Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
CELANESE EUROPE B.V.,
2.
CELANESE CORPORATION,
CELANESE SERVICES GERMANY GMBH,
CLARIANT AG,
5.
CLARIANT INTERNATIONAL AG,
ORBIA ADVANCE CORPORATION, S.A.B. DE C.V.,
VESTOLIT GMBH,
WESTLAKE CORPORATION,
WESTLAKE GERMANY GMBH & CO. KG,
WESTLAKE VINNOLIT GMBH & CO. KG,
WESTLAKE VINNOLIT HOLDINGS GMBH,
1.De procedure
geen843a-incident ingesteld in verband met de Dataroom Damages Calculation,
2.De zaak en de procesvoering tot nu toe in het kort
confidentiality ring) toegang zou krijgen. Over de Dataroom Damages Calculation zijn tijdens de regiezitting van 12 februari 2024 afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van die regiezitting. SCE heeft aan de aan gedaagden verbonden personen die tot de
confidentiality ringbehoren toegang gegeven tot een groot aantal bestanden, waaronder laatstelijk de
transaction level files. Gedaagden hebben na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld op 13 november 2024 geen incident ex 843a Rv over in de Dataroom Damages Calculation ter beschikking gestelde documenten ingediend.
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation. Ten aanzien van de
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation is er nog steeds een aantal onderwerpen dat partijen op dit moment verdeeld houdt. Gedaagden hebben zich daarover bij hun gezamenlijke brief van 2 december 2024 (Celanese heeft zich daar ter zitting achter geschaard) uitgelaten. SCE heeft daarop gereageerd tijdens de mondelinge behandeling van 3 december 2024.
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation. Ook wordt in dit vonnis de verdere procesvoering in het door Vestolit opgeworpen 843a-incident en de hoofdzaak nader gespecificeerd.
3.De feiten voor zover van belang voor de incidenten
Case AT.40410-Ethylene) heeft de Europese Commissie één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 101 VWEU [1] vastgesteld door in totaal elf partijen, te weten alle gedaagden (hierna: het EC-besluit). De inbreuk bestond – samengevat – uit bilaterale informatie-uitwisselingen die tot doel hadden het neerwaarts beïnvloeden van de Monthly Contract Price, een referentieprijs die in bepaalde ethyleenleveringsovereenkomsten één van de variabelen vormt van de prijsformule voor het vaststellen van de prijs van ethyleen en ethyleenderivaten (hierna: de inbreuk). In het EC-besluit is vastgesteld dat de inbreuk heeft plaatsgevonden tussen 26 december 2011 en 29 maart 2017 (hierna: de inbreukperiode). Alle gedaagden zijn geadresseerden van het EC-besluit.
1. INTRODUCTION
“WESTLAKE”),
“ORBIA”)
“CLARIANT”)
“CELANESE”)
2.THE INDUSTRY SUBJECT TO THE PROCEEDINGS
AKEgroup that the Commission regards for the purposes of this Decision as constituting a single undertaking at the time of the infringement are:
4.DESCRIPTION OF THE EVENTS
7.LIABILITY
Vinnolit GmbH & Co. KG(for its direct participation from 26 December 2011 to 29 June 2016),
Westlake Chemical Corporation(as the ultimate parent of Vinnolit GmbH & Co. KG from 31 July 2014 to 29 June 2016),
Westlake Germany GmbH & Co KG(as the indirect parent of Vinnolit GmbH & Co. KG from 31 July 2014 to 29 June 2016) and
Vinnolit Holdings GmbH(as the direct parent of Vinnolit GmbH & Co. KG from 26 December 2011 to 29 June 2016).
VESTOLIT GmbH(for its direct participation) and to
ORBIA ADVANCE CORPORATION, S.A.B. de C.V.(as the parent of VESTOLIT GmbH) from 17 November 2015 to 28 March 2017.
Clariant International AG(for its direct participation) and to
Clariant AG(as the parent of Clariant International AG) from 26 December 2011 to 29 March 2017.
(clearly and unequivocally acknowledged that it is jointly and severally liable)voor de verweten inbreuk op het mededingingsrecht in de genoemde periodes en in hun rol binnen de organisatiestructuur van hun groep bedrijven.]
