de hoofdzaak ongelijk gekregen. Vanwege de samenhang van zijn vorderingen met de conventie, begroot de rechtbank de proceskosten op nihil.
6.38.
De Staat moet de proceskosten vergoeden die de andere partijen in de tussenkomst hebben gemaakt (de conclusies na tussenkomst), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze worden begroot op:
Ten aanzien van SHA c.s.
- salaris advocaat
2.178,50
(0,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,5‬0
Ten aanzien van [initiatiefnemer 2 c.s.]
- salaris advocaat
2.178,50
(0,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,5‬0
Ten aanzien van [initiatiefnemer 3 c.s.]
- salaris advocaat
2.178,50
(0,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,5‬0
6.39.
SHA c.s. moeten de proceskosten vergoeden die de Staat in de reconventie in de tussenkomst heeft gemaakt. Omdat het om een summiere vordering gaat en de Staat er geen verweer tegen heeft gevoerd, begroot de rechtbank die proceskosten op nihil.
In de zaak van de Staat
6.40.
In de zaak van de Staat speelt de vraag of [gedaagden] de Staat bedrogen hebben bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten of dat de Staat toen een onjuiste voorstelling van zaken had en daardoor heeft gedwaald. Voordat de rechtbank ingaat op de argumenten van de Staat, staat zij stil bij het standpunt van [gedaagden] dat RGA de mondkapjesovereenkomsten niet met de Staat maar met Mediq heeft gesloten. Volgens [gedaagden] betekent dit dat de Staat geen contractpartij is en dus ook geen beroep op bedrog of dwaling kan doen. De Staat is volgens hen daarom niet-ontvankelijk, zodat de rechtbank de vorderingen moet afwijzen zonder deze inhoudelijk te beoordelen.
De rechtbank zal de vorderingen van de Staat wel beoordelen
6.41.
De Staat weerspreekt niet dat Mediq als partij op de orderformulieren voor de mondkapjesovereenkomsten staat, maar stelt dat deze partij namens de Staat handelde. De Staat was in ieder geval degene die in de praktijk de financiële risico’s van de mondkapjesovereenkomsten droeg. Volgens [gedaagden] blijkt nergens uit dat Mediq de mondkapjesovereenkomsten namens de Staat sloot en is de partij die de financiële risico’s draagt niet degene die een beroep op bedrog of dwaling kan doen.
6.42.
De rechtbank laat in het midden of de Staat om deze redenen wel of niet ontvankelijk is in zijn vorderingen op grond van bedrog of dwaling. De rechtbank doet dat, omdat zij het belangrijk vindt om een antwoord te kunnen geven op de achterliggende vraag of de Staat is bedrogen of heeft gedwaald. Zij vindt dat onder meer belangrijk vanwege de maatschappelijke context van deze zaak. Dat betekent dat de rechtbank hierna inhoudelijk zal ingaan op de argumenten van de Staat en daarbij veronderstelt dat de Staat in deze vorderingen ontvankelijk is. [gedaagden] worden niet benadeeld door deze keuze van de rechtbank, omdat de Staat uiteindelijk op inhoudelijke gronden ongelijk krijgt.
Geen bedrog of dwaling bij sluiten mondkapjesovereenkomsten
6.43.
De Staat stelt dat hij de mondkapjesovereenkomsten niet of niet op dezelfde voorwaarden had gesloten, als hij door [gedaagden] niet was bedrogen of als hij niet had gedwaald. In het kort, is het de Staat dan te doen om de achteraf gebleken (winst)marge bovenop de kostprijs van de mondkapjes. De Staat dacht dat [gedaagden] een “eerlijke prijs” rekenden, met een beperkte marge om eventuele risico’s op te vangen en dacht verder dat een eventueel overschot een non-profitbestemming zou hebben. De Staat wist naar eigen zeggen niet dat de door RGA gerekende marge op de kostprijs van de mondkapjes tot zulke hoge winsten zou leiden en dat die winsten vervolgens bij [de drie] in privé terecht zouden komen. Over dat laatste merkt de Staat op dat het drietal steeds de indruk heeft gewekt dat RGA ook bij het non-profitinitiatief van SHA c.s. hoorde of dat zij hier in ieder geval verwarring over hebben laten bestaan. De Staat had zonder dit handelen van het drietal en met de juiste kennis van zaken de mondkapjesovereenkomsten niet (op deze voorwaarden) met RGA gesloten en vraagt de rechtbank om in te grijpen: de afspraken over de prijs moeten worden vernietigd en de winst moet worden terugbetaald aan de Staat.
6.44.
[gedaagden] weerspreken dit betoog van de Staat. Zij wijzen onder meer op de verklaringen van de bewindspersonen bij het ministerie van VWS en van Medische Zorg/Langdurige Zorg en Sport, en op de verklaringen van betrokkenen bij het LCH. Daaruit zou volgen dat de Staat bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten wist dat RGA geen non-profitdoelstelling had en niet aan SHA verbonden was. Ook zou uit de verklaringen blijken dat de Staat bij een aanbod aan het LCH helemaal niet lette op de winstmarge en -bestemming. Bij de mondkapjesovereenkomsten was dat volgens hen niet anders.
