3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedures die ten grondslag liggen aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan dan wel voordoet.
De vonnissen 1, 2 en 3 moeten aan deze weigeringsgrond worden getoetst. Uit het EAB blijkt immers dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest in de procedures die tot deze veroordelingen hebben geleid.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf onder meer is gegrond op door de opgeëiste persoon gepleegde nieuwe strafbare feiten tijdens de proeftijd. De opgeëiste persoon is bij twee vonnissen veroordeeld voor die nieuwe strafbare feiten. Eén van die vonnissen is vonnis 3 en het andere vonnis dateert van 7 september 2020, referentie: VIII K 360/20 (hierna: vonnis 4). Niet bekend is welke instantie dit vonnis gewezen heeft. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023volgt dat de procedures die hebben geleid tot deze vonnissen ook moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW. De beslissing tot tenuitvoerlegging zelf van 30 november 2020 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing (met kenmerk IX Ko 3250/20) valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
In deze zaak is ook sprake van twee beslissingen waarbij de bij vonnissen 2 en 3 opgelegde straffen van
limitation of freedomzijn omgezet naar vrijheidsbenemende straffen. Van deze beslissingen met kenmerk IX Ko 3250/20 en IX Ko 2066/21 is overigens onbekend gebleven welke instantie de beslissingen genomen heeft.
Uit de verstrekte informatie volgt dat de reden voor de omzettingen niet is gelegen in het plegen van nieuwe strafbare feiten door de opgeëiste persoon. Er is dus geen sprake van veroordelingen voor nieuwe strafbare feiten die ten grondslag liggen aan de omzettingen en die aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst. Verder is duidelijk dat de omzettingsbeslissingen zelf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen. Uit de verstrekte informatie volgt namelijk dat er geen beoordelingsruimte was voor de betrokken instanties bij de omzettingen van taakstraf naar gevangenisstraf.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de hiervoor genoemde beslissingen die aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst, steeds sprake is van enkel een procedure in eerste aanleg. Er is dus geen sprake van beroepsprocedures die aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst.
Standpunt van de raadsman
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is geen beletsel voor het toestaan van de overlevering ten aanzien van vonnis 1. Die weigeringsgrond kan wel worden toegepast ten aanzien van vonnis 4, dat mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf, als ook ten aanzien van vonnis 2 . Er zijn geen redenen om van de weigeringsgrond af te zien voor wat betreft deze beslissingen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van vonnis 3.
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden toegepast ten aanzien van vonnis 1, maar er zijn redenen om daarvan af te zien. Verder dient de overlevering ten aanzien van vonnis 2 te worden geweigerd op die weigeringsgrond. De opgeëiste persoon is in die zaak mogelijk in zijn verdedigingsrechten geschaad. Er zijn geen redenen om van weigering af te zien. De weigeringsgrond is niet van toepassing ten aanzien van vonnis 4, dat mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf, omdat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond is evenmin van toepassing ten aanzien van vonnis 3, dat ook mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf, omdat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW zich ten aanzien van dat vonnis voordoet.
De rechtbank stelt op grond van de verstrekte informatie vast dat vonnis 1 is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat dit vonnis kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien dit vonnis op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren ten aanzien van dit vonnis.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon vlak nadat de strafbare feiten gepleegd zijn (in september 2017), als verdachte is gehoord en deels schuld heeft bekend. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 augustus 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het voorbereidend onderzoek op 7 september 2017 bovendien een adresinstructie heeft gekregen en ondertekend. De adresinstructie houdt in dat hij adreswijzigingen dient door te geven. Daarbij is hij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen in het kader van de adresinstructie. De oproep voor de zitting is in juni 2019 naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres ([adres]) verstuurd.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de tegen hem lopende strafvervolging en wist dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De opgeëiste persoon heeft bovendien ook verklaard van de zaak te weten en geen verweer gevoerd ten aanzien van zijn verdedigingsrechten in deze zaak.