4.Het geschil in de hoofdzaak
5.Het geschil in de incidenten
6.De regieverzoeken
confidentiality ring.
confidentiality ringeen en ander bij vonnis vast te leggen.
7.De beoordeling
Kolassaen
Universal Musicten aanzien van de voorloper van Brussel I-bis, geoordeeld dat het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt, in het kader van de toetsing van zijn bevoegdheid alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking moet nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de gedaagde. Er hoeft in de fase van de bepaling van de bevoegdheid echter geen bewijsprocedure te worden gevoerd met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn. [8] Hieruit volgt dat de rechter zich bij de beantwoording van de bevoegdheidsvraag beperkt tot een oordeel op het eerste gezicht (prima facie-oordeel).
CDC/Akzoarrest, voor zover hier van belang, het volgende overwogen en beslist over de toepasselijkheid van een vergelijkbare voorloper van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis (artikel 6 punt 1 Verordening (EG) nr. 44/2001):
Mercedes-Benz. [10] In die zaak speelde de vraag of eiseres in de hoofdzaak, die zelf geen schade had geleden, kon opkomen voor de schade van haar dochtervennootschap in het
Erfolgsortforum van haar dochtervennootschap op de grond dat zij en haar dochtervennootschap vanuit een mededingingsrechtelijk perspectief onderdeel uitmaken van dezelfde onderneming. A-G Emiliou beantwoordt die vraag ontkennend. Additionele steun voor een ontkennende beantwoording ziet A-G Emiliou in de conclusie van A-G Szpunar inzake
Volvo. [11]
Beverage City [12] van het HvJEU volgt dat bij de invulling van de ‘nauwe’ band in de zin van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis moet worden gekeken naar de concrete (inbreukmakende) handelingen van de ankergedaagde en de concrete feitelijke handelingen van de overige gedaagden. Het enkel stellen dat bepaalde entiteiten tot dezelfde mededingingsrechtelijke onderneming behoren, volstaat niet om rechtsmacht te scheppen op grond van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis.
Skanska [13] van het HvJEU volgt evenmin dat het mededingingsrechtelijke ondernemingsbegrip relevantie heeft voor de bevoegdheidsbeoordeling. In dat arrest oordeelde het HvJEU – kort gezegd – dat het mededingingsrechtelijke ondernemingsbegrip ook van toepassing is op civiele vorderingen tot schadevergoeding wegens een inbreuk op het Europees mededingingsrecht. Bij de inhoudelijke beoordeling van een civiele schadevergoedingsvordering wegens schending van het mededingingsrecht op grond van het nationale toepasselijke materiele recht kan het mededingingsrechtelijke ondernemingsbegrip dus (verticaal) doorwerken, maar uit het arrest
Skanskakan diezelfde conclusie niet getrokken worden voor nevenschikkende en zelfstandige Unierechtelijke rechtskaders zoals Brussel I-bis.
eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, hier als vervuld worden beschouwd (zie het arrest
CDC/Akzo, punt 21).
CDC/Akzo, punt 21). Daarmee is het
gevaar voor onverenigbare beslissingengegeven, nu de nationale rechtsvoorschriften uiteen kunnen lopen op het punt van de voorwaarden voor de civiele aansprakelijkheid (zie het arrest
CDC/Akzo, punt 22). Met verwijzing naar het arrest
Painer [14] heeft het HvJEU in arrest
CDC/Akzovastgesteld dat dit niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 6 punt 1 Vo 44/2001, als de oproeping in de lidstaat waar een van hen zijn woonplaats heeft voorzienbaar was.
voorzienbaardat zij konden worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter. De Europese Commissie heeft in het EC-besluit namelijk een bindende beslissing gegeven waarin één inbreuk op het Unierecht wordt vastgesteld en daarmee de aansprakelijkheid van alle gedaagden – als deelnemers aan de inbreuk – voor de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van elk van de gedaagden aan die inbreuk wordt vastgesteld. Alle deelnemers aan de mededingingsrechtelijke inbreuk hebben dit erkend. Onder deze omstandigheden moesten alle gedaagden er gelet op de gedragingen die blijken uit het EC-besluit – 14 juli 2020 – rekening mee houden dat zij zouden worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter, omdat één van hen – Celanese Europe B.V. – in Nederland is gevestigd (zie het arrest
CDC/Akzo, punt 24). Dit alles betekent dat de gemeenschappelijke standpunten van Clariant, Vestolit en Westlake – zoals hiervoor weergegeven in 7.20 onder e en f – niet worden gevolgd.