6.45.
De rechtbank geeft [gedaagden] daarin gelijk. Zij kan uit alle informatie in het dossier niet opmaken dat de Staat het belangrijk vond of en, zo ja, hoeveel winst een leverancier zou kunnen maken bij een aanbod aan het LCH, en ook niet waar die winst vervolgens terecht zou komen. Dat de Staat dit specifiek bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten wel van belang vond, is ook niet gebleken. De rechtbank maakt uit het dossier op dat de Staat in die periode op drie criteria lette bij iedere aanbieding aan het LCH: (i) prijs, (ii) leveringszekerheid en (iii) kwaliteit. Als het om de prijs gaat, gebruikte het LCH iedere week een andere bandbreedte waarbinnen de aangeboden prijs per mondkapje moest vallen. Zodra een leverancier mondkapjes aanbood voor een prijs die binnen die bandbreedte viel, was aan het criterium prijs voldaan. De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de verklaringen van de verschillende betrokkenen bij het LCH (zie voor [directeur-generaal Curatieve Zorg] nummer 4.159; voor [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] nummers 4.171, 4.178, 4.179 en 4.181; voor [projectdirecteur-generaal LCH] nummers 4.174, 4.182 en 4.183; en voor [coördinator LCH] nummer 4.174), de uitlatingen van (opvolgende) bewindspersonen van de ministeries van VWS en voor Medische Zorg/Langdurige Zorg en Sport (zie voor De Jonge nummer 4.172, voor Van Ark nummers 4.146 tot en met 4.148, voor Helder nummers 4.161, en 4.175 tot en met 4.177) en de rapporten van Grant Thornton en Deloitte (zie nummers 4.150 en 4.169). De Staat en [gedaagden] zijn het erover eens, dat de prijs van de door RGA aangeboden mondkapjes steeds binnen die bandbreedte viel. Dat de Staat daarbij ook keek naar de opbouw van die prijs en het daarbij van belang vond welke (winst)marge er bovenop de kostprijs van de aangeboden mondkapjes werd berekend, is niet gebleken. Integendeel, de hiervoor genoemde verklaringen tonen juist aan dat de aanwezigheid van een winstoogmerk en de hoogte van een winstmarge geen rol speelden bij de beslissing om een aanbod te accepteren. Dat gold net zo goed voor de winst die RGA zou kunnen maken met de mondkapjesovereenkomsten (zie onder meer de verklaringen van [directeur-generaal Curatieve Zorg] in nummer 4.159; van [secretaris projectdirecteur-generaal LCH] in nummer 4.179; van [projectdirecteur-generaal LCH] in nummer 4.183; en van Helder in nummer 4.177). Deze verklaringen passen allemaal bij de opdracht van het Ministerie van VWS aan LCH met betrekking tot de inkoop van mondkapjes om te “kopen, kopen, kopen” (zie nummer 4.116). De rechtbank onderschrijft het standpunt van de Staat dat [de drie] verwarring hebben laten bestaan over de entiteit waarmee de Staat zaken deed, RGA of SHA c.s., maar leest in voornoemde verklaringen tegelijk dat voor de Staat niet van belang was om te weten bij wie een eventuele winst terecht zou komen. Verder was op het moment van het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten in ieder geval duidelijk voor de Staat dat hij met RGA zaken deed en dat deze vennootschap niet bij SHA c.s. hoorde (zie meer specifiek de verklaringen van [projectdirecteur-generaal LCH] in nummer 4.171, [coördinator LCH] in nummer 4.173, Van Ark in nummer 4.147 en Helder in nummer 4.176).
6.46.
De rechtbank kan de Staat daarom niet volgen in zijn standpunt dat hij de mondkapjesovereenkomsten niet of niet op dezelfde (prijs)voorwaarden had gesloten als hij toen had geweten dat en hoeveel RGA hieraan zou verdienen en deze winst vervolgens bij [de drie] terecht zou komen. Dat betekent dat het oorzakelijk verband tussen het volgens de Staat gepleegde bedrog of de onjuiste voorstelling van zaken aan de ene kant en het aangaan van de mondkapjesovereenkomsten op deze voorwaarden aan de andere kant, ontbreekt. Zonder dat oorzakelijk verband moet de rechtbank deze vorderingen van de Staat afwijzen. De partij die meent dat hij is bedrogen of dat hij heeft gedwaald, moet namelijk laten zien dat hij dáárdoor de overeenkomst op die voorwaarden heeft gesloten. Dat is de Staat niet gelukt.
Geen onrechtmatige daad [gedaagden] tegen de Staat
6.47.
