ECLI:NL:RBAMS:2025:18

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13/307995-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU-VK

Op 2 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 8 oktober 2024, en betreft een Aanhoudingsbevel (AB) dat op 13 september 2024 door een District Judge in Noord-Ierland was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Ierse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 27 november en 19 december 2024 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De opgeëiste persoon wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling van minderjarigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat betekent dat hij, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft ook een garantie ontvangen van de Britse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in het VK naar Nederland zal worden teruggestuurd om zijn straf daar uit te zitten.

Na beoordeling van de detentieomstandigheden in het VK, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, nu aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, voorzitter, en mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/307995-24
Datum uitspraak: 2 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 8 oktober 2024 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 13 september 2024 door
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Laganside, Belfast Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Noord-Ierland) op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 november 2024. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor bepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te brengen om de in artikel 6, eerste lid, OLW beschreven garantie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
De behandeling van het AB is voortgezet op de zitting van 19 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Ierse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest issued on 13th September 2024 by the District Judge (Magistrate's Court) in Northern Ireland.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwede minderjarige;
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

5. De garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste en negende lid, OLW

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan de opgeëiste persoon worden gelijk gesteld met een Nederlander. Gelet op artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6 OLW kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Secretary of Stateheeft op 3 december 2024 de volgende garantie gegeven:
In accordance with the procedure under Article 604(b) of Title VII (Surrender) of the UK-EU Trade and Cooperation Agreement between the European Union and the United Kingdom you have requested that [de opgeëiste persoon] (DoB: [geboortedag] 1962) be returned to The Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from The Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [de opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to The Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defense or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the Trade and Cooperation Agreement. Such procedural steps may include:
(a) The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b) Consideration of confiscation; and
(c) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be served in default of payment of any financial penalty.
Please note that the return of [de opgeëiste persoon] to The Netherlands will be facilitated under the Additional Protocol to the 1983 Council of Europe Convention on the Transfer of Sentenced Persons.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Levenslange gevangenisstraf (artikel 604, aanhef en onder a, HSO)

Ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
In het AB onder h) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover de volgende informatie opgenomen:
“Where a life sentence (whether mandatory or discretionary) is imposed the sentencing judge determines what part of the sentence must be served in prison before the offender may be considered for release on licence. That period is referred to as the minimum term.
Every person sentenced on indictment has the right ask for a review of that minimum term by the Court of Appeal.
The offender has to serve the appropriate minimum term that reflects the punitive element of the sentence. Once this punitive term of imprisonment has expired the offender enters into the risk element of the sentence. He may only be detained if he continues to present a risk to the public.
An independent panel of Parol Commissioners in Northern Ireland conducts a review of the prisoner’s sentence has expired. The Parol Commissioners for Northern Ireland must decide whether it is necessary for the protection of the public for the prisoner’s detention to continue. At this hearing the prisoner has the right to be present, to be legally represented and to call and question witnesses.
The Parol Commissioners for Northern Ireland can direct the release of the prisoner. If they decide that the prisoner should not be released then a further hearing will take place within 2 years to review the prisoner’s detention and at regular intervals thereafter.
All life sentence prisoners are released under a licence that remains in force for the rest of their lives. The life licence can be revoked at any time if necessary on the public protection grounds.
In every case, including cases where a whole life term or minimum term exceeding twenty years has been imposed, the prisoner may apply for compassionate release under section 7 of the Life Sentence (Northern Ireland) Order 2001 and/or release under the powers of the Royal Prerogative of Mercy.”
Bovenstaande informatie brengt met mee dat in het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland) de mogelijkheid bestaat tot vervroegde invrijheidsstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf, op verzoek of ten minste na twintig jaar. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, HSO.

7.Artikel 604, aanhef en onder c, HSO; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat in de Penitentiaire Inrichting HMP Bedford [2] , de Penitentiaire Inrichting HMP Wandsworth [3] en de Penitentiaire Inrichting HMP Winchester [4] een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 30 oktober 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat:
As per your email below I can confirm that if [de opgeëiste persoon] is remanded it will be to HMP Maghaberry.
Het ten aanzien van de Penitentiaire Inrichtingen HMP Bedford, HMP Wandsworth en HMP Winchester vastgestelde reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling staat daarom niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.
Verder is gesteld noch gebleken dat ten aanzien van HMP Maghaberry sprake is van een (algemeen) reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest. De detentieomstandigheden in HMP Maghaberry zijn dus geen beletsel voor het toestaan van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 HSO en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, alsmede een garantie is verstrekt op grond van artikel 604, aanhef en onder c, HSO, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 244, 246, 248, 248d, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 3 en 5 Uitvoeringswet en 604 en 606 HSO.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Laganside, Belfast Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 januari 2025.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353.