CDC/Akzo, punt 24). Uit het EC-besluit blijkt dat hier alle gedaagden – voor de toepassing van het Unierecht – hebben deelgenomen aan de inbreuk, hetzij doordat zij direct hebben deelgenomen aan de inbreuk (“direct participation in the infringement”) hetzij doordat zij verondersteld worden beslissende invloed te hebben uitgeoefend op directe deelnemers aan de inbreuk (“presumed to have exercised decisive influence”) en dat gedaagden op die gronden verantwoordelijk zijn gehouden voor de inbreuk. Naar
prima facie-beoordeling is dit voldoende voor het vaststellen van de bevoegdheid van dit gerecht.
Beverage City– wel moeten doen als vereist startpunt voor een beroep op de ankergedaagderegel.
Beverage Cityging het niet om een inbreuk op het mededingingsrecht, maar was de vraag aan de orde of het bestaan van een exclusieve distributieovereenkomst volstaat om aan de voorwaarde van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis te voldoen en heeft het HvJEU geoordeeld dat om vast te stellen of er sprake is van een en dezelfde feitelijke situatie, ook bijzondere aandacht moet worden besteed aan de aard van de contractuele relatie tussen de afnemer en de leverancier. In dat geval konden het bestaan van een exclusieve distributieovereenkomst en een nauwe samenwerking tussen verweerders rechtvaardigen dat eenzelfde feitelijke situatie bestaat. Het gaat Clariant erom dat in de onderhavige zaak de verhouding van de feitelijke handelingen van Clariant International AG en de ankergedaagde moet worden beoordeeld. [15] In deze zaak is sprake van door de feitelijk handelende partijen gecoördineerde gedragingen die tot het bestaan van een kartel hebben geleid, waarvoor een aantal van de gedaagden wegens het bestaan van een “onderneming” in de zin van het mededingingsrecht mede aansprakelijk worden gehouden. Onder deze omstandigheden is het bestaan van eenzelfde feitelijke situatie een gegeven door de feitelijke coördinatiehandelingen. Die zijn in het onderzoek en EC-besluit vastgelegd, waarnaar SCE verwijst. Wegens het toepassen van het ondernemingsbegrip wordt voor de overige gedaagden geabstraheerd van de feitelijke gedragingen. Daarom hoeven die ook feitelijk niet te worden onderzocht. SCE hoefde dus in deze zaak geen nadere feitelijke gedragingen te stellen en aannemelijk te maken.
CDC/Akzo, punt 24).
CDC/Akzovolgt dat de voorwaarde dat sprake moet zijn van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens ook moet worden geacht te zijn vervuld, indien verschillende gedaagden in de hoofdzaak
in de tijd bezienverschillend aan de uitvoering van een mededingingsregeling hebben deelgenomen die één voortdurende inbreuk vormt op artikel 101 VWEU. Dat is hier ook het geval.
CDC/Akzo, punt 24).
CDC/Akzo, punt 24).
CDC/Akzoaldus moet worden begrepen dat voor het aannemen van rechtsmacht acht moet worden geslagen op de vraag welke partijen feitelijk hebben deelgenomen aan de inbreuk. Dit standpunt vindt evenwel geen steun in de tekst van het arrest
CDC/Akzo. Daarin wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen partijen die wel of niet feitelijk hebben deelgenomen aan een inbreuk op het Unierecht. De enkele verwijzing van Westlake naar overwegingen 64 en 65 in de conclusie van A-G Jääskinen inzake
CDC/Akzo, maakt het voorgaande niet anders, omdat daaruit juist niet volgt dat voor de beantwoording van de hier voorliggende bevoegdheidsvraag acht moet worden geslagen op de vraag welke partijen feitelijk hebben deelgenomen aan de inbreuk. Het gaat de A-G om de vraag of toerekening van de feitelijke gedragingen aan de andere gedaagden kan plaatsvinden. [16]
Volvo:
Volvoging het weliswaar ook om een inbreuk op het mededingingsrecht, maar was – samengevat – de vraag aan de orde of een moedermaatschappij waartegen een schadevergoedingsvordering op grond van een inbreuk op het mededingingsrecht is ingesteld, rechtsgeldig is gedagvaard om te verschijnen wanneer het stuk dat het geding inleidt is betekend op het adres van haar dochteronderneming die is gevestigd in de lidstaat waar de vordering is ingesteld in het geval de moedermaatschappij met deze dochteronderneming een economische eenheid vormt. In het
Volvoarrest heeft het HvJEU die vraag ontkennend beantwoord, aan de hand van een uitleg van 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 101 in samenhang met de Betekeningsverordening. [18] Het arrest
Volvoheeft dus betrekking op een betekeningsvraagstuk en niet op de bevoegdheidsvraag die hier voorligt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het arrest
Volvogeen ander licht werpt op hetgeen is overwogen en beslist in het arrest
CDC/Akzo.
