ECLI:NL:HR:2005:AT0412
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de belangen van betrokken partijen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2005 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige zoon, geboren op [geboortedatum] 1995, van de op 6 april 2000 overleden man. De moeder van de minderjarige, die als verzoekster optrad, had de rechtbank verzocht om het vaderschap van de man vast te stellen, en om een bijzonder curator te benoemen voor de gerechtelijke procedure. De rechtbank had eerder DNA-onderzoek gelast, waaruit bleek dat de man de biologische vader was van de minderjarige. De rechtbank en het gerechtshof te Arnhem hadden de verzoeken van de moeder toegewezen, maar de verzoekers in cassatie, die de belangen van de man vertegenwoordigden, stelden dat de vaststelling van het vaderschap een inbreuk op hun familie- en gezinsleven zou betekenen, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever met artikel 1:207 BW beoogde dat de belangen van het kind voorop staan, en dat er geen goede grond is om aan te nemen dat de vaststelling van het vaderschap in strijd is met het EVRM. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof, waarbij het belang van het kind prevaleert boven de belangen van de verwekker en zijn familie.