ECLI:NL:RBAMS:2021:6353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
13/751024-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden na Brexit

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van moord en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld, met inachtneming van de relevante Europese wetgeving en jurisprudentie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringsovereenkomst en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de garantie van de Britse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in het Verenigd Koninkrijk terug naar Nederland zal worden gestuurd om zijn straf daar uit te zitten. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een reëel risico op onmenselijke behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de rechtbank zich baseerde op de geldende wetgeving en de garanties die door het Verenigd Koninkrijk zijn verstrekt. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de detentieomstandigheden en de rechten van de opgeëiste persoon zorgvuldig te overwegen, vooral in het licht van de recente Brexit-ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751024-21
RK nummer: 21/4716
Datum uitspraak: 2 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 december 2020 door
the District Judge sitting at Westminister Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteland] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1983
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2021. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toetsingskader

Ingevolge artikel 632 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna: Overleveringsovereenkomst of HSO) is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode - als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB op 22 december 2020 is uitgevaardigd en dat de opgeëiste persoon op 24 augustus 2021, na het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020, is aangehouden ingevolge dit EAB.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat dit overleveringsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de Overleveringsovereenkomst en de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU - VK Justitie en Veiligheid (
hierna: de Uitvoeringswet).
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (AB) worden aangeduid.

4.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van
een Warrant of arrest in first instance dated 15 December 2020 issued at Westminster Magistrates Court for offences of murder and false imprisonment.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld in artikel 599, vijfde lid, Overleveringsovereenkomst
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in artikel 599, vijfde lid, Overleveringsovereenkomst (de lijstfeiten), te weten:
14. Moord en doodslag, zware mishandeling.
16. Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
Ingevolge artikel 599 vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst geldt dat, op basis van wederkerigheid, voor lijstfeiten de toetsing van de dubbele strafbaarheid van artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst, niet van toepassing is indien het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie daarvan in kennis is gesteld.
Uit een e-mail van 18 oktober 2021 van Eurojust blijkt het volgende over de kennisgeving in de zin van artikel 599, vierde lid jo. artikel 690, tweede lid Overleveringsovereenkomst het volgende:

Under the Trade and Cooperation Agreement (TCA) it was open to the UK or EUMS to make a notification to the effect that it does not require dual criminality in respect of offences fitting within one or more of the categories contained within the list in section e) of the TCA warrant.The UK has chosen not to provide this notification, therefore under the basis of reciprocity the executing authority must be satisfied that dual criminality applies.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de mededeling van Eurojust en stelt dan ook vast dat het Verenigd Koninkrijk de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst niet heeft gedaan. Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst kan dus niet achterwege blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Overlevering kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden toegestaan, indien wordt voldaan aan de toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van moord
en
medeplegen van wederrechtelijk vrijheidsbeneming.
6. De garantie als bedoeld in artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Gelet op artikel 5 Uitvoeringswet jo. artikel 6 OLW en op de kennisgeving die Nederland op grond van artikel 603, tweede lid, Overleveringsovereenkomst heeft gedaan, kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Secretary of State heeft op 4 oktober 2021 door tussenkomst van de UK Central Authority de volgende garantie gegeven:
“UNDERTAKING REGARDING SURRENDER OF [opgeëiste persoon]
TO THE NETHERLANDS
In accordance with the procedure under Article 604(b) of Title VII (Surrender) of the UK-EU Trade and Co-operation Agreement between the European Union and the United Kingdom you have requested that [opgeëiste persoon] (DoB: [geboortedag] 1983) be returned to The Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from The Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to The Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the European Arrest Warrant. Such procedural steps may include:
  • a)
  • b)
  • c)
Please note that the return of [opgeëiste persoon] to The Netherlands will be facilitated under the Additional Protocol to the 1983 Council of Europe Convention on the
of Sentenced Persons.” Full details of any sentence imposed on [opgeëiste persoon]
will be provided when he is returned to The Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e, VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is, gezien hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, voldaan.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot overlevering dient te worden geweigerd in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De juridische autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben bij brief van 4 oktober 2021 kenbaar gemaakt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd in [P.I.] . Uit het door de verdediging overgelegde
Annual Reportl [1] van september 2020 en de reactie op het rapport bij brief van 9 november 2020 van het Ministry of Justice blijkt dat de overbevolking in [P.I.] dermate is toegenomen dat het gevaar dreigt dat de persoonlijke ruimte van de cel waarin de opgeëiste persoon na zijn overlevering terecht zal komen minder dan drie vierkante persoonlijke ruimte omvat. Daarom dient het verzoek tot overlevering te worden geweigerd aangezien na overlevering van de opgeëiste persoon een flagrante schending dreigt van artikel 4 Handvest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat nu het Verenigd Koninkrijk niet langer lid is van de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk niet langer onder de jurisdictie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof EU) valt en de door het Hof ontwikkelde rechtspraak niet meer van toepassing is.
Het beoordelingskader van de uitspraak van het Hof EU in de zaak
Aranyosi en Căldăraru [2] is daarom niet meer van toepassing. De rechtbank dient het beoordelingskader zoals geformuleerd in de uitspraak in de zaak
Muršić vs Croatia [3] van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) toe te passen nu het Verenigd Koninkrijk nog steeds partij is bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
Dat betekent dat bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk moet worden beoordeeld of in het individuele geval na de overlevering van de opgeëiste persoon een schending van artikel 3 EVRM dreigt. Uit het genoemde
Annual Reportblijkt niet wat het aantal vierkante meters celruimte per gedetineerde is maar uit het rapport kan worden opgemaakt dat aan de standaard is voldaan. Hoewel er zorgen bestaan omtrent de detentiesituatie zijn er geen aanwijzingen van een schending van artikel 3 van het EVRM na overlevering. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader detentieomstandigheden Verenigd Koninkrijk
De vraag die voorligt is welk toetsingskader dient te worden gehanteerd bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk.
De rechtbank stelt voorop dat Nederland lid is van de Europese Unie. De rechtbank is verder van oordeel dat, nu de Overleveringsovereenkomst is gesloten door de Europese Unie, deze overeenkomst daardoor is aan te merken als Unierecht. Door te beslissen op een door het Verenigd Koninkrijk uitgevaardigd AB op basis van de Overleveringsovereenkomst past de rechtbank het Unierecht toe. Daarmee is de rechtbank gebonden aan het Unierecht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en aan de uitleg die het Hof van Justitie daaraan geeft.
Artikel 4 Handvest luidt als volgt:
“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.”
Artikel 604 HSO luidt, voor zover hier van belang:
“Garanties van de uitvaardigende staat in bijzondere gevallen
De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan afhankelijk worden gesteld van een van de volgende garanties:
(...)
c) indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat voor de bescherming van de grondrechten van de gezochte persoon, kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit, alvorens te beslissen of zij het aanhoudingsbevel ten uitvoer legt, indien nodig, om aanvullende garanties verzoeken met betrekking tot de behandeling van de gezochte persoon na zijn overlevering”.
Uit artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU - VK Justitie en Veiligheid volgt dat artikel 11 van de OLW niet van overeenkomstige toepassing is.
In het licht van het voorgaande rijst de vraag in hoeverre de uitleg die het Hof geeft aan het Handvest en het Kaderbesluit 2002/584/JBZ ook geldt voor de toepassing van de Overleveringsovereenkomst. Meer specifiek is aan de orde de vraag of, in het kader van overlevering aan een derde land als het Verenigd Koninkrijk, de in het arrest
Aranyosi en Căldăraruvoorgeschreven twee-stappen toets voor de beoordeling van de detentieomstandigheden in een lidstaat van overeenkomstige toepassing is. Die rechtspraak is gebaseerd op het vertrouwen tussen de lidstaten van de EU dat zij het EU-recht naleven en in het bijzonder de (EU-) fundamentele rechten eerbiedigen en de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat een dergelijk vertrouwen in beginsel niet verondersteld mag worden in de verhouding tot derde landen, [4] zij het dat het Hof van Justitie in dit verband onderscheid maakt tussen derde landen waarmee de Europese Unie bevoorrechte betrekking onderhoudt en andere derde landen. [5]
De rechtbank kan het antwoord op de vraag of de genoemde twee-stappen toets (ten volle) van toepassing is bij de beoordeling van de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk bij het nemen van een beslissing op basis van de Overleveringsovereenkomst in het midden laten. Zij is van oordeel dat zowel bij toepassing van deze toets als bij een beoordeling op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de conclusie is dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt van een onmenselijke behandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Beoordeling detentieomstandigheden.
De HM Prison and Probation Service heeft bij brief van 5 oktober 2021 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in [P.I.] aangezien hij in de regio van Londen zal worden berecht. Gelet hierop, dient de rechtbank in de onderhavige zaak alleen de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting [P.I.] te onderzoeken.
De rechtbank concludeert dat, gelet op
Annual Reportvan september 2020 en de brief van
9 november 2020 van
the Ministry of Justice,er geen sprake is van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in de penitentiaire inrichting [P.I.] zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende basis is om een algemeen gevaar op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen.
Dit betekent dat er geen ruimte is om de tweede stap te zetten en er dus geen ruimte is voor een beoordeling van het individuele risico.
De conclusie bij toepassing van de twee-stappen toets is dan ook dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling.
Ook een beoordeling van het risico dat de opgeëiste persoon loopt op een onmenselijke behandeling op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [6] leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling. Het
Annual Report vanseptember 2020 en de brief van 9 november 2020 van
the Ministry of Justicebevatten onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de opgeëiste persoon zo’n risico loopt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en zal de overlevering toestaan.