De Staat heeft verder betoogd dat [gedaagden] dan in ieder geval onrechtmatig naar hem hebben gehandeld. De Staat wijst hiervoor op dezelfde feiten en omstandigheden als voor zijn beroep op bedrog en dwaling. Samengevat, hebben [gedaagden] volgens de Staat “
onjuiste inlichtingen” verstrekt en “
kenbaar relevante informatie” verzwegen en is dit zo “o
nzorgvuldig en in strijd met de belangen van de Staat, dat dit onrechtmatig is”. [gedaagden] hebben hiertegen verweer gevoerd.
6.48.
De rechtbank geeft de Staat ook hierin geen gelijk, want ook dit geschilpunt gaat uiteindelijk over de vraag of de Staat wist met wie hij zaken deed en of hij een eventuele winstmarge in de aangeboden prijs van belang vond. Zoals rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, wist de Staat in ieder geval bij het sluiten van de mondkapjesovereenkomsten dat hij met RGA zaken deed en dat deze vennootschap niet bij SHA c.s. hoorde. Dat de Staat een eventuele bovenop de kostprijs berekende winstmarge van belang vond, is niet gebleken. In het verlengde daarvan, kan de rechtbank dus ook niet vaststellen dat [gedaagden] op dit punt kenbaar relevante informatie voor de Staat hebben verzwegen of de Staat onjuist hebben voorgelicht. Ook deze vordering van de Staat moet daarom worden afgewezen.
6.49.
Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank heeft in de SHA-zaak geoordeeld dat [gedaagden] wel onrechtmatig naar SHA hebben gehandeld. Dat betekent echter niet dat [gedaagden] ook onrechtmatig naar de Staat hebben gehandeld. Het gaat om een verhouding tussen andere partijen, met andere belangen, andere posities ten opzichte van elkaar en daarmee om andere relevante feiten. Daardoor pakt het juridisch gevolg van het handelen van [gedaagden] voor de Staat en SHA c.s. ook verschillend uit.
Conclusie in de zaak van de Staat: hoofdzaak en tussenkomst
6.50.
De rechtbank geeft de Staat in zijn hoofdzaak ongelijk. De vorderingen in de hoofdzaak (zie nummer 5.10) worden afgewezen. De tegenvorderingen die de Staat in de tussenkomst heeft ingediend (zie nummer 5.14), moeten ook worden afgewezen. Deze vorderingen zijn net als de vorderingen in de hoofdzaak gebaseerd op bedrog, dwaling en onrechtmatige daad en steunen op dezelfde feiten en omstandigheden. De vorderingen van SHA c.s. in de tussenkomst (zie nummer 5.12) worden afgewezen. De primaire vorderingen ten opzichte van de Staat om onder andere voor recht te verklaren dat de mondkapjesdeal is gesloten tussen de Staat en SHA worden afgewezen onder verwijzing naar het oordeel van deze rechtbank in de SHA-zaak dat de mondkapjesdeal is gesloten met RGA. De andere (subsidiaire en meer subsidiaire) vorderingen zijn ingesteld voor het geval de Staat gelijk zou krijgen en de mondkapjesovereenkomsten op grond van bedrog of dwaling worden vernietigd. De Staat heeft hierin geen gelijk gekregen, zodat SHA c.s. niet-ontvankelijk zijn in deze vorderingen. De vordering van SHA c.s. ten opzichte van [partner initiatiefnemer 3] wordt afgewezen omdat deze vordering nauwelijks is onderbouwd en door [initiatiefnemer 3 c.s.] is weersproken. SHA c.s. heeft verwezen naar een aantal passages van de Staat en opgemerkt dat [partner initiatiefnemer 3] betrokken is geweest bij het wegsluizen van opbrengsten en dat zij ‘
door te handelen zoals zij heeft gedaan’ onrechtmatig heeft gehandeld en dus ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de door SHA geleden schade. Die onderbouwing is te mager om daaruit een aansprakelijkheid voor [partner initiatiefnemer 3] aan te nemen. Dit alles betekent ook dat de Medewerkers zich achteraf bezien ten onrechte in deze procedure aan de zijde van SHA c.s. hebben gevoegd.
Proceskosten: hoofdzaak en tussenkomst
6.51.
Dit leidt tot de volgende proceskostenveroordelingen, die steeds uitvoerbaar bij voorraad zullen worden verklaard. De Staat moet de proceskosten van de andere partijen vergoeden in de hoofdzaak, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze worden begroot op:
Ten aanzien van [initiatiefnemer 1 c.a.]
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
15.509,00
Ten aanzien van [initiatiefnemer 2 c.s.]
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
13.071,00
(3 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
18.986,00
Ten aanzien van [initiatiefnemer 3 c.s.]
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
13.071,00
(3 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
18.986,00
6.52.
SHA c.s. moeten de proceskosten vergoeden die de andere partijen in de tussenkomst hebben gemaakt (de conclusies na tussenkomst), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze worden begroot op:
Ten aanzien van de Staat
- salaris advocaat
2.178,50
(0,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,5‬0
Ten aanzien van [initiatiefnemer 3 c.s.]
