ECLI:NL:RBAMS:2025:463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
13-162923-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2001 in Polen, die momenteel gedetineerd is in P.I. Grave. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 januari 2025 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. A. Keulers, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, en een Poolse tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft zich gebogen over de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis van Barczewo, waar zorgen over mishandeling en onmenselijke behandeling zijn geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank concludeert dat artikel 12 van de Overleveringswet niet aan de overlevering in de weg staat, maar heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen over de plaatsing van de opgeëiste persoon na zijn overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-162923-23
Datum uitspraak: 22 januari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 11 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2023 door
the District Court of Legnica - III Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in P.I. Grave,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Regional Court of Zlotoryja of 26th January 2022 in case file No. II K 741/21 upheld in force by a judgement made by the District Court of Legnica on 28th June 2022 in case IV Ka 278/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 19 december 2024 blijkt dat tegen het arrest van
the District Court of Legnicavan 28 juni 2022 (met referentie:
IV Ka 278/22) geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. Gelet op het voorgaande moet in deze zaak de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. Daarvan zijn ook de raadsman en officier van justitie uitgegaan.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Uit de stukken blijkt dat de oproeping naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, het adres van zijn moeder in Polen, zou zijn gestuurd, maar zijn moeder heeft geen stukken ontvangen. Zij kan naar Pools recht ook geen stukken voor haar zoon in ontvangst nemen. Zijn toenmalige advocaat heeft weliswaar hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, maar de opgeëiste persoon heeft geen contact meer gehad met zijn advocaat omdat hij geen gegevens van zijn advocaat had. Hij is niet onzorgvuldig geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven en dat de oproep naar dat adres is gegaan. Bovendien heeft hij een adresinstructie gekregen en is hij gewezen op de consequenties in het geval hij zich hier niet aan zou houden. Deze adresinstructie gold ook voor het hoger beroep. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest op de zitting en ook wist van het proces, ook in hoger beroep. Nu de opgeëiste persoon zelf naar Nederland is vertrokken en heeft nagelaten om zijn adreswijziging door te geven, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Van belang is dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg en met zijn advocaat in eerste aanleg op de zitting is verschenen. Daarbij blijkt uit de aanvullende informatie van 19 december 2024 en de verklaring van de opgeëiste persoon zelf dat hij in het voorbereidend onderzoek een adresinstructie heeft gekregen en daarbij een adres (in Polen) heeft opgegeven. Uit de aanvullende informatie volgt ook dat de opgeëiste persoon wist dat deze adresinstructie zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft vervolgens, zoals hij zelf heeft verklaard, met zijn advocaat afgesproken dat zijn advocaat hoger beroep in zou stellen tegen het vonnis in eerste aanleg en hij wist dus dat er een hoger beroep speelde. Ook heeft hij verklaard dat hij tijdens de procedure in hoger beroep naar Nederland is vertrokken en dat hij geen adreswijziging heeft doorgegeven. Volgens de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten is de oproeping voor de zitting aangeboden op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, maar de oproep is niet door hem opgehaald.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Het had op zijn weg gelegen om contact te onderhouden met zijn advocaat of de Poolse autoriteiten over de datum van de zitting, dan wel in de gaten te houden of er post bezorgd werd op zijn Poolse adres. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het toestaan van de overlevering levert dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. Concluderend staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2
Detentieomstandigheden in Barczewo
Inleiding
Al in een aantal eerdere overleveringszaken is door raadslieden een beroep gedaan op informatie over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo. [7] De rechtbank is er tot nu toe vanuit gegaan dat opgeëiste personen die niet in de buurt van Barczewo geboren, woonachtig of veroordeeld zijn naar alle waarschijnlijkheid ook niet in de gevangenis aldaar geplaatst zullen worden. Om die reden zijn tot nu toe geen nadere vragen gesteld over de situatie in de gevangenis van Barczewo.
Recentelijk heeft de rechtbank via de Poolse contactpersoon van het
European Judicial Network(hierna: EJN) de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
“(…)
CONVICTS
There are no provisions in the Polish law indicating the prison being close the convicts place of living, as appropriate one for him to service the sentence. Only in the period of up to 6 months before the expected early release or before completion of the punishment, the convict should, if possible, serve imprisonment in an institution located as near his/her future place of residence as possible. (The place of residence is indicated by convict).
The court in the verdict can indicate the correctional institution and the system of execution of the penalty that is appropriate in particular case. The penitentiary commission refers the convict to an appropriate correctional institution and to the specific system of execution of the penalty, if are not specified in verdict.
In order to create conditions conducive to individual treatment of convicts, prevention of harmful influence of demoralized convicts and ensuring personal safety of convicts, selection of the appropriate system of execution of the punishment, kind and type of correctional institution and placement of convicts within the institution – a classification of convicts is carried out.