8.Garantie ex artikel 604, aanhef en onder a, HSO.

Ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
In het EAB onder h) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover de volgende garantie opgenomen:
“Review possible: The legal system of the issuing Member State allows for a review of the penalty or measure imposed - on request or at least after 20 years - aiming at a non-execution of such penalty or measure,
and
Clemency possible: The legal system of the issuing Member State allows for the application of
measures of clemency to which the person is entitled under the law or practice of the issuing
Member State, aiming at non execution of such penalty or measure.
Where a life sentence (whether mandatory or discretionary) is imposed the sentencing judge
determines what part of the sentence must be served in prison before the offender may be considered for release on licence: That period is referred to as the minimum term.
Every person sentenced on indictment has the right to ask for a review of that minimum term by the Court of Appeal.
The offender bas to serve the appropriate minimum term that reflects the punitive element of the sentence. Once this punitive term of imprisonment bas expired the offender enters into the risk element of the sentence. He may only be detained if he continues to present a risk to the public.
An independent Parole Board conducts a review of the prisoner's sentence once the punitive element of the sentence bas expired. A judge chairs this panel. An oral hearing can take place to determine whether the prisoner's detention should continue. The Parole Board must decide whether it is necessary for the protection of the public for the prisoner’s detention to continue. At this hearing the prisoner has the right to be present. to be legally represented and to call and question witnesses.
The Parole Board can direct the release of the prisoner. If it decides that the prisoner should not be released then a further hearing will take place within 2 years to review the prisoner's detention and at regular intervals thereafter.
All life sentence prisoners are released under a licence that remains in force for the rest of their lives. The life licence can be revoked at any time if necessary on public protection grounds.
In every case, including cases where a whole life term or a minimum term exceeding twenty years has been imposed, the prisoner may apply for exceptional or compassionate release .under section 30 of the Crime (Sentences) Act 19CJ7 and/or for release under the powers of the Royal Prerogative of Mercy."
Dat betekent dat de rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk voorziet in de herziening van de opgelegde straf of maatregel - op verzoek of tenminste na twintig jaar - strekkende tot niet-uitvoering van de straf of maatregel.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 Overleveringsovereenkomst en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, alsmede garanties zijn verstrekt op grond van artikel 604, aanhef en onder a Overleveringsovereenkomst, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 282 en 289 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 3 en 5 Uitvoeringswet en de artikelen 603, 604 en 606 Overleveringsovereenkomst.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge sitting at Westminister Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2021.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.HvJ EU 29 april 2021, C-665/20 PPU, ECLI:EU:C:2021:339 (
5.Zie bijv. HvJ EU 17 maart 2021, C-488/19, ECLI:EU:C:2021:2016 (
6.