5.3.Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift
5.3.1.Omvang van deze zaak
5.3.2.Op grond van artikel 10:10, lid 1 Wvggz beoordeelt de rechtbank de door verzoeker ingediende klacht ten volle om een van de in voornoemd wetsartikel genoemde beslissingen te kunnen nemen. Dit is anders indien partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten waarover door de klachtencommissie is beslist, geen beslissing van de rechter verlangen. In dat geval dient de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten te eerbiedigen en daarmee bij zijn beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening te houden (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042, r.o. 3.3.2. en HR23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:657, r.o. 2.8.6). 5.3.3.Uit het verzoekschrift van verzoeker blijkt reeds dat deze zich slechts richt tegen de beslissing van de klachtencommissie, waarbij de klachtencommissie gegrond verklaart de klacht van verweerder dat onterecht een algeheel rookverbod buiten het terrein van de accommodatie, meer specifiek tijdens het wandelen onder begeleiding, in de huisregels heeft opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel verzoeker als verweerder ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij ten aanzien van de overige klachten, die ongegrond zijn verklaard, geen beslissing van de rechtbank verlangen.
5.3.4.Inhoud van deze zaak
5.3.5.Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank in onderhavige procedure de vraag moet beantwoorden of het algehele rookverbod zoals is opgenomen in de huisregels zich mag uitstrekken tot het wandelen onder begeleiding.
5.3.6.De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder niet bereid, noch in staat is te worden gehoord. Bij monde van zijn advocaat verklaart verweerder dat onderhavige procedure te belastend is. Hierop heeft de rechtbank, met instemming van de advocaat van verweerder, de mondelinge behandeling voortgezet, zonder aanwezigheid van verweerder.
5.3.7.Uit art. 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en art. 10 en 11 van de Grondwet volgt dat voor een inbreuk op de lichamelijke integriteit en op iemands privéleven, een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2018:2087, r.o. 3.3.2.) en daarnaast een noodzaak. Ook dient het ingrijpen proportioneel te zijn en de minst ingrijpende maatregel te zijn. Deze wettelijke grondslag is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de Tabaks- en rookwarenwet. In art. 10 lid 1 onder b van genoemde wet is bepaald dat de beheerder van het gebouw dat in gebruik is als een instelling voor gezondheidszorg, verplicht is tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod. De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of dit rookverbod, zoals dat is neergelegd in de huisregels, zich mag uitstrekken tot het verbieden van roken tijdens begeleide wandelingen in de buitenlucht. 5.3.8.De rechtbank dient allereerst een belangenafweging te maken tussen het zelfbeschikkingsrecht van verweerder (als roker) enerzijds en het recht van werknemers op onaantastbaarheid van het lichaam anderzijds. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het zelfbeschikkingsrecht om te mogen roken, beperkt door het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam van niet-rokers en medewerkers van verzoeker, zoals vervat in art. 11 Grondwet. Gelet op de factsheet van het Trimbos instituut waarnaar verzoeker verwijst, acht de rechtbank aannemelijk dat het ongewild meeroken van tweede- of derdehands rook, ernstige gezondheidsrisico’s meebrengt.Een rookverbod is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf dan ook een gerechtvaardigde inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van verweerder, nu met een dergelijk rookverbod het recht van niet-rokende cliënten en werknemers op onaantastbaarheid van hun lichaam wordt beschermd. Ook het Nationaal Preventieakkoord streeft naar rookvrije GGZ-instellingen uiterlijk in 2025 ten aanzien van bij de Koepel GGZ aangesloten instellingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat, nu ongewild meeroken gezondheidsrisico’s meebrengt, daaraan een zwaarwichtiger belang dient te worden toegekend dan aan het recht van verweerder om te roken.
5.3.9.De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het rookverbod, zoals opgenomen in de huisregels van verzoeker ex art. 8:15 lid 1 Wvggz, geldt gedurende de tijd dat verweerder met een medewerker onder begeleiding buiten de accommodatie wandelt.
