In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2025 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de verzoeker en de moeder. De rechtbank oordeelde dat de erkenning nietig was omdat de moeder geen voorafgaande schriftelijke toestemming had gegeven, zoals vereist door artikel 1:204 lid 1c BW. De toestemming van de moeder werd geacht niet te bestaan, aangezien zij deze pas verleende na de indiening van een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning door de verwekker, die eerder een verzoek had ingediend. De rechtbank benadrukte dat er geen belangenafweging mogelijk was in deze situatie, maar dat wel moest worden getoetst of er onaanvaardbare gevolgen zouden optreden indien het EU-burgerschap van de minderjarige verloren zou gaan. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was.
De procedure begon met een verzoek van de verwekker om een bijzondere curator te benoemen en de erkenning van de minderjarige door een andere man te vernietigen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder eerdere beschikkingen en reacties van de bijzondere curator. De mondelinge behandeling vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de advocaat van de verzoeker, de moeder en de bijzondere curator aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had om te oordelen over de verzoeken, aangezien de moeder en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
De rechtbank concludeerde dat de erkenning door de andere man nietig was, omdat de moeder de erkenning niet rechtsgeldig had verleend. De rechtbank heeft de verzoeken van de bijzondere curator en de verzoeker toegewezen, en verklaarde dat de erkenning door de andere man geacht wordt nooit gevolg te hebben gehad. De rechtbank heeft ook overwogen dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige niet aan de orde was, omdat de moeder het Nederlanderschap bezit. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechter en kan, indien nodig, in hoger beroep worden aangevochten.