- salaris advocaat
2.178,50
(0,5 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,5‬0
6.53.
De Medewerkers moeten de proceskosten vergoeden die de andere partijen vanwege hun voeging in de tussenkomst hebben gemaakt (de conclusies na voeging) te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze worden begroot op:
Ten aanzien van de Staat
- salaris advocaat
307,00
(0,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
485,00
Ten aanzien van [initiatiefnemer 2 c.s.]
- salaris advocaat
307,00
(0,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
485,00
Ten aanzien van [initiatiefnemer 3 c.s.]
- salaris advocaat
307,00
(0,5 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
485,00
Ten aanzien van SHA c.s. begroot de rechtbank de proceskosten op nihil, omdat SHA c.s. tegen de ondersteuning door de Medewerkers geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd.
6.54.
De Staat moet de proceskosten vergoeden die SHA c.s. in de reconventie in de tussenkomst hebben gemaakt. Vanwege de samenhang met de conventie begroot de rechtbank die op nihil.
In de advocaatkostenzaak
6.55.
De derde en laatste zaak van dit vonnis gaat over door SHA c.s. betaalde rekeningen van de advocatenkantoren Jahae en Labré (zie nummers 4.187 en 4.190) over de periode van 14 juni 2021 tot en met mei 2022. De gedaagden in de advocaatkostenzaak zijn [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA, die hierna ook [gedaagden] worden genoemd.
6.56.
SHA c.s. vinden dat [gedaagden] deze rekeningen grotendeels zelf moeten voldoen. Het gaat naar hun mening om juridische bijstand aan het drietal en aan RGA, in de juridische en politieke nasleep van de mondkapjesovereenkomsten. Door deze kosten ten onrechte voor rekening van SHA en HABV te laten komen, hebben zij als bestuurder van SHA hun taak onbehoorlijk vervuld en hun zeggenschap over HABV misbruikt. [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] voeren op hun beurt aan dat zij als bestuurders van SHA beide kantoren moesten inschakelen, omdat SHA c.s. zelf ook onderwerp zijn geweest van diverse onderzoeken en procedures en dus juridisch advies nodig hadden. [de drie] wijzen erop dat zij voor hun persoonlijke advisering ieder eigen overeenkomsten met Jahae en Labré hebben gesloten en daarvoor ook facturen hebben betaald.
6.57.
De rechtbank haalt uit de rekeningen van Jahae en Labré en de toelichting hierop van partijen, drie hoofdonderwerpen waarop de bewuste advisering zag: (i) de onderzoeken door Grant Thornton en Deloitte, (ii) het civiele onderzoek van het OM en de hierop volgende ontslagprocedure, en (iii) het strafrechtelijk onderzoek door het OM. De rechtbank zal hierna per onderwerp bespreken wat de aanleiding voor die advisering was en vervolgens antwoord geven op de vraag voor wiens rekening de gevorderde kosten moeten komen.
(i)
de onderzoeken door Grant Thornton en Deloitte
6.58.
Grant Thornton heeft volgens de titel van zijn rapport onderzoek gedaan naar “
mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het [LCH] en [RGA]” (zie nummer 4.149). In het rapport zelf staat dat signalen rondom een “
tweetal orders geplaatst bij [RGA]” aanleiding waren tot het onderzoek, dat erop gericht was om “
relevante feiten en omstandigheden ten aanzien van mogelijke onregelmatigheden ten aanzien van een aantal orders in relatie tot het LCH (…)” in kaart te brengen. Het Deloitte-rapport is door partijen niet gedeeld in de advocaatkostenzaak. De brief die Deloitte voorafgaand aan het onderzoek stuurde aan [de drie] , is wel overgelegd. Hierin staat onder meer dat het onderzoek gericht zou zijn op het “
verkrijgen van inzicht in de relevante feiten en omstandigheden op de navolgende onderwerpen: (…) inkooptransacties met bedragen boven 100 miljoen euro, waaronder de transactie met [RGA] (…)”(zie nummer 4.188). [de drie] hebben tijdens deze onderzoeken informatie verstrekt en zijn ook gehoord door medewerkers van Deloitte. Zij zijn hierbij geadviseerd door Labré.
(ii)
het civiele onderzoek van het OM en de ontslagprocedure
6.59.
Het OM heeft aan [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurders van SHA een brief gestuurd, waarin om inlichtingen is verzocht (zie nummer 4.156). Het OM houdt toezicht op rechtspersonen in het algemeen en op stichtingen in het bijzonder. Bij ernstige twijfel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd, kan het OM een civiel onderzoek instellen. Die ernstige twijfel had het OM volgens de brief, omdat het “
signalen ontvangen [heeft] dat de naam en middelen van [SHA] gebruikt zouden zijn bij de totstandkoming en uitvoering van commerciële transacties gesloten door [RGA]”. Na dit inlichtingenverzoek heeft het OM bij deze rechtbank verzocht om het ontslag van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurders van SHA. De Medewerkers hebben hier ook om verzocht. De verzoeken zijn toegewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] zich bij hun taakuitoefening niet hebben gericht naar het belang van SHA en de met haar verbonden onderneming, omdat zij een belang hebben gecreëerd en laten voortbestaan dat tegenstrijdig was aan het belang van SHA (zie nummer 4.165, overweging 3.19 van dat vonnis). Dit gaat over de met RGA aangegane transacties, waaronder de mondkapjesovereenkomsten. [initiatiefnemer 2] is in beroep gegaan, maar het hof Amsterdam heeft de uitspraak bevestigd. [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] hebben de bijstand van Jahae en Labré verzocht tijdens het onderzoek en de ontslagprocedure.
