Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
I. Onderscheid naar afkomst of nationale of etnische afstamming
43.
Discrimination on account of a person’s ethnic origin is a form of racial discrimination (see the definition adopted by the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination in paragraph 19 above and that adopted by the European Commission against Racism and Intolerance in paragraph 23 above). Racial discrimination is a particularly egregious kind of discrimination and, in view of its perilous consequences, requires from the authorities special vigilance and a vigorous reaction. It is for this reason that the authorities must use all available means to combat racism, thereby reinforcing democracy’s vision of a society in which diversity is not perceived as a threat but as a source of enrichment (see Nachova and Others v. Bulgaria [GC], nos. 43577/98 and 43579/98, § 145, ECHR 2005VII, and Timishev, cited above, § 56).”
(A-onderdanen), en;
(B-onderdanen).
B1, dat zijn onderdanen die (in de praktijk) geen afstand kunnen doen van de nationaliteit van hun land van afkomst. Voor deze categorie geldt dat, wanneer aan de voorwaarden van voornoemd artikel is voldaan, verweerder
altijdbevoegd is het Nederlanderschap in te trekken, en;
B2, dat zijn onderdanen die wel afstand kunnen doen van de nationaliteit van hun land van afkomst. Voor deze categorie geldt dat, wanneer aan de voorwaarden van voornoemd artikel is voldaan, verweerder bevoegd is, maar het Nederlanderschap niet kan intrekken indien afstand is gedaan van de nationaliteit van het land van afkomst.
nooitzijn werking hebben.
altijdnadelig getroffen indien verweerder bevoegd is op grond van artikel 14, tweede lid, van de RWN het Nederlanderschap in te trekken en daartoe over gaat. Voor de B1-onderdaan geldt dat hij altijd zijn Nederlanderschap zal verliezen en voor de B2-onderdaan geldt hetzelfde, tenzij hij er voor kiest afstand te doen van zijn nationaliteit van afkomst. Terwijl voor de A-onderdaan artikel 14, tweede lid, van de RWN feitelijk nooit zijn werking zal hebben.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.561,50.
mr. P.L.C.M. Ficq, leden, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.