ECLI:NL:RBAMS:2024:7132

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13/083833-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 november 2024, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 2000 in Polen, gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat van belang is voor de overlevering. De rechtbank heeft de terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten als voldoende beoordeeld, maar heeft ook geconstateerd dat er een individueel reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in de Poolse detentie. De rechtbank houdt de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft een redelijke termijn van maximaal 30 dagen vastgesteld voor het onderzoeken van eventuele wijzigingen in de omstandigheden. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een openbare zitting na deze termijn. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen en de gevangenhouding met 60 dagen, met de voorwaarde dat de gevangenhouding geschorst blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/083833-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 14 november 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 12 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
5 oktober 2021 door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BPR adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een behandeling van het EAB op 6 juni 2024 heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van
20 juni 2024. [2] In die tussenuitspraak is het onderzoek heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd en zijn vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van het eerder vastgestelde algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Tijdens een tweetal behandelingen van de zaak in raadkamer op 28 augustus 2024 en
2 oktober 2024 zijn de beslistermijn en de geschorste overleveringsdetentie steeds met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, Overleveringswet (OLW) respectievelijk artikel 27, derde lid, OLW.
De zaak is vervolgens op 31 oktober 2024 met toestemming van partijen hervat in de stand van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank in het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op grond van artikel 22, vierde en vijfde lid, OLW nogmaals met 30 dagen verlengd. Op grond van artikel 27, derde lid, OLW is daarbij ook de geschorste overleveringsdetentie met dezelfde termijn verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Het toepasselijke recht

Per 1 oktober 2024 is de Overleveringswet gewijzigd. De wetswijzigingen hebben onmiddellijke werking.

4.Tussenuitspraak 20 juni 2024

Hetgeen in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 20 juni 2024 onder 3, 4 en 6 is overwogen dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Hetgeen in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 20 juni 2024 onder 5 is overwogen dient niet als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank ziet aanleiding tot een heroverweging van haar oordeel over de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank opnieuw verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Sinds de vorige tussenuitspraak is de opgeëiste persoon geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger, hetgeen maakt dat zij nu wel voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit een e-mail van de raadsman van 29 augustus 2024 en een brief van de IND van
3 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 4 augustus 2024 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Daarmee komt de rechtbank nu, anders dan in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 20 juni 2024, tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de eerdergenoemde brief van de IND van 3 september 2024 volgt dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht niet verliest als gevolg van een eventuele veroordeling voor de strafrechtelijke feiten waarvan zij verdacht wordt.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Circuit Court of Zielona Góra(Polen) heeft op 12 september 2024 de volgende garantie gegeven:
“In response to your request provided in your e-mail dated 5 August 2024, regarding the European Arrest Warrants issued against a Polish citizen, as stated in your letter also a Dutch citizen,[opgeëiste persoon] , daughter of [ouders] , born on [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,file reference II Kop 103/21 and II Kop 20/23, in order to conduct criminal proceedings against her, which are currently at the stage of preparatory proceedings conducted by the District Prosecutor's Office in Zagan under file reference PR Ds 1896.2019 (II Kop 103/21) and the District Prosecutor's Office in Wschowa under file reference PR Ds 1054.2018 (II Kop 20/23), the Circuit Court in Zielona Góra, 2nd Criminal Division, as the authority competent to issue the above-mentioned European Arrest Warrants, regarding the requested guarantees of the return transfer of the prosecuted person to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of executing any absolute custodial sentences imposed on her in Poland in the above-mentioned cases, informs as follows.
In view of the content of Article 5 paragraph 3 of the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States, which provides that where the person concerned by the European Arrest Warrant for the purposes of prosecution is considered a national or a person permanently residing in the executing Member State,surrender shall take placeon condition that the person is transferred to the executing Member State after the hearing in order to serve there the custodial sentence or the execution of a detention order imposed in the issuing Member State,Article 607jhas been introduced into the Polish Code of Criminal Procedure, which provides as follows:
Ȥ 1. If the executing state has surrendered the person sought on condition that the execution of the sentence of imprisonment or another measure involving deprivation of liberty will take place in that state, enforcement proceedings shall not be initiated.
S2. In the event referred to in § 1, the court competent to hear the case shall, immediately after the judgment becomes final, issue a decision to surrender the convicted person to the appropriate Member State of the European Union for the purpose of executing the sentence or another measure involving deprivation of liberty. A copy of the order together with a copy of the enforceable judgment shall be forwarded to the competent judicial authority of the country executing the order.”
These provisions provide that if the prosecuted person, namely [opgeëiste persoon] , in the execution of the European Arrest Warrants indicated at the beginning, is surrendered to Poland for the purpose of conducting criminal proceedings against her, which are currently still at the preparatory stage -subject to the condition by your party that the execution of any absolute penalties of imprisonment or other measures involving deprivation of liberty imposed on her in these cases shall take place in the Kingdom of the Netherlands,enforcement proceedings against the above-mentioned person in the Republic of Poland shall not be initiated, and thecourts competent to hear the cases in question,immediately after such a possible conviction becomes final, shall be obliged to issue a decision to surrender the convicted person to the competent authorities of your country for the purpose of executing the penalty imposed or other measure indicated above, and a copy of the above-mentioned order, as well as a copy of the enforceable judgment, shall be forwarded to your party.
In view of the above, the Circuit Court in Zielona Góra guarantees that if the person sought is surrendered to Poland for the purpose of conducting criminal proceedings against her for the offences indicated in the above European Arrest Warrants, provided that she is returned to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of serving the prison sentences, the Polish party will proceed in accordance with the above-mentioned provisions.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

