Uitspraak
verblijvende te [verblijfplaats],
gevestigd te Warnsveld,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een klacht van een betrokkene over de toekenning van schadevergoeding door een klachtencommissie in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De klachtencommissie had de klachten van de betrokkene gegrond verklaard en een schadevergoeding toegewezen. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de uitspraak van de klachtencommissie onherroepelijk was geworden na het verstrijken van de beroepstermijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 10:7 lid 2 Wvggz.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank Gelderland de beslissingen van de klachtencommissie had vernietigd en de klachten van de betrokkene gegrond verklaard voor zover deze betrekking hadden op de schending van enkele vormvereisten. De rechtbank had echter het verzoek tot toekenning van schadevergoeding afgewezen. De Hoge Raad bevestigde dat de klachtencommissie binnen de wettelijke termijn een beslissing had moeten nemen over zowel de klacht als de toekenning van schadevergoeding. De Hoge Raad concludeerde dat het verzoekschrift van de betrokkene tijdig was ingediend, omdat het was ingediend binnen zes weken na de laatste beslissing van de klachtencommissie.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank de gegrondheid van de klachten heeft beoordeeld. De Hoge Raad benadrukt dat de klachtenprocedure in de Wvggz is bedoeld als een toegankelijke voorziening voor betrokkenen, waarbij zo min mogelijk drempels worden opgeworpen voor het indienen van klachten. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop klachtenprocedures in de geestelijke gezondheidszorg worden behandeld en de rol van de klachtencommissie in dit proces.