(iii)
het strafrechtelijk onderzoek door het OM
6.60.
Begin 2022 is de FIOD onder leiding van het OM een strafrechtelijk onderzoek gestart (zie nummer 4.157). Aanleiding was een aangifte van Randstad, die kosteloos personeel had ingezet bij SHA c.s. Uit het persbericht van het OM maakt de rechtbank op dat Randstand erachter kwam dat [de drie] winst maakten met RGA en dat haar personeel ook daar zou zijn ingezet. Dit gaat dus over de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties van RGA. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn [de drie] aangehouden en verhoord en is ook strafrechtelijk beslag gelegd. Zij hebben bijstand van Jahae gekregen.
Advocaatkosten voor rekening [de drie]
6.61.
De rechtbank constateert dat de onderzoeken en de ontslagprocedure verband houden met de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties van RGA. De onderzoeken en de ontslagverzoeken waren dan ook gericht op het handelen van [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en/of RGA. In het verlengde daarvan was het aan hen om hiervoor juridische bijstand in te schakelen, als zij dat nodig vonden. De kosten daarvoor horen dan ook bij [gedaagden] Door de juridische bijstand (deels) op naam van SHA c.s. aan te gaan of de kosten (deels) ten laste van deze rechtspersonen te brengen, hebben [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] als bestuurders van SHA hun taak onbehoorlijk vervuld. Zij hebben op die manier hun bevoegdheid en de financiële middelen van de stichting misbruikt. Daarvan valt ieder van hen persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Zij moeten de hierdoor ontstane schade vergoeden. Omdat SHA enig bestuurder en aandeelhouder van HABV is, konden [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 1] als bestuurders van SHA ook het beleid van HABV bepalen. Als het om HABV gaat, hebben zij misbruik gemaakt van die zeggenschap door met haar de overeenkomsten met Jahae en/of Labré aan te gaan of hieronder betalingen te verrichten met HABV, terwijl het ging om privékosten. Zij hebben daarmee onrechtmatig gehandeld naar HABV en zijn aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade. Dat [initiatiefnemer 3] op 1 september 2020 is afgetreden als bestuurder van SHA, doet er voor zijn aansprakelijkheid niet toe. Hij was onweersproken op de hoogte van dit onbehoorlijk bestuur en misbruik van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] en heeft hiervan geprofiteerd, door ook zijn juridische kosten (deels) door SHA c.s. te laten betalen. Hij heeft op die manier onrechtmatig gehandeld naar SHA c.s. en is om die reden aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade. Ook RGA is om die reden aansprakelijk. [de drie] waren met uitsluiting van anderen steeds ofwel bestuurder van SHA ofwel (via hun houdstermaatschappijen) van RGA, welke vennootschap via haar bestuurder(s) van het onbehoorlijk bestuur en het misbruik volledig op de hoogte was en hiervan heeft geprofiteerd. Ook RGA was immers onderwerp van de onderzoeken en liet op deze wijze (een gedeelte van) haar juridische kosten betalen door SHA c.s.
6.62.
Dat de onderzoeken in ieder geval feitelijk ook over SHA c.s. gingen, baat [gedaagden] niet. Als het gaat over deze onderzoeken, hebben zij niet duidelijk gemaakt welk gedeelte van de rekeningen enkel ziet op advisering aan SHA of HABV.. Dat hadden zij in het kader van hun verweer wel moeten doen. SHA c.s. hebben in hun administraties ook geen enkel advies gevonden, wat wel te verwachten zou zijn als de juridische bijstand ook voor SHA en HABV was. Voor zover er wel advies zou zijn gegeven aan SHA of HABV, hebben zij verder terecht opgemerkt dat SHA c.s. dan enkel in die positie zijn gebracht door het handelen van [gedaagden] zelf rondom de mondkapjesovereenkomsten en dat [gedaagden] bovendien een eigen belang hadden bij de uitkomst van die onderzoeken dat strijdig was met het belang van SHA. Ook in dat geval zouden de kosten daarom voor rekening van [gedaagden] moeten blijven. Dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] tijdens de ontslagprocedure zijn aangesproken in hun hoedanigheid van bestuurder van SHA, maakt ook niet dat deze kosten voor rekening van SHA moeten blijven. De uitkomst van die procedure en van het hoger beroep, was dat [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] ontslagen moesten worden als bestuurder van SHA. Samengevat, omdat zij in strijd met het belang van SHA hebben gehandeld door een rechtstreeks met haar concurrerende vennootschap op te richten en hiermee de mondkapjesovereenkomsten aan te gaan. De rechtbank volgt SHA c.s. in hun standpunt dat de advocaatkosten voor die procedure in het verlengde van dat oordeel in redelijkheid niet voor SHA c.s. kunnen blijven. De rechtbank verbindt aan dit alles de conclusie, dat de kosten ook in de door [gedaagden] aangevoerde situaties dus niet voor SHA c.s. kunnen blijven en dus door [gedaagden] moeten worden vergoed.
