Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beperkingen van communicatiemiddelen van een betrokkene die onder verplichte zorg is geplaatst. De betrokkene had eerder een zorgmachtiging gekregen van de rechtbank Den Haag, maar had klachten ingediend over het handelen van de zorgaanbieder. De rechtbank had de klacht van de betrokkene gegrond verklaard, maar de overige klachten ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De betrokkene stelde dat zij tijdens haar separatie niet in staat was om contact op te nemen met haar advocaat, wat volgens haar in strijd was met haar rechten onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de betrokkene het recht had om een advocaat te benaderen, en dat de beperkingen die de zorgaanbieder had opgelegd niet gerechtvaardigd waren. Daarnaast werd er een klacht ingediend over het onderzoek aan kleding en lichaam dat had plaatsgevonden bij de betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat dit onderzoek op basis van huisregels was uitgevoerd, wat niet in overeenstemming was met de Wvggz. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.