The classification of convicts is carried out, taking into consideration, in particular:
‐ gender,
‐ age,
‐ previous imprisonment
‐ intent or lack of intent of the act,
‐ the remaining period of imprisonment to be served,
‐ physical and psychical condition, including the degree of addiction to alcohol,
intoxicants or psychotropic drugs,
‐ the degree of demoralization and threat to society,
‐ type of crime committed.
The basis for classification are, in particular, personality tests.
(…)
The convict serves imprisonment in an appropriate prison due to kind and type of correctional institution, system of execution or the degree of protection. Transfer of convict to another, appropriate correctional institution is possible in particular for:
- change of use of correctional institution
- employment or education
- in order to provide of medical service
- referring to: diagnostic center, therapeutic ward, or ward for convicts create a high
level of threat against the society or a serious threat against safety of the prison
- participation in court proceedings
- important family reasons
- reasons related to the safety of the convict
- necessity to ensure discipline and order in correctional institution”
Uit de bovenstaande informatie heeft de rechtbank afgeleid dat zij er ten onrechte vanuit is gegaan dat geografische aspecten (lees: geboorteplaats, woonplaats en plaats van veroordeling) doorslaggevend zijn bij de plaatsing van een veroordeelde, waardoor niet langer kan worden uitgesloten dat een opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de gevangenis van Barczewo.
In het
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [8] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 t/m 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
(…) Treatment of prisoners
At the prison in Barczewo, the NMPT visiting team were informed, during the interviews with prisoners, of acts of violence by certain officers against prisoners, that allegedly took place there. The alleged acts were said to include torture and inhuman and degrading treatment. It was reported by the prisoners that they were taken from their cells to unmonitored rooms where, according to their information, they were beaten, insulted, intimidated, choked and even waterboarded. There were cases, allegedly, in which officers put a black bag or a wet towel on prisoners’ heads.
The prison is characterized by strict regime and discipline. According to the NMPT visiting team, it is maintained with the use of informal methods. Since 2021, there have been no cases of applying coercive measures, which is an exception in such prisons. At the time of the visit, the atmosphere in the prison was bad and the prisoners were intimidated. After the individual interviews conducted by the NMPT representatives, the prisoners were taken from their cells by Prison Service officers, officially to the infirmary. In fact, they were taken to the security staff room where they were questioned about the course of the interviews and the information they provided. The Prison Service officers entered untrue information in the prisoner movement register by stating that the prisoners were taken to the infirmary. In fact, they were taken to another room as the NMPT team discovered in the establishment.
The NMPT delegation was also informed by the prisoners about a case of an inmate who had been beaten by Prison Service officers as a result of which he suffered a cardiac arrest. The prisoners reported that no ambulance was called and the inmate was resuscitated by the officers who restored his vital functions.
According to the materials collected by the NMPT representatives, during the alleged torture that took place a few days before the NMPT visit a paramedic was also present. One of the prisoners from the ward for so-called dangerous prisoners decided to file an official complaint via the NMPT representative. The prisoner alleged that he had been taken to an unmonitored medical room where he was tortured by waterboarding. He had been forced to lie down on the floor, his face was covered with a towel and water was poured on it. The video surveillance recordings showed the man being brought to his cell after that and taking off his wet jacket, t-shirt and underwear.
During the visit to another detention facility, a representative of the NMPT was also informed, in a confidential interview with a former inmate of the Barczewo prison, of the use of torture in that establishment. The interviewed prisoner filed an official complaint via the representative of the NMPT. The man said that he had been tortured in June 2022. As he described, he was first pushed towards a wall and had to stand facing it. His arms were then twisted behind his back. Two officers pulled him by the legs, as a result of which he fell to the floor. He was dragged along and his arms were twisted behind his back again. When he was lying down with his face to the floor, one of the officers pressed his neck with his knee and hit him several times on the head. The prisoner said that later the officers poured water into a black garbage bag and put his head into it as a result of which he choked and lost his consciousness. When he regained consciousness, the officers turned his head to the side and started pouring water on it.
According to the information obtained by the NMPT team, the prison security department officers intimidated the prisoners and used repressions as well as physical and verbal violence against them. Representatives of the National Mechanism were informed of a situation in which the security department officers brought a prisoner to his cell and the man had signs of being beaten (his legs and feet were bruised and he was so weak that he “could not stand on his feet”). He said that he had been beaten by the security department officers. After a few days, the officers blamed his cell inmates of beating the man. The prisoners reported that “there is a room in the prison where prisoners are taken and beaten, and before they are told that they are taken to the doctor. There are no cameras in the room”. The officers intimidated the inmates and told them “we will do to you what the prison director from Sztum did to the prisoners there”.
The prisoners also reported that correctional officers forced them to sign statements that they were non-smokers although they smoked cigarettes. Then, such prisoners were placed cells for non-smokers, which caused conflicts. The inmates were also forced to sign a declaration of giving up the possibility to serve the sentence in the semi-open regime (quote: „the correctional officers have a ready-made form to sign”; the form was s seen by the NMPT representatives in the prisoners’ documentation).