6.63.
Ook de overige verweren van [gedaagden] kunnen niet slagen. Dat de nieuwe bestuurder van SHA na het ontslag van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] een deel van de bewuste rekeningen van Jahae en Labré heeft voldaan, doet er niet toe. SHA was naar Jahae en Labré gehouden tot betaling, op grond van de overeenkomsten die haar oud-bestuurders namens SHA met deze kantoren zijn aangegaan. Die betaling zegt verder niets over de verhouding tussen SHA en haar oud-bestuurders, die in deze zaak voorligt. Dat het bestuur van SHA (bestaande uit van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] ) in 2022 en de aandeelhouder van HABV (SHA, in de persoon van [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] ) in 2022 en 2023 décharge zouden hebben verleend over het gevoerde beleid van het voorafgaande jaar, verandert ook niets aan het oordeel van de rechtbank. Het door [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] gevoerde onbehoorlijk bestuur, hun onrechtmatig handelen of de redenen voor het latere ontslag worden niet genoemd in de door hen overgelegde notulen van de bestuursvergadering waarin door henzelf tot decharge is besloten en zijn ook niet rechtstreeks af te leiden uit de stukken die tijdens de vergadering aan de orde waren. [9] Dit geldt ook voor de algemene vergadering van HABV, waarbij dit alles niet uit (de toelichting bij) de jaarrekening blijkt. De aangevoerde dechargebesluiten staan alleen al om die reden niet in de weg aan de toewijzing van de vorderingen van SHA c.s.
6.64.
De slotsom is dan ook dat [gedaagden] de door SHA c.s. betaalde advocaatkosten in verband met de onderzoeken en de ontslagprocedure moeten worden vergoed bij wijze van schadevergoeding.
De door [gedaagden] te betalen bedragen
6.65.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat bepaalde werkzaamheden op de door SHA overlegde facturen niet zien op de onderzoeken of de ontslagprocedure. Zij hebben daarin gelijk als het gaat om de volgende werkzaamheden:
  • opstellen vaststellingsovereenkomst (€ 399,30);
  • advisering betaaldienstverlener Mollie (€ 266,20);
  • beoordelen arbeidsovereenkomst/vrijwilligersovereenkomst (€ 92,77);
  • advies t.a.v. KLM (€ 83,19);
  • uitzoekvraag minimum aantal bestuur SHA (€ 578,28);
  • redactie bericht jaarrekening HABV (€ 299,48) en werkzaamheden jaarrekening HABV (48,40).
6.66.
Als het om deze werkzaamheden gaat, hebben zij voldoende gemotiveerd dat deze voor SHA c.s. zijn verricht en losstaan van de onderzoeken of de ontslagprocedure. De rechtbank heeft deze bedragen, inclusief btw, begroot op basis van het aantal bestede uren door Jahae en Labré tegen het daarvoor gefactureerde uurtarief. Het totaalbedrag van € 1.153,54‬ (399,30 + 92,77 + 83,19 + 578,28) wordt in mindering gebracht op de aan SHA te vergoeden schade en het totaalbedrag van € 614,08 (266,20 + 299,48 + 48,40) wordt in mindering gebracht op de aan HABV te vergoeden schade. De overige door [gedaagden] genoemde werkzaamheden gaan over de relatie met Coolblue en [vrijwilliger 3] . Hoewel die werkzaamheden misschien niet rechtstreeks uit de onderzoeken en de ontslagprocedure voortvloeien, is de rechtbank met SHA c.s. eens dat deze advisering rechtsreeks verband houdt met de nasleep van de mondkapjesovereenkomsten en de overige transacties van RGA. Coolblue meent dat haar goede naam door [gedaagden] daarbij is misbruikt en ten aanzien van [vrijwilliger 3] is onderzocht of zij op grond van haar vrijwilligersovereenkomst gehouden is tot geheimhouding tegenover Deloitte. Deze kosten moeten daarom voor rekening van [gedaagden] komen. Dit leidt tot betaling van € 29.297,08 aan SHA (30.450,62 – 1.153,54) en tot betaling van € 262.355,92 aan HABV (262.970,00 – 614,08).
6.67.