Volvoeen overkoepelende uitleg heeft gegeven van het begrip “economische eenheid” en zodoende ook relevantie heeft voor de hier voorliggende bevoegdheidsvraag, wordt – bij gebrek aan een verdere toelichting – gepasseerd.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
8.in de vrijwaringsincidenten
9.in de regieverzoeken
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation, heeft de rechtbank op 14 augustus 2024 een vonnis gewezen. Bij dat vonnis heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
confidentiality ringen – in het verlengde daarvan – de Dataroom Damages Calculation. Gedaagden stellen voor dat de volgende drie categorieën van hun eigen medewerkers worden toegelaten tot de
confidentiality ringen hebben daarbij – samengevat – de volgende toelichtingen gegeven.
Medewerkers van gedaagden die de informatie in de Dataroom Damages Calculation kunnen beoordelen en duiden voor de advocaten en externe experts van gedaagden
De bedrijfsjuristen van gedaagden
equality of armsbrengt dus mee dat een beperkt aantal werknemers onder voorwaarden kennis daarvan neemt.
maximaal drie medewerkersworden toegelaten tot het afgescheiden deel van de Dataroom Damages Calculation waarin de per gedaagde geïndividualiseerde berekening en de individuele
transaction level fileszijn opgenomen (de per gedaagde beperkte
confidentiality ring), namelijk alleen zover het gegevens met betrekking tot het bedrijf van hun werkgever betreft. Voornoemde medewerkers zullen niet de geïndividualiseerde gegevens die hun mede-gedaagden betreffen mogen inzien.
één bedrijfsjuristen
één andere medewerker die niet tot de hiervoor in 4.13 onder A bedoelde drie medewerkers behoortworden toegelaten tot de confidentiality ring. Zij worden wel toegelaten tot de geïndividualiseerde gegevens die de andere gedaagden betreffen.
confidentiality ring, heeft de rechtbank daartegen geen bezwaar.”
confidentiality ring.Daarop heeft SCE tijdens de mondelinge behandeling van 3 december 2024 gereageerd en daarbij opgemerkt dat zij met betrekking tot de
confidentiality ringeen en ander vastgelegd wil zien in een vonnis.
equality of armsen in aansluiting op het bepaalde in artikel 1019ib lid 5 Rv – de categorie B-medewerkers kennis kunnen nemen van
allegegevens die zijn opgenomen in de Dataroom Damages Calculation. De rechtbank begrijpt uit de door SCE overgelegde brief van 11 december 2024 van haar aan gedaagden en de reactie daarop van gedaagden van 14 januari 2025, dat partijen het hier inmiddels ook over eens zijn. Bij deze stand van zaken hebben gedaagden geen afzonderlijk belang meer bij het door hen verzochte bevel aan SCE om de in het vonnis van 14 augustus 2024 omschreven categorie B-medewerkers volledige toegang te verlenen tot alle gegevens in de
confidentiality ring. Dit gedeelte van het verzoek van gedaagden is dan ook niet toewijsbaar.
