ECLI:NL:RBAMS:2025:602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13/364532-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering naar Polen

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 augustus 2024 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en gedetineerd in Nederland, is aangeklaagd voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 was de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, aanwezig, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M. de Klerk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met dertig dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) overwogen, maar heeft besloten om af te zien van de weigering van de overlevering. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen, met name in de gevangenis van Barczewo, waar zorgen zijn geuit over mishandeling en schendingen van mensenrechten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om antwoorden te verkrijgen op vragen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de behandeling van gedetineerden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB opnieuw gepland, met een uiterste datum voor uitspraak op 18 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/364532-24
Datum uitspraak: 30 januari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 21 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 augustus 2024 door
The Regional Court in Poznańin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboortedatum] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of 14 March 2022 of the District Court in Piła (II K 487/19).Bij dit vonnis is een voorwaardelijke straf opgelegd die bij de
decision of 13 June 2023 of the District Court in Piła (II Ko 1238/23)ten uitvoer is gelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd en dat bij beslissing van 13 juni 2023 de tenuitvoerlegging daarvan is bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
In dit geval is de reden van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf er in gelegen dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die aan deze voorwaardelijke straf waren verbonden. Nu bij de beslissing tot tenuitvoerlegging de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf ook niet is gewijzigd, valt deze beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van artikel 12 OLW geen verweer gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW wel van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van weigering op die grond. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de opgeëiste persoon destijds tijdens zijn verhoor een adres heeft opgegeven waar hij kon worden bereikt. Verder is hij geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen indien hij dat niet zou doen. Nu hij niet aan die verplichting heeft voldaan, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van 9 december 2024 volgt dat de opgeëiste persoon als verdachte in de onderhavige strafzaak is gehoord. De dagvaarding voor de zitting is vervolgens verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Tijdens het verhoor had de opgeëiste persoon de instructie ontvangen over de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven en is hij gewezen op de mogelijke gevolgen indien hij niet aan deze verplichting voldoet, namelijk dat een naar dit adres verzonden oproep als een geldige betekening wordt beschouwd en dat de strafzaak in zijn afwezigheid kan worden behandeld als hij niet op de zitting verschijnt. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van deze instructies getekend.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij in het geheel niet bekend was met de verdenking en de procedure, is onvoldoende om aan de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, inhoudende dat de opgeëiste persoon is verhoord (en dus met de zaak bekend was), een adres heeft opgegeven en tijdens zijn verhoor een adresinstructie heeft gekregen, te twijfelen. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie dan wel dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij het proces aanwezig te zijn, zodat geen sprake is van schending van zijn verdedigingsrechten.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
-
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Barczewo

Inleiding
Al in een aantal eerdere overleveringszaken is door raadslieden een beroep gedaan op informatie over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo. [8] De rechtbank is er tot nu toe vanuit gegaan dat opgeëiste personen die niet in de buurt van Barczewo geboren, woonachtig of veroordeeld zijn naar alle waarschijnlijkheid ook niet in de gevangenis aldaar geplaatst zullen worden. Om die reden zijn tot nu toe geen nadere vragen gesteld over de situatie in de gevangenis van Barczewo.
Recentelijk heeft de rechtbank via de Poolse contactpersoon van het
European Judicial Network(hierna: EJN) echter de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
“(…)
CONVICTS
There are no provisions in the Polish law indicating the prison being close the convicts place of living, as appropriate one for him to service the sentence. Only in the period of up to 6 months before the expected early release or before completion of the punishment, the convict should, if possible, serve imprisonment in an institution located as near his/her future place of residence as possible. (The place of residence is indicated by convict).
The court in the verdict can indicate the correctional institution and the system of execution of the penalty that is appropriate in particular case. The penitentiary commission refers the convict to an appropriate correctional institution and to the specific system of execution of the penalty, if are not specified in verdict.
In order to create conditions conducive to individual treatment of convicts, prevention of harmful influence of demoralized convicts and ensuring personal safety of convicts, selection of the appropriate system of execution of the punishment, kind and type of correctional institution and placement of convicts within the institution – a classification of convicts is carried out.
The classification of convicts is carried out, taking into consideration, in particular:
‐ gender,
‐ age,
‐ previous imprisonment
‐ intent or lack of intent of the act,
‐ the remaining period of imprisonment to be served,
‐ physical and psychical condition, including the degree of addiction to alcohol,
intoxicants or psychotropic drugs,
‐ the degree of demoralization and threat to society,
‐ type of crime committed.
The basis for classification are, in particular, personality tests.
