ECLI:NL:RBAMS:2022:2520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
13/068953-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en weigeringsgronden ex artikel 12 OLW

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden die de opgeëiste persoon moet ondergaan in Litouwen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 21 april 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de grondslagen van het EAB onderzocht, inclusief de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en of hij recht had op een hoorzitting. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en dat het vonnis niet aan hem was overhandigd. De officier van justitie daarentegen stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedure en dat hij op de eerste zitting in persoon was verschenen.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW kon worden geweigerd, maar besloot om van deze bevoegdheid af te zien. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/068953-22
RK nummer: 22/1530
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2021 door
the Šiauliai Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Litouwse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een
Judgment rendered by Šiauliai District Court Radviliškis Courthouse(Litouwen) van 26 april 2021
(No. 1-33-766-2021)(vonnis I)
een
judgment rendered by the Šiauliai District Court(Litouwen) van 14 oktober 2019 (vonnis 2)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 2 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de twee hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis 1:Judgment rendered by Šiauliai District Court Radviliškis Courthouse(Litouwen) van 26 april 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd nu onvoldoende is vast komen te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. Op basis van de aanvullende informatie die is verstrekt op 11 april 2022 door de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden afgeleid dat het vonnis niet aan de opgeëiste persoon is overhandigd. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat het vonnis is gebaseerd op onjuiste gegevens. Hij heeft niet onder invloed van alcohol gereden, maar zat op dat moment als passagier naast de bestuurder. Hij was verrast dat hij in Nederland is aangehouden voor dit feit
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 11 april 2022 blijkt dat de dagvaarding voor de eerste zitting op 20 januari 2021 is uitgereikt aan een huisgenoot, dat de opgeëiste persoon op de eerste zitting is verschenen en dat de dagvaarding voor de tweede zitting in persoon is uitgereikt op 17 februari 2021. De opgeëiste persoon was dus van de procedure op de hoogte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Om die reden kan de overlevering op basis van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft op 29 maart 2022 de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot vonnis 1 en 2:
1.
“Did the wanted person appear in person at the hearing?
2.
If not, had he been summoned in person to appear at the hearing - meaning he received the notification personally, in his hands?
3.
Had the notification been sent to the address the wanted person hadprovided himself during the pretrial proceedings in this case? And was he thereby explicitly informed about his obligation to notify the authorities about any possible changes of address and of the consequences if he failed to do so?
4.
Could you inform us if he had given a mandate to a lawyer, who actually defended him at the hearing?
5.
Has he been served with the decision in person, and was he thereby expressly informed about the right to a retrial, or an appeal, in which he has the right to participate and which allows for the merits of the case to be re‐examined?”
De uitvaardigend justitiële autoriteit heeft vervolgens ten aanzien van vonnis I nadere informatie verstrekt op 11 april 2022:
1.
“Convict [opgeëiste persoon] did not appear in person at the hearing when it was requested to issue the EAW and while merits of the case were examined.
2.
The summons to the first hearing on 20/01/2020 was served on the spouse of[opgeëiste persoon] . Accused [opgeëiste persoon] appeared in person at this hearing. The summons to the second hearing on 17/02/2020 was served on [opgeëiste persoon] personally upon his signed receipt. [opgeëiste persoon] did not appear in person in any other hearings, he was not served with the summons.
3.
The summons was sent to [opgeëiste persoon] to the address indicated in the course of the pretrial investigation. He was imposed a supervision measure, namely the written undertaking not to leave.
4.
[opgeëiste persoon] did not give a mandate to a lawyer, who actually defended him at the hearing.
5.
[opgeëiste persoon] was not served with the decision of 26/04/2021 in person.”
Uit de hiervoor weergegeven aanvullende informatie van 11 april 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure. De opgeëiste persoon is op de eerste zitting in persoon verschenen. Voor de tweede zitting is hij in persoon opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen. Voor de overige zittingen zijn de oproepingen gestuurd naar het adres dat hij in het vooronderzoek heeft opgegeven, maar is hij niet meer ter zitting verschenen. Daarnaast was aan de opgeëiste persoon een - door hem ondertekende - toezichtsmaatregel opgelegd, inhoudende dat hij niet zou vertrekken. De rechtbank maakt hieruit op dat het de bedoeling was dat de opgeëiste persoon ter beschikking van de Litouwse justitiële autoriteiten zou blijven op het door hem opgegeven adres en hij hiervan op de hoogte was.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De opgeëiste persoon heeft of uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of is op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst in Litouwen van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet daarom voor dit vonnis af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Vonnis 2:judgment rendered by the Šiauliai District Court(Litouwen) van 14 oktober 2019.
Standpunt van de verdediging
Op basis van de aanvullende informatie wordt niet duidelijk of het vonnis aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting, aanwezig is geweest ter zitting of is verdedigd door een gemachtigd advocaat.
Standpunt van de officier van justitie
Dit vonnis betreft een
criminal ordervoor de schuldvaststelling van het bezit van cannabis. Dit is een schriftelijke procedure. In de aanvullende informatie van 14 april 2022 met betrekking tot vonnis 2 is onder punten 3 en 4 beschreven dat deze
criminal orderis betekend aan de opgeëiste persoon op 19 oktober 2019 en dat hij hierin is gewezen op zijn recht om beroep in te stellen binnen 14 dagen. De opgeëiste persoon heeft met zijn handtekening bevestigd dat hij op de hoogte is gesteld van zijn rechten. De opgeëiste persoon heeft geen gebruik gemaakt van dit recht en heeft daarom geen recht meer op een nieuwe inhoudelijke behandeling van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot dit vonnis heeft de uitvaardigend justitiële autoriteit op 14 april 2022 de volgende informatie verstrekt:
1.
“The convicted [opgeëiste persoon] did not participate in the adoption of the Court Criminal Order, as a criminal order shall be adopted in a written procedure within 7 days from the date of receipt of the criminal case.
2.
No hearing was held, and the person was not summoned.
3.
The Criminal Order of October 14, 2019, of the Siauliai Chamber of Siauliai District Court was handed over to the convicted person, [opgeëiste persoon] , for getting acquainted and personal signing on October 19, 2019, at the address of his place of residence.
4.
It was clarified to [opgeëiste persoon] , convicted by the Criminal Order of October 14, 2019, of the Siauliai Chamber of Siauliai District Court that he had the right to submit a request for a court hearing of the case within 14 days of receiving this document if he did not agree with the Court Criminal Order. In case this right was not exercised, the Court Criminal Order shall take effect and it shall be enforced. An effective criminal order of the court shall not be appealed.
5.
On November 5, 2019, the Criminal Order of October 14,2019, of the Siauliai Chamber of Siauliai District Court entered into force, and it was submitted for execution.”
Uit de hiervoor weergegeven aanvullende informatie van 14 april 2022 blijkt dat sprake was een schriftelijke procedure. Het vonnis is in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt op
14 oktober 2019, waarbij hij is gewezen op zijn recht om een hoorzitting aan te vragen binnen 14 dagen. De opgeëiste persoon heeft hier geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is op de voorgeschreven wijze op de hoogte gesteld van het vonnis en hij is gewezen op zijn recht om een hoorzitting aan te vragen, waarna hij dit niet binnen de voorgeschreven termijn heeft gedaan. Uit het recht op een hoorzitting leidt de rechtbank af dat de zaak hierbij opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing.
Hieruit volgt dat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW geen toepassing vindt.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Šiauliai Regional Court(Litouwen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.