ECLI:NL:HR:2023:380

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
22/03356
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in communicatiemiddelen en onderzoek aan kleding en lichaam bij separatie onder Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beperkingen van communicatiemiddelen van een betrokkene die onder verplichte zorg is geplaatst. De betrokkene had eerder een zorgmachtiging gekregen van de rechtbank Den Haag, maar had klachten ingediend over het handelen van de zorgaanbieder. De rechtbank had de klacht van de betrokkene gegrond verklaard, maar de overige klachten ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De betrokkene stelde dat zij tijdens haar separatie niet in staat was om contact op te nemen met haar advocaat, wat volgens haar in strijd was met haar rechten onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de betrokkene het recht had om een advocaat te benaderen, en dat de beperkingen die de zorgaanbieder had opgelegd niet gerechtvaardigd waren. Daarnaast werd er een klacht ingediend over het onderzoek aan kleding en lichaam dat had plaatsgevonden bij de betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat dit onderzoek op basis van huisregels was uitgevoerd, wat niet in overeenstemming was met de Wvggz. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03356
Datum10 maart 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
[de zorgaanbieder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de zorgaanbieder,
niet verschenen,
en
1. RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK (als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden),
hierna: de Staat,
2. OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG (Openbaar Ministerie),
hierna: de officier van justitie,
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/627177 / FA RK 22-1938 van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De zorgaanbieder, de Staat en de officier van justitie hebben geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Aan betrokkene is door de zorgaanbieder verplichte zorg verleend krachtens een door de rechtbank Den Haag verleende zorgmachtiging van 20 november 2020, geldend uiterlijk tot en met 20 februari 2021. Op 18 februari 2021 is een verzoek tot een aansluitende zorgmachtiging door dezelfde rechtbank afgewezen.
(ii) Betrokkene heeft bij brief van 17 januari 2022 bij de klachtencommissie klachten ingediend over het handelen van de zorgaanbieder rond de opname van betrokkene in een accommodatie van 30 januari 2021 tot 18 februari 2021. Betrokkene heeft tevens verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
(iii) De klachtencommissie heeft niet tijdig op de klachten beslist.
2.2
Betrokkene heeft de rechtbank op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz verzocht haar klachten alsnog gegrond te verklaren, alsmede de zorgaanbieder en de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000,--.
2.3
De rechtbank heeft de klacht van betrokkene op grond van art. 8:9 lid 3 Wvggz gegrond verklaard, de overige klachten ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding, voor zover in cassatie van belang, afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de klacht op grond van artikel 8:9, lid 5, Wvggz is de rechtbank van oordeel dat door [de zorgaanbieder] voldoende is gemotiveerd dat het toestandsbeeld van verzoekster aanleiding gaf tot separatie en daarmee tot het beperken van haar communicatiemiddelen, waardoor zij tijdelijk – anders dan met de afdelingstelefoon – geen contact heeft kunnen opnemen met haar vertegenwoordiger en haar advocaat. Op 1 februari 2021 is verzoekster uit de separeer gekomen, daarna heeft zij haar telefoon weer teruggekregen en was zij niet meer beperkt in haar communicatiemiddelen.
(…)
Ten aanzien van de klacht op grond van artikel 8:14 Wvggz overweegt de rechtbank dat er door [de zorgaanbieder] geen beslissing tot onderzoek aan kleding of lichaam op grond van dit artikel is genomen. Dit is gebeurd op grond van de bestaande huisregels. De rechtbank is er ambtshalve van op de hoogte dat – zoals ook naar voren gebracht door [de zorgaanbieder] – bij separatie ook onderzoek aan kleding en lichaam plaatsvindt om te voorkomen dat een betrokkene gevaarlijke voorwerpen in bezit heeft en hiermee schade aanricht.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 4.1 klaagt dat het oordeel van de rechtbank miskent dat aan betrokkene niet het recht mocht worden ontnomen om een advocaat te benaderen.
3.2.1
Art. 8:9 lid 5 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, geneesheer-directeur en zorgverantwoordelijke geen beperkingen opleggen in het contact van de betrokkene met de vertegenwoordiger, de inspectie of de justitiële autoriteiten. In de parlementaire geschiedenis is bij deze bepaling opgemerkt dat de vrije toegang van de advocaat tot de betrokkene al blijkt uit (thans) art. 1:7 lid 3 Wvggz, waarin (thans) art. 45 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. [1] Hieruit volgt dat de zorgaanbieder, geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke ook geen beperkingen mogen opleggen in het contact van de betrokkene met de advocaat.
3.2.2
Betrokkene is ten tijde van haar separatie door de zorgaanbieder beperkt in haar communicatiemiddelen. Daardoor kon zij geen contact opnemen met een advocaat, terwijl zij daarop wel recht had (zie hiervoor in 3.2.1). Dat betrokkene haar telefoon heeft teruggekregen nadat zij op 1 februari 2021 uit separatie was gekomen en op dat moment alsnog contact kon opnemen met een advocaat, maakt dit niet anders. De klacht slaagt.
3.3
Onderdeel 4.2 klaagt onder meer dat voor het onderzoek aan kleding en lichaam dat bij betrokkene heeft plaatsgevonden een beslissing op grond van art. 8:14 Wvggz genomen had moeten worden en dat een dergelijk onderzoek – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet op grond van de huisregels had mogen plaatsvinden.
3.4.1
Art. 8:15 lid 1 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder huisregels opstelt voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep, in de accommodatie. De huisregels mogen geen andere regels bevatten dan de regels bedoeld in art. 8:15 lid 1 Wvggz (art. 8:15 lid 2 Wvggz). Bij regeling van de minister kan een model voor huisregels worden vastgesteld (art. 8:15 lid 5 Wvggz). Hiervan is tot op heden geen gebruik gemaakt.
In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de huisregels zijn gericht op een ordelijke gang van zaken binnen de accommodatie en de veiligheid van de betrokkene, andere patiënten en het personeel. De huisregels dienen algemeen van aard te zijn; op de persoon gerichte beperkingen horen niet in de huisregels thuis, maar dienen onderdeel te zijn van het zorgplan van de betrokkene. [2]
3.4.2
Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat het onderzoek aan kleding en lichaam bij betrokkene preventief heeft plaatsgevonden toen betrokkene in separatie werd geplaatst, om te onderzoeken of betrokkene gevaarlijke voorwerpen in bezit had waarmee zij schade zou kunnen aanrichten. Dergelijk algemeen onderzoek dat plaatsvindt bij eenieder die in separatie wordt geplaatst, en dat noodzakelijk is om de veiligheid van zowel de betrokkene als het personeel te waarborgen, kan gezien hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen op basis van de huisregels plaatsvinden. De klacht faalt.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
10 maart 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 181.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 93 en Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 182.