De rechtbank stelt op grond van de verstrekte informatie vast dat vonnis 2 (meer precies: een
penal order) is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Verder is dit vonnis kort gezegd – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Uit de verstrekte informatie blijkt dat in deze
penal ordereen
limitation of freedomopgelegd is en dat het een afwijkende, besloten procedure betreft. De opgeëiste persoon heeft geen oproeping voor een zitting gekregen nu er geen zitting heeft plaats gevonden. Evenmin heeft hij een (gemachtigd) advocaat ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. De gebruikelijk gang van zaken is blijkbaar dat – zonder zitting – een
penal ordergenomen wordt, waarna deze
penal orderaan de betrokkene wordt betekend: indien hij bezwaar heeft tegen de inhoud van het besluit, kan hij beroep instellen (
appeal) waarna alsnog een zitting bij een rechtbank plaatsvindt waarop de zaak behandeld wordt. In het onderhavige geval is de
penal order– zo blijkt uit de aanvullende informatie van 2 september 2024 – per post aan betrokkene opgestuurd op een eerder door hem opgegeven adres in [geboorteplaats]. De opgeëiste persoon heeft – zo blijkt uit de aanvullende informatie van 11 september 2024 – de post niet opgehaald, waarna de
penal orderonherroepelijk werd. Het staat dus niet vast of de opgeëiste persoon heeft kennis genomen van de
penal orderen hij bewust heeft afgezien van het instellen van beroep. De opgeëiste persoon heeft zelf gezegd geen weet te hebben gehad van de
penal orderof de beslissing tot tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt vast dat evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering ten aanzien van dit vonnis op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet – met de raadsman en de officier van justitie - geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren ten aanzien van dit vonnis. Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken kan niet worden opgemaakt dat het niet uitoefenen van de verdedigingsrechten het gevolg is van onzorgvuldig handelen van de opgeëiste persoon. Evenmin is gebleken dat hij stilzwijgend dan wel uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank weigert de overlevering voor zover deze strekt tot tenuitvoerlegging van vonnis 2.
De rechtbank stelt op grond van de verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis 3 (meer precies: een
penal order) heeft geleid, maar dat zich wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW heeft voorgedaan. Dat betekent dat de weigeringsgrond niet kan worden toegepast.
Vonnis 3 betreft een procedure die vergelijkbaar is met de procedure die ten grondslag ligt aan vonnis 2. Het gaat weer om oplegging door middel van een
penal ordervan
limitation of freedom. Er heeft geen zitting plaats gevonden en de opgeëiste persoon heeft geen advocaat ingeschakeld. Anders dan bij vonnis 2 blijkt uit de aanvullende informatie van 12 augustus 2024 dat deze
penal orderechter op 20 augustus 2020 in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt, terwijl hij zich in de gevangenis bevond in Inowroclaw. Daarbij is hem - zo blijkt uit de aanvullende informatie van 6 en 11 september 2024 - uitgelegd dat hij een klacht (beroep) kon instellen waarna de zaak alsnog behandeld zou worden op een zitting. De opgeëiste persoon heeft vervolgens binnen de termijn van 8 dagen die hij daarvoor had, geen beroep ingesteld. Dat betekent dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, 2°, OLW zich voordoet.
De veroordelingen die ten grondslag liggen aan de beslissing tot tenuitvoerlegging (vonnis 3 en vonnis 4)
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van vonnis 3, dat mede ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf, al geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet kan worden toegepast.
Ten aanzien van vonnis 4, dat ook ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde voorwaardelijke straf, kan de weigeringsgrond evenmin worden toegepast. Uit de verstrekte informatie van 2 september 2024 blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon aanwezig was op zittingen op 29 juni en 2 september 2020: hij werd vanuit de gevangenis naar de zittingen gebracht die tot dit vonnis hebben geleid. Artikel 12 OLW is niet van toepassing.