ECLI:NL:RBAMS:2025:232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13-314963-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Hongarije

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Györ Regional Court in Hongarije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende vragen te stellen aan de Hongaarse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting Tiszalök, waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden ondergebracht. De rechtbank heeft zorgen geuit over de detentieomstandigheden, waaronder meldingen van geweld en onmenselijke behandeling door het personeel in Tiszalök. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven om vragen te stellen aan de Hongaarse autoriteiten over de waarborgen voor de veiligheid van de opgeëiste persoon in de detentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-314963-24
Datum uitspraak: 7 januari 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 16 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2024 door
Györ Regional Court, Hongarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentiecentrum] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 26 november 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 26 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 10 december 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 december 2024 [2] het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd teneinde het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak ook de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]
Zitting 24 december 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 24 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft op 24 december 2024 afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. Hij is vertegenwoordigd door bovengenoemde raadsman.

2.Tussenuitspraak van 10 december 2024

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 10 december 2024 reeds geoordeeld over de identiteit van de opgeëiste persoon, de grondslag en inhoud van het EAB, het lijstfeit en de strafbaarheid van de overige feiten, alsmede over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot Vonnis No. B.451/2022/16 / 43.Bf.61/2023/25.
Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In de tussenuitspraak van 10 december 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van het vonnis No. B.451/2022/16/ 43.Bf.61/2023/25 sprake is van een verzetgarantie als bedoeld in artikel 12, sub d OLW, zodat de weigeringsgrond zich niet voordoet.
Ten aanzien van de strafbeschikking (
Punishment orderNo. Bpk.1055/2021/3) was onvoldoende informatie voorhanden om te beoordelen of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank heeft hierom het onderzoek heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de Hongaarse autoriteiten voor te leggen:
1. Heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid gehad om te verzoeken om een behandeling ter zitting of om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen de strafbeschikking met referentienummer No. Bpk.1055/2021/3?
2. Zo ja, is hij bij de betekening van de strafbeschikking of op enig ander moment gewezen op deze mogelijkheid van bezwaar, beroep, en/of verzoek om een behandeling ter zitting, alsmede op de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden?
3. Zou er in het geval van een (tijdig) bezwaar of beroep alsnog een zitting hebben plaatsgevonden waarop de opgeëiste persoon gehoord kon worden?
Op 17 december 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“1. According to 742. § (2) of Act XC of 2017 on Criminal Procedure the prosecution, the accused, the defense, the private party, the interested party and other interested parties may request a trial within eight days from the delivery of the punishment order. The convict took the order over personally on November 15. 2021. The order entered into force on November 25, 2021.
2. A necessary element of the order is the warning about the available remedy. This can be found in the first indent on the second page of the order.
3. According to 742. § (1) of the CP. there is no place for an appeal against a punishment order, but – as written above – with a timely submitted application a trial can be requested, where the case is handled along the normal rules of procedure.
According to our records, a trial wasn’t requested either by the convict or any other
person authorized.
I further inform you that the execution of 6-month imprisonment suspended up for 2-year probation was ordered by the Győr District Court with the No. B.451/2022/16. judgement and sentenced the convict to a 2 years 6 months imprisonment.”
Op 19 december 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit nogmaals aanvullende informatie verstrekt:
“1. The Győr District Court – with the punishment order No. Bpk.1055/2021/3. -
sentenced the convict to 6 months imprisonment suspended in execution for 2 years
(probation).
2. The probation was later lifted because the convict committed another crime during
the probation. The execution of the 6-month prison sentence was order by the
judgement of the Győr District Court, ref. No. B.451/2022/16.
3. Yes. In the case Bpk.1055/2021. the convict was sentenced for offence of driving
under suspension. In case B.451/2022. he was sentenced for the crime arbitrary
taking of a vehicle, for the offence of drug possession, for the offence of driving
under influence, for the offence of stealing, for the crime of driving under
suspension and for the offence of false accusation.”
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de straf van de strafbeschikking oorspronkelijk voorwaardelijk is opgelegd, en dat de tenuitvoerlegging is bevolen vanwege de veroordeling voor nieuwe strafbare feiten bij het vonnis dat in de tussenuitspraak van 10 december 2024 al is beoordeeld. Daarmee is geen sprake van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot de strafbeschikking omdat deze tot stand is gekomen op grond van een schriftelijke procedure, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden.