Als het om de werkzaamheden in de ontslagprocedure gaat, heeft [initiatiefnemer 3] nog aangevoerd dat die werkzaamheden niet ten behoeve van hem zijn verricht en hij hier dus niet van geprofiteerd heeft. De rechtbank gaat daarin mee en vermindert de door hem te vergoeden kosten aan HABV met in totaal € 40.180,37 inclusief btw (€ 33.773,42 aan rekeningen van Labré en € 6.406,95 aan rekeningen van Jahae) en de aan SHA te vergoeden kosten met € 677,60 inclusief btw (rekeningen van Jahae).
[initiatiefnemer 1] heeft dat ook aangevoerd als het gaat om het door [initiatiefnemer 2] ingestelde hoger beroep, omdat hij zelf niet in hoger beroep is gegaan. Het klopt dat hij niet in hoger beroep is gegaan, maar SHA c.s. vorderen geen terugbetaling van advocaatkosten die zien op het hoger beroep. De door SHA c.s. teruggevorderde betalingen gaan niet over werkzaamheden na juli 2022.
Geen schending schadebeperkingsplicht
6.68.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt dat SHA c.s. hun schade hadden moeten beperken, door een beroep te doen op hun rechtsbijstands- of bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Als het om de rechtsbijstandsverzekering gaat, was het aan [initiatiefnemer 1] en [initiatiefnemer 2] om bij de inschakeling van Jahae en Labré namens SHA een beroep op deze verzekering te doen. Zij waren destijds bestuurder van SHA en als zij meenden dat deze verzekeraar de bewuste advocaatkosten zou dekken, hadden zij ook een verzoek hiertoe moeten doen. [gedaagden] hebben niet toegelicht hoe het nieuwe bestuur van SHA dit verzoek achteraf had kunnen doen en hoe zij dan nog bepaalde kosten vergoed zou hebben gekregen. Als het om de verzekering voor bestuurdersaansprakelijkheid gaat, wijzen [gedaagden] er zelf op dat deze verzekeraar op 5 mei 2022 aan SHA heeft medegedeeld dat zij voorlopig de dekking onder de verzekering zal ontzeggen en de verzekering mogelijk zal beëindigen. De verzekeraar noemt in dat verband onder meer dat is verzwegen dat de mondkapjesovereenkomsten met RGA zijn aangegaan en wat “
de werkelijke reden” daarvoor was, dat dit zou kunnen leiden tot aanspraken tegen bestuurders van SHA en dat de verzekeraar op dit punt is misleid. Volgens [gedaagden] had het nieuwe bestuur van SHA die standpunten van de verzekeraar moeten aanvechten en ziet de schending van de schadebeperkingsplicht concreet daarop. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Zij verwijst naar het oordeel van deze rechtbank in de ontslagzaak, waarin de oud-bestuurders zijn ontslagen omdat zij in strijd met de belangen van SHA hebben gehandeld door de mondkapjesovereenkomsten met RGA aan te gaan. Het behoeft geen verdere uitleg dat SHA het min of meer gelijkluidende standpunt van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar op dit punt niet bestrijdt. De schade is daarmee dus niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan SHA kan worden toegerekend. De rechtbank ziet in de overige omstandigheden van deze zaak ook geen aanleiding voor een andere verdeling van de schadevergoedingsplicht.
6.69.
Anders dan [gedaagden] hebben verzocht, zal de rechtbank de door Jahae en Labré in rekening gebrachte btw niet op de schadebedragen in mindering brengen. SHA kan niet verweten worden dat zij de btw niet heeft teruggevraagd bij de Belastingdienst. Zij heeft in antwoord op vragen van de Belastingdienst over de advocaatkosten en de mondkapjesovereenkomsten, hetzelfde standpunt ingenomen als zij in deze zaak inneemt en waar zij door de rechtbank in is gevolgd. De Belastingdienst heeft na haar antwoorden vastgesteld dat van zakelijke kosten geen sprake is en dat verrekening van btw daarom niet mogelijk is. De rechtbank zal als een gevolg hiervan ook geen btw in mindering brengen op de aan SHA te betalen bedragen.
Conclusie advocaatkostenzaak
6.70.
Slotsom is dat [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA aan SHA het bedrag van € 28.619,48 (29.297,08 – 677,60) inclusief btw moeten betalen en aan HABV het bedrag van € 222.175,55 (262.355,92 – 40.180,37) inclusief btw moeten betalen. Zij zijn hiervoor hoofdelijk aansprakelijk, omdat zij allemaal verplicht zijn tot de vergoeding van dezelfde schade. [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 1] zijn daarnaast hoofdelijk aansprakelijk om € 677,60 aan SHA te betalen en € 40.180,37 aan HABV. Alle bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de laatste factuur is betaald, dus vanaf 23 mei 2022.
Proceskosten
6.71.