(…)
The convict serves imprisonment in an appropriate prison due to kind and type of correctional institution, system of execution or the degree of protection. Transfer of convict to another, appropriate correctional institution is possible in particular for:
- change of use of correctional institution
- employment or education
- in order to provide of medical service
- referring to: diagnostic center, therapeutic ward, or ward for convicts create a high
level of threat against the society or a serious threat against safety of the prison
- participation in court proceedings
- important family reasons
- reasons related to the safety of the convict
- necessity to ensure discipline and order in correctional institution”
Uit de bovenstaande informatie heeft de rechtbank afgeleid dat zij er ten onrechte van is uitgegaan dat geografische aspecten (lees: geboorteplaats, woonplaats en plaats van veroordeling) doorslaggevend zijn bij de plaatsing van een veroordeelde, waardoor niet langer kan worden uitgesloten dat een opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de gevangenis van Barczewo.
In het
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [9] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 t/m 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
(…)
Treatment of prisoners
At the prison in Barczewo, the NMPT visiting team were informed, during the interviews with prisoners, of acts of violence by certain officers against prisoners, that allegedly took place there. The alleged acts were said to include torture and inhuman and degrading treatment. It was reported by the prisoners that they were taken from their cells to unmonitored rooms where, according to their information, they were beaten, insulted, intimidated, choked and even waterboarded. There were cases, allegedly, in which officers put a black bag or a wet towel on prisoners’ heads.
The prison is characterized by strict regime and discipline. According to the NMPT visiting team, it is maintained with the use of informal methods. Since 2021, there have been no cases of applying coercive measures, which is an exception in such prisons. At the time of the visit, the atmosphere in the prison was bad and the prisoners were intimidated. After the individual interviews conducted by the NMPT representatives, the prisoners were taken from their cells by Prison Service officers, officially to the infirmary. In fact, they were taken to the security staff room where they were questioned about the course of the interviews and the information they provided. The Prison Service officers entered untrue information in the prisoner movement register by stating that the prisoners were taken to the infirmary. In fact, they were taken to another room as the NMPT team discovered in the establishment.
The NMPT delegation was also informed by the prisoners about a case of an inmate who had been beaten by Prison Service officers as a result of which he suffered a cardiac arrest. The prisoners reported that no ambulance was called and the inmate was resuscitated by the officers who restored his vital functions.
According to the materials collected by the NMPT representatives, during the alleged torture that took place a few days before the NMPT visit a paramedic was also present. One of the prisoners from the ward for so-called dangerous prisoners decided to file an official complaint via the NMPT representative. The prisoner alleged that he had been taken to an unmonitored medical room where he was tortured by waterboarding. He had been forced to lie down on the floor, his face was covered with a towel and water was poured on it. The video surveillance recordings showed the man being brought to his cell after that and taking off his wet jacket, t-shirt and underwear.
During the visit to another detention facility, a representative of the NMPT was also informed, in a confidential interview with a former inmate of the Barczewo prison, of the use of torture in that establishment. The interviewed prisoner filed an official complaint via the representative of the NMPT. The man said that he had been tortured in June 2022. As he described, he was first pushed towards a wall and had to stand facing it. His arms were then twisted behind his back. Two officers pulled him by the legs, as a result of which he fell to the floor. He was dragged along and his arms were twisted behind his back again. When he was lying down with his face to the floor, one of the officers pressed his neck with his knee and hit him several times on the head. The prisoner said that later the officers poured water into a black garbage bag and put his head into it as a result of which he choked and lost his consciousness. When he regained consciousness, the officers turned his head to the side and started pouring water on it.
According to the information obtained by the NMPT team, the prison security department officers intimidated the prisoners and used repressions as well as physical and verbal violence against them. Representatives of the National Mechanism were informed of a situation in which the security department officers brought a prisoner to his cell and the man had signs of being beaten (his legs and feet were bruised and he was so weak that he “could not stand on his feet”). He said that he had been beaten by the security department officers. After a few days, the officers blamed his cell inmates of beating the man. The prisoners reported that “there is a room in the prison where prisoners are taken and beaten, and before they are told that they are taken to the doctor. There are no cameras in the room”. The officers intimidated the inmates and told them “we will do to you what the prison director from Sztum did to the prisoners there”.
The prisoners also reported that correctional officers forced them to sign statements that they were non-smokers although they smoked cigarettes. Then, such prisoners were placed cells for non-smokers, which caused conflicts. The inmates were also forced to sign a declaration of giving up the possibility to serve the sentence in the semi-open regime (quote: „the correctional officers have a ready-made form to sign”; the form was s seen by the NMPT representatives in the prisoners’ documentation).