Uit de aanvullende informatie van 17 december 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon de strafbeschikking op 15 november 2021 persoonlijk in ontvangst heeft genomen en daarin is geïnformeerd dat hij binnen 8 dagen na betekening van de strafbeschikking om een inhoudelijke behandeling op zitting kan vragen. De opgeëiste persoon heeft vervolgens niet binnen genoemde termijn gevraagd om een zitting, waarna de strafbeschikking op 25 november 2021 van kracht is geworden. Op grond van deze aanvullende informatie is de rechtbank van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder c, sub 2, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van de strafbeschikking. [4]
Uit de aanvullende informatie van 17 december 2024 blijkt dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd in de strafbeschikking. Uit de aanvullende informatie van 19 december 2024 blijkt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is bevolen vanwege het plegen van nieuwe strafbare feiten, waarvoor de opgeëiste persoon bij vonnis van 15 november 2023 door
Györ District Court
(met kenmerk No. B.451/2022/16) is veroordeeld.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
In de tussenuitspraak van 10 december 2024 heeft de rechtbank (onder 4) reeds geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van de procedure bij
Györ District Court(met kenmerk No. B.451/2022/16) zich niet voordoet.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank zich op basis van het rapport van
the Comittee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading treatment or Punishment(hierna: CPT) van 3 december 2024 zorgen maakt over de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök, aanvullende vragen dienen te worden gesteld aan de Hongaarse autoriteiten om te verzekeren dat de opgeëiste persoon daar niet gedetineerd wordt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit het recente CPT-rapport blijkt dat in Hongaarse detentie-instellingen gemiddeld sprake is van een bezettingsgraad van 109%. Dit baart weinig tot geen zorgen. De materiële omstandigheden zijn ook in orde: de gedetineerden hebben meer dan vier vierkante meter persoonlijke ruimte tot hun beschikking en de omstandigheden zijn hygiënisch. Daarbij hebben de Hongaarse autoriteiten sinds 2018 maatregelen genomen waardoor het aantal detentieplekken wordt vergroot. Hoewel meerdere geweldsincidenten benoemd worden in het CPT-rapport is dat geweld niet van dien aard dat het structureel plaatsvindt en bovendien wordt er tegen opgetreden. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, zijn onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen dan wel aanvullende vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
Op 3 december 2024 heeft het CPT een rapport gepubliceerd over de detentieomstandigheden in Hongaarse detentie-instellingen naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije in de periode van 16 tot 26 mei 2023. [6] Op dezelfde datum is de reactie op het rapport van de Hongaarse overheid gepubliceerd. [7]
Het CPT heeft een drietal gevangenissen bezocht waaronder
Tiszalök Prison. Met name in deze gevangenis bestaan zorgen, in het bijzonder ten aanzien van de
ill-treatmentdoor het personeel van de gevangenis en het
inter-prisoner violencealdaar. In de
executive summaryop pagina 5 schrijft het CPT:

Inter-prisoner violence appeared to be particularly serious at Tiszalök Prison. Not only do the findings of the visit suggest that staff did not always intervene promptly, but the delegation also heard credible allegations that certain prisoners were allowed or even instructed by staff to ill-treat their cellmates.
De zorgen met betrekking tot de
ill-treatmentdoor het personeel worden onder andere in onderstaande passages uit het rapport benoemd:
“49. At Tiszalök Prison, in contrast with the two other establishments, the delegation received numerouscredible allegations of physical ill-treatment by staff. The alleged ill-treatment consisted of slaps, punches, kicks and truncheon blows to the head and body (including the ribs, chest and genitals), in some instances while the prisoner was handcuffed and ankle cuffed. It was claimed that ill-treatment took place in particular in areas not covered by CCTV cameras, notably in the storage room on the disciplinary/security block, in the medical consultation room, in communal showers and in cells. Ill-treatment was allegedly carried out by two to eight custodial staff as well as reintegration officers and healthcare staff, and reportedly, at times, accompanied by senior staff. In some cases, the ill-treatment was inflicted by members of the Special Response Team (SRT), wearing black uniforms, gloves, bulletproof vests and balaclavas. From interviews and consultation of prison records, injuries resulting from the alleged ill-treatment included a broken rib, broken teeth, scratches and hematomas. Persons subjected to ill-treatment were typically prisoners who were considered by staff to have a challenging behaviour (and breaching the house rules).