confidentiality ringen – in het verlengde daarvan – de Dataroom Damages Calculation, is aangesloten bij de procedure die is vormgegeven in artikel 1019ib lid 5 Rv als over bedrijfsgeheimen wordt geprocedeerd. In voornoemd wetsartikel wordt verwezen naar artikel 1019ib lid 3 onder a en b Rv. Daarin wordt – kort gezegd – de mogelijkheid gegeven om de toegang tot stukken of zittingen in procedures over bedrijfsgeheimen te beperken tot een gelimiteerd aantal personen. Artikel 1019ib lid 5 Rv bepaalt dat die gelimiteerde groep personen niet groter is dan nodig om te voldoen aan het recht van partijen op een doeltreffende voorziening en op een eerlijk proces en dat die groep ten minste één natuurlijk persoon
van elke partijomvat. Tegen deze achtergrond wordt het gemeenschappelijke standpunt van gedaagden gevolgd dat
per afzonderlijke gedaagde partijin totaal twee categorie B-medewerkers tot de
confidentiality ringen de Dataroom Damages Calculation kunnen worden toegelaten, te weten één bedrijfsjurist en één medewerker die niet tot de in rechtsoverweging 4.13 onder A van het vonnis van 14 augustus 2024 bedoelde drie medewerkers behoort.
confidentiality ringaan twee categorie B-medewerkers per gedaagde-entiteit, met een maximum van 22 personen in totaal, te weten voor alle gedaagden gezamenlijk. De rechtbank begrijpt hieruit dat partijen het er inmiddels ook over eens zijn dat per gedaagde partij twee personen kunnen worden toegelaten tot de categorie B-medewerkers. Bij deze stand van zaken kan een regiebeslissing van de rechtbank op dit punt eveneens achterwege blijven.
per partijzou moeten worden toegelaten, in plaats van één per concern of groep gedaagden. Daarbij heeft SCE toegelicht dat zij er niet mee akkoord gaat dat zich namens gedaagden derden melden die op geen enkele wijze aan gedaagden te relateren zijn, maar dat zij wel akkoord gaat met personen die een duurzaam dienst- of ander contractueel verband hebben met één van de groepsentiteiten van de gedaagden. SCE heeft daaraan toegevoegd dat zij gedaagden dan vraagt te duiden met welke groepsentiteit die persoon dat verband heeft, namens welke gedaagde de betreffende persoon wordt aangemeld, waaruit dat dienst- of contractuele verband bestaat en hoe de desbetreffende groepsentiteit zich tot de gedaagde verhoudt. Verder vraagt SCE de gedaagden dit ook toe te lichten voor de personen die zij reeds bij haar hebben aangemeld.
geen directe betrokkenheid mogen hebben bij de huidige dagelijkse inkoop van ethyleen of de handel in ethyleenderivaten” acht de rechtbank voldoende werkbaar. Er is enige discussie geweest over wanneer van die betrokkenheid kan worden gesproken. De toelichting van SCE dat het gaat om de dikgedrukte producten in de tabel op pagina 8 van het Cartel Damages Calclulation Memorandum dat SCE als productie 2 heeft overgelegd, maakt dat in die discussie helderheid is verschaft. Propyleen, waarom het in die discussie ging, is niet een van de dikgedrukte stoffen en een werknemer die daarmee te maken heeft in zijn/haar dagelijkse werk zou dus moeten worden toegelaten. Als dit tot verdere onenigheid leidt, zullen partijen daarvoor apart de rechtbank moeten benaderen.
confidentiality ringen tot de Dataroom Damages Calculation, ten behoeve van hun verweer in het vervolg van de procedure. Als bij een gedaagde partij nu voor twee bedrijfsjuristen wordt gekozen zal niet in een later stadium alsnog een inhoudelijk deskundige worden toegelaten.
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation. SCE heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling van 3 december 2024 gereageerd en daarbij op haar beurt een algemeen verzoek tot regievoering met betrekking tot de
confidentiality ringgedaan. Omdat de verzoeken van partijen zijn gedaan in het kader van regievoering en de bewaking van de goede procesorde door de rechtbank, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten die verband houden met de onderhavige verzoeken tussen partijen te compenseren, in de zin dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
10.in het 843a-incident van Vestolit
11.in de hoofdzaak
12.De beslissing
5 maart 2025,
confidentiality ring, met inachtneming van de hiervoor onder 9.14 en 9.15 geschetste uitgangspunten en onder verdere instandhouding van hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.14 van het vonnis van 14 augustus 2024,
25 maart 2025voor een mondelinge behandeling door een meervoudige kamer,
27 augustus 2025voor de conclusies van antwoord van alle gedaagden,