Inleiding
De rechtbank stelt vast dat er inmiddels een reactie is ontvangen van de Poolse autoriteiten naar aanleiding van de in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 20 juni 2024 geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden zoals die gelden in het
remand regimein Poolse gevangenissen. Deze vragen zijn – in aangepaste vorm – aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd door het IRC (de officier van justitie) bij brief van 7 oktober 2024.
Het antwoord namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 oktober 2024 luidt als volgt:
“With reference to the correspondence received from you by e-mail on 07/10/2024, via the Circuit Court in Zielona Góra, 2nd Criminal Division, regarding the detention and surrender of a Polish citizen[opgeëiste persoon] -upon the European Arrest Warrants issued by this Court with numbers II Kop 103/21 and II Kop 20/23- suspected of committing fraud offences, specified in Article 286 1) of the Penal Code, against whom the District Prosecutor's Office in Zagan under the file reference number PR Ds. 1896.2019, and the District Prosecutor's Office in Wschowa under the file reference number PR Ds. 1054.2018 are conducting preparatory proceedings, referring to the issues mentioned in the correspondence, please be informed, as follows:
due to the fact that the suspect is wanted in the two above-mentioned preparatory proceedings and cases of other district prosecutor's offices, located outside the area of jurisdiction of the Circuit Prosecutor's Office in Zielona Góra, therefore indicating a specific detention centre in Poland where she will be placed after being transferred in execution of the European Arrest Warrants is not possible at the moment, especially since the decision in this respect does not belong to the Prosecutor, but is regulated by separate provisions of law.
What is more, I can assure you that [opgeëiste persoon] ’s stay in the detention centre will be conducted in a humane manner, with respect for human dignity, because Poland is not only a member of the European Union, but also ratified the European Convention on Human Rights on 19 January 1993, which is reflected in the provisions of the Polish Code of Execution of Penalties and the provisions of legal acts of an executive nature.
In Polish prisons and detention centres, as in such facilities located in other European Union countries, it is prohibited to use torture or inhuman or degrading treatment and punishment of a detainee.
Detainees retain their civil rights and freedoms, and their restriction may only result from the law and a final judgment issued on its basis.
Prisons and detention centres in Poland are subject to the Minister of Justice and penitentiary judges, and detailed provisions specifying the principles of executing temporary detention are specified in Chapter XV of the Act of 6 June 1997 - the Penal Code (consolidated text of 16 November 2022, as amended) and the Regulation of the Minister of Justice of 23 December 2022 on the organisational and order regulations for the execution of temporary detention, the provisions of which are consistent with EU law.
As for the living area for one person in a multi-person cell, in accordance with Article 110 § 2 of the Polish Penal Code, it cannot be less than 3 m2, which does not mean that such an area is always allocated to a temporarily detained person, because it may depend on the temporary situation prevailing at a given time in this or another detention centre.
In the remaining scope I can confirm that the information contained in the attachments you provided, i.e. the letter of the Circuit Prosecutor's Office in Poznan of 27.08.2024 (attachment III), the letter of the Circuit Prosecutor's Office in Poznan of 17.07.2024 (attachment II) and attachments I and IV are fully consistent with the existing state of affairs and also apply to the cases of the District Prosecutor's Office in Zagan and the District Prosecutor's Office in Wschowa referred to at the beginning.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de antwoorden van de Poolse autoriteiten niet voldoende zijn. Er is naast een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon nu ook sprake van een individueel gevaar. Een wijziging van de omstandigheden valt op korte termijn niet te verwachten, als gevolg waarvan de officier van justitie thans niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vastgesteld dat de Poolse autoriteiten geen concreet antwoord hebben gegeven op de door de rechtbank geformuleerde vragen en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in de hierboven opgenomen aanvullende informatie van 16 oktober 2024 geen antwoord gegeven op haar concrete vragen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. Zo is, naast de onduidelijkheid over in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon überhaupt terecht zal komen, niet gegarandeerd dat zij daar ten minste 3 m2 aan persoonlijke leefruimte tot haar beschikking zal hebben (zo blijkt uit de zinsnede
‘which does not mean that such an area is always allocated to a temporarily detained person, because it may depend on the temporary situation prevailing at a given time in this or another detention centre’). Voorts is er geen enkele garantie gegeven over het aantal uren dat de opgeëiste persoon per dag buiten haar cel mag en daadwerkelijk kan verblijven.
In de aanvullende informatie wordt gerefereerd aan informatie die Poolse autoriteiten in een andere zaak hebben gegeven over detentieomstandigheden in voorlopige hechtenis in een Poolse detentie-instelling. In die informatie uit de andere zaak wordt enkel in algemene zin iets gezegd over mogelijke activiteiten buiten de cel, maar wordt geenszins gegarandeerd dat gedetineerden daaraan daadwerkelijk kunnen deelnemen. Daarnaast ziet die informatie specifiek op een detentie-instelling in Poznań, terwijl de Poolse autoriteiten in de onderhavige zaak aangeven dat het onbekend is waar de opgeëiste persoon na haar eventuele overlevering geplaatst zal worden.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van haar grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat zij bij de vaststelling van een individueel reëel gevaar de beslissing over de overlevering zonder meer moet aanhouden. [3] Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 30 dagen. Na deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak niet eerder dan 15 december 2024, of uiterlijk 10 dagen daarna weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of verandering in de omstandigheden is opgetreden dan wel waarbij een nadere toelichting kan worden gegeven op punten waar nu nog onduidelijkheid over bestaat.
Op basis van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW (met dien verstande dat de gevangenhouding geschorst blijft).
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van haar grondrechten en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd, met dien verstande dat de zaak vóór 2 februari 2025, maar niet eerder dan 15 december 2024, weer op zitting aangebracht dient te worden.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW met 60 dagen.
VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW (met dien verstande dat de gevangenhouding geschorst blijft).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 98 (zie anders: rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6919).