50. At Tiszalök Prison, the delegation met with several prisoners who claimed not to have complained about staffill-treatmentfor fear of reprisals.
(…)
51. Physical violence was allegedly often combined with psychological ill-treatment such asverbal abuse(including of a racist and sexist nature) and/orintimidation and bullying by prison officers, including death threats as well as threats to resort to further violence or remove benefits.
(…)
52. (…) Importantly, so far none of the many criminal investigations in the past five years had let to a conviction of staff.
(…)
58. The CPT recommends that the Hungarian authorities ensure that measures effectively eradicate and prevent any form of ill-treatment in prison establishments.
(..)
59. In light of the number and seriousness of the allegations received during the visit at Tiszalök Prison, and the information provided by the authorities, the CPT recommends that the Hungarian authorities initiate a thorough and independent inquiry into the situation at Tiszalök Prison regarding ill-treatment by staff. The CPT requests that a detailed account of the steps taken and results if any, of this inquiry be communicated to the Committee within three months.
60. The CPT also recommends that a clear message be delivered to all custodial staff, in particular those working in special intervention groups at Tiszalök and Nyíregyháza Prisons, that no more force than is strictly necessary is to be used to control violent and/or recalcitrant prisoners, and that once prisoners have been brought under control, there can be no justification for any further use of force. Force should only be applied in accordance with the relevant legal requirements, and the principles of necessity and proportionality, in order to maintain security and order, and never as a form of punishment. In this context, the authorities should ensure that all prison officers are trained in recognised control and restraint techniques, without harming prisoners.”
De zorgen met betrekking tot
inter-prisoner violenceworden onder andere in de volgende passages benoemd:
“63. Inter-prisoner violence appeared to be particularly serious at Tiszalök Prison. The delegation was informed that violence amongst prisoners was frequent and took the form of both beatings and verbal abuse. Not only do the findings of the visit suggest that staff did not always intervene promptly, but the delegation also heard allegations that certain prisoners were allowed or even instructed by staff to ill-treat their cellmates. (…) The CPT wishes to point out that it is inadmissible for the prison staff to encourage violence among prisoners to maintain order and control in an establishment. This dereliction of duties by the staff is sure to result in exploitation of the weaker prisoners by the others. No prisoners should be put in a position to exercise authority over other inmates”
De Hongaarse autoriteiten hebben in hun reactie zoals gepubliceerd op 3 december 2024 aangegeven dat er maatregelen getroffen zijn om het geweld in verschillende detentie-instellingen (waaronder Tiszalök) aan te pakken maar hieruit blijkt niet voldoende dat de problematiek daadwerkelijk is opgelost.
De rechtbank leidt uit de hiervoor aangehaalde passages uit het CPT-rapport af dat sprake is van een onveilige situatie in de penitentiaire inrichting in Tiszalök, gelet op de
ill-treatmentvan gedetineerden door het gevangenispersoneel en het geweld tussen gedetineerden onderling. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld in de zin van artikel 4 Handvest. Dit gevaar is dus gebaseerd op de (hiervoor kort weergegeven) probleempunten zoals door het CPT geconstateerd: overmatig en onnodig gebruik van geweld door personeel tegen gedetineerden en veelvoorkomend geweld tussen gedetineerden onderling.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Tiszalök in Hongarije een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen. De uitvoerende rechterlijke autoriteit dient vervolgens concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar in de gevangenis in Tiszalök. Daartoe dient de rechtbank de uitvaardigende rechterlijke autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Hongarije zal worden gedetineerd. [8]
De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom heropenen en schorsen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon indien zijn overlevering wordt toegestaan, naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst?
2. Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in de penitentiaire inrichting in Tiszalök zal worden gedetineerd?
3. Indien de opgeëiste persoon wel in de penitentiaire inrichting in Tiszalök zal worden gedetineerd:
a. Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan geweld van personeel tegen gedetineerden (
ill treatment), noch aan het geweld tussen gedetineerden onderling? Zo ja, op welke wijze kan dit worden gewaarborgd voor de opgeëiste persoon?
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 30 dagen, onder
gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde
lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4 geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor 11 februari 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Vgl. rechtbank Amsterdam 9 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6122 en rechtbank Amsterdam 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2520.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Report to the Hungarian Government on the visit to Hungary carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 16 to 26 May 2023.
7.Response of the Hungarian Government to the report of the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) on its visit to Hungary from 16 to 26 May 2023.
8.HvJ EU, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, (