5.3.10.Art. 8:15 lid 1 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, in casu verzoeker, huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie. De huisregels mogen geen andere regels bevatten dan de regels bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz (art. 8:15 lid 2 Wvggz). In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de huisregels zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel (vgl. ECLI:NL:HR:2023:380, r.o. 3.4.1.). 5.3.11.In het onderhavige geval betreft het de huisregel die het verweerder verbiedt om tijdens het wandelen met een begeleider te roken. Het algehele rookverbod, waaronder het roken tijdens het begeleid wandelen, geldt voor alle cliënten en medewerkers van verzoeker. Dit wandelen onder begeleiding, in jargon ook wel ‘wobben’ genoemd, vormt naar het oordeel van de rechtbank een onderdeel van de behandeling. Met het wandelen onder begeleiding wordt met een cliënt geoefend buiten de accommodatie, teneinde zorgprofessionals een inschatting te laten maken over hoe het herstel van een cliënt verloopt. Een cliënt zal buiten de veilige en gestructureerde kaders van de accommodatie meer prikkels ervaren en mogelijk in het kader van zijn psychische ziekte ervaren impulsen moeten kunnen beheersen. Daartoe zal eerst in de accommodatie worden geoefend, alvorens tot wandelen onder begeleiding en verdere uitbreiding van de vrijheden van een cliënt wordt overgegaan. Het wandelen onder begeleiding is dan ook een essentieel onderdeel van de behandeling die onder meer gericht is op een zo spoedig, maar wel veilig ontslag van een cliënt uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding wordt geoefend met het aangaan van contact van verweerder met het alledaagse leven, zoals dat ook weer vorm zal krijgen na een ontslag uit de accommodatie. Tijdens het wandelen onder begeleiding dienen verweerder en andere cliënten aan te tonen in hoeverre zij in staat zijn zich aan gemaakte afspraken te kunnen houden.
5.3.12.Hetgeen hiervoor is overwogen maakt duidelijk dat het wandelen onder begeleiding geen rookpauze is, maar onderdeel van de behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan het wandelen onder begeleiding aldus uitgelegd worden als een kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie. De behandeling verplaatst zich gedurende korte tijd naar buiten de accommodatie, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt hier nog steeds zorg verleend. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de accommodatie zich in dit geval ook uitstrekt tot buiten het terrein voor zover het betreft het wandelen onder begeleiding, nu dit een essentieel onderdeel vormt van de behandeling en de zorgverlening, ondanks de kortstondige onderbreking van het verblijf in de accommodatie, gecontinueerd wordt. Er is nog immer sprake van een behandelomgeving.
5.3.13.Met het verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding in de huisregels, voldoet verzoeker naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste dat huisregels de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie regelt. Als gezegd is het wandelen onder begeleiding geen rookpauze, terwijl deze mogelijk wel zo wordt ingezet door verweerder. Op deze wijze wordt aan een daadwerkelijke en veelal noodzakelijke behandeling niet toegekomen, omdat de verslaving aan roken de boventoon voert.
5.3.14.Het in de huisregels opgenomen verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, voldoet naar het oordeel van de rechtbank ook om andere redenen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Op het moment dat het verbod om niet te roken onderdeel zou zijn van verplichte zorg wordt onderscheid gemaakt tussen cliënten. Aldus zal een situatie ontstaan waarbij het roken voor de ene cliënt wel wordt toegestaan en voor de andere niet. Met het verbod zoals opgenomen in de huisregels, bestaat een algemene regel en geen individuele op de cliënt afgestemde afweging. Zonder een algemene regel, acht de rechtbank het aannemelijk dat de dan te ontstane, ongelijke situatie tussen cliënten op eenzelfde afdeling, zal leiden tot onrust, hetgeen direct raakt aan de ordentelijke gang van zaken en veiligheid in de accommodatie. Bovendien is het voor niet-rokende medewerkers die het wandelen begeleiden, niet mogelijk zich aan een rokende cliënt te onttrekken. De in dit verband door de klachtencommissie voorgestelde alternatieven acht de rechtbank onvoldoende en praktisch niet uitvoerbaar. Ook dit raakt aan de veiligheid, van in dit geval medewerkers, in de accommodatie nu aannemelijk is dat meeroken ernstige gezondheidsrisico’s kent. Voorts wordt met een verbod om te roken tijdens het wandelen onder begeleiding, zoals opgenomen in de huisregels van verzoeker, het doel van een rookvrije behandel- en werkomgeving bereikt. De rechtbank acht geen minder bezwarende alternatieven voorhanden om dit doel te bereiken, om redenen zoals zij hiervoor genoemd heeft. Verweerder en andere rokende cliënten kunnen op andere wijze geholpen worden, bijvoorbeeld met de door verzoeker aangeboden nicotinepleisters en nicotinetabletten.