ECLI:NL:HR:2002:AE0745
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de rechtsgevolgen van toestemming door de moeder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de erkenning van een minderjarig kind. Verweerder, de verwekker van het kind, had bij de Rechtbank te 's-Gravenhage verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van het kind, geboren op 10 oktober 1997, omdat verzoekster, de moeder, haar toestemming had geweigerd. De Rechtbank verleende op 5 juli 1999 de vervangende toestemming, maar weigerde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verzoekster ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 december 1999 de Raad voor de Kinderbescherming om advies vroeg. Na een aantal juridische stappen, waaronder een verzoek van verweerder om de erkenning door een derde niet-rechtsgeldig te verklaren, heeft het Hof op 15 augustus 2001 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd en de toestemming van verzoekster aan haar echtgenoot tot erkenning niet-rechtsgeldig verklaard.
Verzoekster heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de door verzoekster aan haar echtgenoot verleende toestemming tot erkenning in de gegeven omstandigheden geen rechtsgevolg heeft. De Hoge Raad oordeelde dat de erkenning van een kind zonder de noodzakelijke schriftelijke toestemming van de moeder nietig is, maar dat deze nietigheid opgeheven kan worden door de rechtbank indien vervangende toestemming wordt verleend. De Hoge Raad benadrukte dat de moeder, zodra er een verzoek tot vervangende toestemming is ingediend, slechts voorwaardelijk toestemming kan verlenen aan een ander voor erkenning van het kind, en dat deze toestemming alleen effect heeft als de vervangende toestemming door de rechter wordt geweigerd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van verzoekster verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechtbanken in stand zijn gebleven. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van ouders in erkenningsprocedures en de bescherming van de belangen van het kind.