[gedaagden] hebben ongelijk gekregen. Als het om de proceskosten gaat, voeren zij aan dat het niet nodig was om de advocaatkostenzaak als afzonderlijke zaak te starten. Zij menen dat SHA c.s. de vorderingen ook in de SHA-zaak hadden kunnen instellen. De rechtbank geeft hen daarin gelijk en ziet dan ook aanleiding om de door partijen gemaakte proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank
in zaak C/13/739105/HA ZA 23-816
7.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot vergoeding van de in nummer 6.16 en 6.21 genoemde schade die SHA heeft geleden en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure om de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
7.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, bij wijze van voorschot op de door SHA geleden schade, tot betaling aan SHA van € 20.733.550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot de dag dat het hele bedrag is betaald,
7.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van SHA c.s. vastgesteld op € 15.074,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van de Medewerkers vastgesteld op € 3.683,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.5.
veroordeelt [initiatiefnemer 2 c.s.] en [initiatiefnemer 3 c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van SHA c.s. vastgesteld op € 4.357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.6 in de reconventie: veroordeelt HABV tot betaling van € 19.281,00 aan [initiatiefnemer 2 c.s.] voor namens HABV voldane belastingen, te vermeerderen met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 augustus 2023 totdat het hele bedrag is betaald,
7.7.
compenseert de proceskosten in de reconventie in de hoofdzaak als het om de vorderingen van [initiatiefnemer 2 c.s.] gaat, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.8.
veroordeelt [initiatiefnemer 3 c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in de reconventie in de hoofdzaak als om de vorderingen van [initiatiefnemer 3 c.s.] gaat en stelt deze kosten aan de kant van SHA c.s. vast op nihil,
7.9.
wijst af de vorderingen in tussenkomst van de Staat,
7.10.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de tussenkomst, aan de kant van SHA c.s. vastgesteld op € 2.356,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.11.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de tussenkomst, aan de kant van [initiatiefnemer 2 c.s.] vastgesteld op € 2.356,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.12.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de tussenkomst, aan de kant van [initiatiefnemer 3 c.s.] vastgesteld op € 2.356,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Dit bedrag is hierna te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, en met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.13.
veroordeelt SHA c.s. in de proceskosten in de reconventie in de tussenkomst en stelt deze kosten aan de kant van de Staat vast op nihil,
7.14.
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
7.15.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in zaak C/13/741820/HA ZA 23-998
7.16.
wijst de vorderingen van de Staat af,
7.17.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van [initiatiefnemer 1 c.a.] vastgesteld op € 15.509,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.18.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van [initiatiefnemer 2 c.s.] vastgesteld op € 18.986,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.19.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van [initiatiefnemer 3 c.s.] vastgesteld op € 18.986,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.20.
wijst af de vorderingen in tussenkomst van SHA c.s. in nummer 5.12 onder i tot en met iii, x en xii en verklaart SHA c.s. niet-ontvankelijk in hun overige vorderingen in tussenkomst,
7.21.
veroordeelt SHA c.s. hoofdelijk in de proceskosten in de tussenkomst, aan de kant van de Staat vastgesteld op € 2.356,5‬0, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als SHA c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.22.
veroordeelt SHA c.s. hoofdelijk in de proceskosten in de tussenkomst, aan de kant van [initiatiefnemer 3 c.s.] vastgesteld op € 2.356,5‬0, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als SHA c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.23.
veroordeelt de Medewerkers in de proceskosten in de voeging, aan de kant van de Staat vastgesteld op € 485,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Medewerkers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.24.
veroordeelt de Medewerkers in de proceskosten in de voeging, aan de kant van [initiatiefnemer 2 c.s.] vastgesteld op € 485,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Medewerkers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.25.
veroordeelt de Medewerkers in de proceskosten in de voeging, aan de kant van [initiatiefnemer 3 c.s.] vastgesteld op € 485,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Medewerkers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
7.26.
veroordeelt de Medewerkers in de proceskosten in de voeging, aan de kant van SHA c.s. vastgesteld op nihil,
7.27.
veroordeelt de Staat in de proceskosten in de reconventie in de tussenkomst en stelt deze kosten aan de kant van SHA c.s. vast op nihil,
7.28.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in zaak C/13/739059/HA ZA 23-803
7.29.
veroordeelt [initiatiefnemer 1] , [initiatiefnemer 2] , [initiatiefnemer 3] en RGA hoofdelijk tot betaling van € 28.619,48 aan SHA en € 222.175,55 aan HABV, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
7.30.
veroordeelt [initiatiefnemer 2] en [initiatiefnemer 1] hoofdelijk tot betaling van € 677,60 aan SHA en € 40.180,37 aan HABV, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 23 mei 2022 tot de dag van volledige betaling,
7.31.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.32.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, mr. M.R. Jöbsis en mr. R.P.F. de Groot, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.De titel “minister voor Medische Zorg” is in januari 2022 veranderd in “minister voor Langdurige Zorg en Sport”
2.Art. 2:216 BW
3.Vgl. HR, 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA003
4.Art. 2:8 en 2:9 BW
5.Vgl. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:445
6.Vgl HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243
7.Art. 6:166 lid 1 BW
8.Artikel 42 lid 1 en artikel 44 lid 1 en 3 Rv
9.Vgl. HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243