ECLI:NL:RBAMS:2025:577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-188237-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uit Polen wegens onvoldoende garanties voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, die in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak meerdere keren uitgesteld om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden. Tijdens de zittingen op 6 juni 2024, 31 oktober 2024 en 14 januari 2025 zijn er vragen gesteld over de leefomstandigheden in de Poolse gevangenissen, waaronder de ruimte per gedetineerde en de activiteiten die beschikbaar zijn voor gedetineerden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, vooral gezien de onduidelijkheid over de detentieomstandigheden in Polen. Ondanks de garanties van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon een cel van ten minste drie vierkante meter zal krijgen, was er onvoldoende zekerheid over het aantal uren dat zij buiten haar cel zou kunnen doorbrengen en de activiteiten die zij zou kunnen ondernemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de informatie van de Poolse autoriteiten niet voldoende was om aan te tonen dat de detentieomstandigheden aan de Europese normen voldoen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen gevolg te geven aan het EAB en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet (OLW) en benadrukt het belang van adequate garanties voor de rechten van gedetineerden in het kader van internationale samenwerking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-188237-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 28 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 12 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
28 februari 2023 door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 juni 2024
De behandeling van het EAB heeft eerst plaatsgevonden op de zitting van 6 juni 2024, in
aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen
en is bijgestaan door haar raadsman, mr. S. de Goede advocaat in Breda en door een tolk in de
Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
In het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in Poolse
remand prisonsis de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak zou moeten doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, nogmaals verlengd met dertig dagen.
Tussenuitspraak van 20 juni 2024 [3]
De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 juni 2024 het onderzoek heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd. Er zijn vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van het eerder op 5 juni 2024 [4] door deze rechtbank vastgestelde algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd
met 30 dagen.
Raadkamerbehandelingen van 28 augustus 2024 en 2 oktober 2024
Tijdens een tweetal behandelingen van de zaak in raadkamer op 28 augustus 2024 en
2 oktober 2024 zijn de beslistermijn steeds met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
Zitting 31 oktober 2024
De zaak is vervolgens op 31 oktober 2024 met toestemming van partijen hervat in de stand van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vierde en vijfde lid, OLW nogmaals met 30 dagen verlengd.
Tussenuitspraak 14 november 2024 [5]
Bij tussenuitspraak van 14 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van haar grondrechten, nu met de aanvullende informatie het eerder vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is de beslissing over de overlevering aangehouden omdat er een mogelijkheid bestond dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft hier een redelijke termijn van 30 dagen aan verbonden en geoordeeld dat als binnen deze termijn zich geen gewijzigde omstandigheden voordoen, geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Ook heeft de rechtbank op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn verlengd waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen.
Zitting 14 januari 2025
De rechtbank heeft - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - de behandeling
van het EAB voortgezet op de zitting van 14 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraken van deze rechtbank van 20 juni 2024 en 14 november 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, het gelijkstellingsverweer en artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd, waarbij de rechtbank wat het gelijkstellingsverweer betreft aansluit bij hetgeen in de laatste tussenuitspraak van 14 november 2024 is geoordeeld.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraken van 20 juni 2024 en 14 november 2024. De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Naar aanleiding van de laatste tussenuitspraak zijn door het IRC op 20 november 2024 aanvullende vragen gesteld, voor zover relevant, inhoudende:
“in which remand center she will be placed, if 3 square meters of personal space can be guaranteed, what activities are available in the remand center, and if any guarantees or information can be given regarding how much time [opgeëiste persoon] can actually spend outside of her cell per day. In other words: the Court requests further guarantees that the individual risk for the wanted person is removed.”
Op 11 december 2024 hebben de Poolse autoriteiten hierop, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
“1. regarding the question- in which detention center the prosecuted person will be placed in after being transferred to Poland: after being transferred, the suspect will be held in the detention center closest to the place where the transfer will take place, and then will be immediately transported to the penitentiary unit closest to the place where the procedural activities involving her will be performed, i.e. either to the Prison in Krzywaniec, due to the searches conducted for the cases mentioned at the beginning - the District Prosecutor's Office in Żagań and the District Prosecutor's Office in Wschowa, or to the Detention Center in Poznań, due to the searches conducted for the case of the Circuit Prosecutor's Office in Poznań.
2. regarding the question-whether it is possible to guarantee a person in custody 3 square meters of personal space:upon Article 110 ()2 of the Executive Penal Code Act of June 6, 1997 (Journal of Laws 2024.706) the area of the residential cell per prisoner is at least 3 square meters, and this is the area for the exclusive use of the prisoner, which does not include the window and radiator recesses, the area outside the internal grates and the designated sanitary corners.
3. regarding the question-what activities are available to prisoners in temporary detention:temporarily detained prisoners staying in the indicated penitentiary unit have the opportunity to participate in cultural and educational activities aimed at shaping positive and socially desirable attitudes among them. These activities are carried out on the basis of weekly schedules prepared by the educator assigned to carry out the above activities. The schedules of activities are communicated to prisoners, and participation in the activities is voluntary and prisoners themselves decide whether they want to take advantage of the prepared offer. Classes are held in the ward common room where there are board games, table football, chess, and a television, at hours set by the given penitentiary institution, usually from 8:00 to 12:00 and from 13:00 to 17:00. During this time, prisoners can make full use of the common room resources.