Informal penalties were also applied against the prisoners. For example, TV sets were taken away from them, or telephone conversations were not permitted. It was also mentioned that so-called “mixed cells” were created in which a prisoner unable to use the prison slang was placed together with the slang user, as a result of which he was to be “softened” if he was considered an “inconvenient prisoner”. Such prisoners were intimidated and their ill treatment was permitted (quote: „prisoners who represent the prison subculture abuse other inmates by making them wash their clothes and do the cleaning for them and by taking their food. It is accepted that non-users of the prison slang get smaller food portions so that larger amounts of food are given to the slang users”).
The prison staff should be given a strong signal by the superiors that all forms of ill treatment of prisoners (both physical and mental) are illegal and are subject to severe penalty. Such cases affect the image of the whole establishment and its staff and are conducive to stress and aggression, which in the long term affects all personal interactions and the effectiveness of therapeutic activities. The establishment managers should undertake systematic work to build an appropriate institutional culture in which violence against prisoners is perceived as unacceptable lack of professionalism and should encourage staff members to report ill-treatment cases. If cases of violence against prisoners are found, they should be reported as a suspected offence to the prosecutor’s office (in accordance with the requirement set out in Article 304(2) of the Code of Criminal Procedure). Cases of misbehaviour of Prison Service officers should be reported to the Director General of the Prison Service in order to take relevant disciplinary action. Mechanisms should also be implemented for monitoring the staff’s work and emphasis should be placed on their training to provide them with effective tools for managing conflicts without the need to use force.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vragen moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over Barczewo, maar ook over alle overige gevangenissen in Polen. Volgens de raadsman is de informatie over Barczewo representatief voor alle Poolse gevangenissen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om in het geval van de opgeëiste persoon vragen te stellen over de situatie in de gevangenis in Barczewo. Gezien de locatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit (Poznań) en die van het gerecht dat het veroordelend vonnis heeft gewezen (Piła) - en ook overigens - ligt het niet voor de hand dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Barczewo zal worden gedetineerd. In het geval de rechtbank daarover anders oordeelt, zou kunnen worden nagevraagd hoe de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment is en waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden gedetineerd. Er bestaat op basis van de thans beschikbare informatie geen aanleiding om navraag te doen naar alle Poolse gevangenissen.
Oordeel van de rechtbank
Het NMPT schetst in haar rapport een situatie in de gevangenis van Barczewo die zeer zorgelijk is te noemen. Volgens het NMPT is sprake van fysieke mishandeling en ook van andere vormen van wangedrag jegens gedetineerden in de gevangenis van Barczewo. Het rapport noemt in dit kader niet enkel verklaringen van gedetineerden, maar ook objectieve gegevens die de verklaringen ondersteunen (zoals camerabeelden). Het lijkt daarbij niet enkel te gaan om incidenten, maar om structurele misstanden die het dagelijkse reilen en zeilen van de gevangenis van Barczewo lijken te bepalen. Tekenend acht de rechtbank in dat verband dat het NMPT rapporteert dat er in de gevangenis van Barczewo sinds 2021 geen (naar de rechtbank begrijpt: officiële) gevallen van “
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT gaat uit van een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur. De ernst van het geschetste beeld maakt dat de rechtbank het onderzoek, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, heropent om antwoorden af te wachten op de vragen die op dit punt aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld in een aantal voorlopende zaken. [10] De antwoorden op deze vragen dienen ter beoordeling van de vraag of er ten aanzien van de gevangenis in Barczewo sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 5 april 2016. [11] Het algemeen reëel gevaar kan gebaseerd worden op geconstateerde gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken,
hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. [12]
De rechtbank kiest ervoor om vragen voor te leggen in een beperkt aantal overleveringszaken (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In deze zaak beperkt de rechtbank zich tot de volgende voor te leggen vraag.
1.
In welke gevangenis zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst worden na zijn eventuele overlevering naar Polen?
De situatie in de andere gevangenissen die genoemd worden in het rapport
In het rapport van het NMPT worden ook incidenten genoemd die plaatsgevonden zouden hebben in de gevangenissen van Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź. Nu het hier slechts gaat om meldingen door gedetineerden van incidenten en er niet uit het rapport blijkt dat er sprake is van structurele misstanden, ziet de rechtbank geen reden om over deze gevangenissen ook nadere vragen te stellen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter zitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de antwoorden in de andere hiervoor genoemde overleveringszaken af te wachten en daarnaast de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de geformuleerde vraag aan de Poolse autoriteiten voor te leggen.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde de antwoorden in de andere hiervoor onder 6. genoemde overleveringszaken af te wachten en daarnaast de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 6. genoemde vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk veertien dagen vóór 18 maart 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
8.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 10 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5660.
9.Zie bip.brpo.gov.pl/sites/default/files/2023-12/NMPT_Annual_Report_2022.pdf.
10.Zie onder andere Rb Amsterdam 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198.
12.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198, punt 89.