Informal penalties were also applied against the prisoners. For example, TV sets were taken away from them, or telephone conversations were not permitted. It was also mentioned that so-called “mixed cells” were created in which a prisoner unable to use the prison slang was placed together with the slang user, as a result of which he was to be “softened” if he was considered an “inconvenient prisoner”. Such prisoners were intimidated and their ill treatment was permitted (quote: „prisoners who represent the prison subculture abuse other inmates by making them wash their clothes and do the cleaning for them and by taking their food. It is accepted that non-users of the prison slang get smaller food portions so that larger amounts of food are given to the slang users”).
The prison staff should be given a strong signal by the superiors that all forms of ill treatment of prisoners (both physical and mental) are illegal and are subject to severe penalty. Such cases affect the image of the whole establishment and its staff and are conducive to stress and aggression, which in the long term affects all personal interactions and the effectiveness of therapeutic activities. The establishment managers should undertake systematic work to build an appropriate institutional culture in which violence against prisoners is perceived as unacceptable lack of professionalism and should encourage staff members to report ill-treatment cases. If cases of violence against prisoners are found, they should be reported as a suspected offence to the prosecutor’s office (in accordance with the requirement set out in Article 304(2) of the Code of Criminal Procedure). Cases of misbehaviour of Prison Service officers should be reported to the Director General of the Prison Service in order to take relevant disciplinary action. Mechanisms should also be implemented for monitoring the staff’s work and emphasis should be placed on their training to provide them with effective tools for managing conflicts without the need to use force.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd gelet op het feit dat er een reëel gevaar is dat de opgeëiste persoon in Barczewo zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon heeft eerder in het kader van een executie van een andere straf in Polen in de gevangenis gezeten. Hij heeft ervaren dat hij maximaal 1 uur per dag van zijn cel mocht zijn en dat er geen gezondheidszorg wordt verleend. Ook heeft hij met 4 a 5 personen op een cel van 10 m2 vastgezeten. Dat voldoet niet aan 3 m2. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat aanvullende vragen gesteld dienen te worden aan de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten in detentie in Polen voor de opgeëiste persoon, nu de kans dat de opgeëiste persoon in de gevangenis van Barczewo geplaatst zal worden statistisch gezien zeer klein is gelet op het grote aantal (te weten 99) gevangenissen in Polen. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat er vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld dienen te worden, dan stelt de officier van justitie voor om enerzijds te vragen of de van het EJN ontvangen informatie over het plaatsingsbeleid van gedetineerden klopt en ook overeenkomstig de werkwijze in de praktijk is, en anderzijds hoe de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment is.
Oordeel van de rechtbank
Het NMPT schetst in haar rapport een situatie in de gevangenis van Barczewo die zeer zorgelijk is te noemen. Volgens het NMPT is er sprake van fysieke mishandeling en ook van andere vormen van wangedrag jegens gedetineerden in de gevangenis van Barczewo. Het rapport noemt in dit kader niet enkel verklaringen van gedetineerden, maar ook objectieve gegevens die die de verklaringen ondersteunen (zoals camerabeelden). Het lijkt daarbij niet enkel te gaan om incidenten, maar om structurele misstanden die het dagelijkse reilen en zeilen van de gevangenis van Barczewo lijken te bepalen. Tekenend acht de rechtbank in dat verband dat het NMPT rapporteert dat er in de gevangenis van Barczewo sinds 2021 geen (naar de rechtbank begrijpt: officiële) gevallen van “
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT rapporteert over een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur. Gelet op de ernst van het geschetste beeld heeft de rechtbank in een andere zaak, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, per uitspraak van 16 januari 2025 [9] besloten het onderzoek in die zaak te heropenen om op dit punt vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank vraagt, kort samengevat, of de informatie van het EJN klopt, in welke gevangenis de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid wordt geplaatst en wat de actuele situatie in Barczewo op dit moment is.
De rechtbank zal mede gelet hierop ook onderhavig onderzoek heropenen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen in welke gevangenis de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst zal worden na zijn eventuele overlevering naar Polen. De rechtbank zal in deze zaak echter niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen of de informatie van het EJN klopt en hoe de situatie in de gevangenis van Barczewo op dit moment is.
De rechtbank wacht hierbij het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit af die gesteld zullen worden naar aanleiding van de uitspraak van 16 januari 2025. De rechtbank zal de statistische kansberekening van de officier van justitie buiten beschouwing laten omdat nog onduidelijk is waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst gaat worden.
De voor te leggen vraag is als volgt:
In welke gevangenis zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst worden na zijn eventuele overlevering naar Polen?

6.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter zitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5.2 geformuleerde vraag aan de Poolse autoriteiten voor te leggen.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 5.2. geformuleerde vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn
op 3 maart 2025,uiterlijk op 17 februari 2025opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 10 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5660.
8.Zie bip.brpo.gov.pl/sites/default/files/2023-12/NMPT_Annual_Report_2022.pdf.