Regardless of the above, each ward educator, as part of the educational group entrusted to them, conducts individual talks with prisoners, and the administration of the unit also organizes regular meetings with social workers, probation officers and representatives of aid institutions. These meetings are held outside the residential cell and are of a support nature, supporting prisoners in individual cases.
Moreover, prisoners have the opportunity to use the library, as well as the press available from the ward officers from individual wards.
In their cell, prisoners may have a television and a radio set with the consent of the prison director. The family may provide them with magazines. In a separate room, outside their residential cell, they have access to a computer station, which they can use, for example, to familiarize themselves with procedural documentation.
Temporarily detained prisoners can also benefit from spiritual support, which is provided in designated rooms, in the form of services (usually on Saturdays and holidays) and religious meetings (catechesis) on days and hours designated by the given penitentiary unit. Participation in services is voluntary. Chaplains and other canonically authorized representatives of the church or denomination, after obtaining the prior consent of the director of the unit, may visit prisoners in their residential cells or in another designated room. The average duration of all the activities indicated above is over an hour.
It should also be noted that every day each prisoner has the right to at least an hour's walk, during which it is possible to use the sports equipment installed in the walking yards.
4. regarding the question-whether any guarantees or information can be given regarding how much time per day [opgeëiste persoon]will actually be able to spend outside her cell: in total, prisoners can spend an average of about 2.5 hours per day outside their residential cells. However, this time does not include other individual activities resulting from the implementation of visits with close persons, telephone conversations, participation in procedural activities, provision of medical services, educational and psychological talks, as well as employment, which largely depends on the individual situation of the prisoner and their attitude.
Prisoners who stand out positively for their behavior and the way they observe internal order in a given penitentiary unit may, for example, be awarded prizes in the form of a longer or additional walk or permission for a longer visit (Article 221 ( 1 and 2) of the Penal and Executive Code).
It should be emphasized that in the event that an inmate takes up employment solely for this reason, they may stay outside their residential cell for up to 3 hours in the case of unpaid employment and up to 7 hours in the case of a decision on paid employment. Therefore, by taking advantage of the full offer and taking up paid employment in the unit, prisoners may stay outside their residential cell for more than 8 hours a day.”
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met bovengenoemd antwoord geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten. Voor de opgeëiste persoon is drie vierkante meter aan persoonlijke leefruimte gegarandeerd, maar verder is sprake van verzwarende omstadingheden. Naast de onduidelijkheid ten aanzien van het contact met de buitenwereld is namelijk ten aanzien van de geschetste activiteiten op geen enkele manier tijd buiten de cel gegarandeerd voor de opgeëiste persoon, anders dan één uur wandelen per dag. Bovendien hebben de Poolse autoriteiten laten weten dat de opgeëiste persoon of in
the Prison in Krzywaniecof
the Detention Center in Poznańzal worden geplaatst, zodat het verdere antwoord van de Poolse autoriteiten ten aanzien van de geboden activiteiten onmogelijk op beide instelling kan zien, omdat niet waarschijnlijk lijkt dat exact dezelfde activiteiten worden georganiseerd, volgens hetzelfde schema en aantal uren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Met de laatste aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten is voldoende gegarandeerd dat de opgeëiste persoon een cel van ten minste drie vierkante meter exclusief sanitair zal krijgen. Verder zal de opgeëiste persoon gemiddeld tweeënhalf uur per dag buiten de cel kunnen doorbrengen, zodat de officier van justitie zich – onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 13 november 2024 [6] – primair op het standpunt stelt dat de detentiegarantie voldoende is. Subsidiair kunnen ter verduidelijking aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten worden gesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is een van de kernpunten voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² aan persoonlijke ruimte exclusief sanitair, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [7]
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in
the Prison in Krzywaniecof
the Detention Center in Poznańzal worden geplaatst, waarbij door de Poolse autoriteiten de garantie is gegeven dat zij daar over tenminste drie vierkante meter persoonlijke celruimte (exclusief sanitair) zal beschikken. Verder volgt uit het antwoord van de Poolse autoriteiten dat: “
prisoners can spend an average of about 2,5 hours per day outside their residential cells”.De rechtbank overweegt dat door toevoeging van de woorden ‘
an average’en ‘
about’het aantal van tweeënhalf uur kennelijk een schatting betreft. Hieruit kan de rechtbank dan ook niet afleiden dat ten aanzien van de opgeëiste persoon wordt
gegarandeerddat zij na overlevering ten minste twee uur per dag buiten haar cel kan doorbrengen.
Ook in het verdere antwoord van de Poolse autoriteiten wordt enkel in algemene zin een opsomming gegeven over mogelijke activiteiten buiten de cel, maar wordt geenszins gegarandeerd dat gedetineerden daaraan daadwerkelijk kunnen deelnemen, laat staan dat dit een garantie betreft voor de opgeëiste persoon in voornoemde detentie instellingen ten aanzien van het aantal uren dat zij buiten cel zal kunnen doorbrengen. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de concrete vraag hoeveel uren per dag de opgeëiste persoon – in de situatie waarin zij zal deelnemen aan alle activiteiten in het Huis van Bewaring – daadwerkelijk buiten haar cel zal verblijven niet is beantwoord.
Met de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat voornoemde aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Dit terwijl de gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW inmiddels is verstreken. De rechtbank ziet geen ruimte noch reden om de zaak nogmaals aan te houden om aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
derde lid OLW, en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 OLW.

7.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW
geen gevolg aan het EAB;
VERKLAART de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
7.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015