ECLI:NL:RBAMS:2023:8722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
13/227130-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak overlevering aan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot detentieomstandigheden in HMP Wandsworth

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 november 2023, wordt een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 8 september 2023 en betreft een aanhoudingsbevel dat op 7 september 2023 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in het Verenigd Koninkrijk, is momenteel gedetineerd en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 2 november 2023 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die aan de opgeëiste persoon worden verweten, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering op basis van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank heeft echter ook aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in HMP Wandsworth, waar de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd. De raadsman heeft rapporten overgelegd die wijzen op een algemeen gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling in deze gevangenis. De officier van justitie heeft betoogd dat de rapporten niet recent genoeg zijn om deze conclusie te rechtvaardigen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Britse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de mogelijkheid van individuele garanties voor de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de beslistermijn met 30 dagen verlengd en bepaald dat de zaak vóór 5 december 2023 opnieuw moet worden behandeld. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 30 dagen verlengd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/227130-23
Datum uitspraak: 16 november 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 8 september 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO).
Dit AB is uitgevaardigd op 7 september 2023 door
the District Judge (Magistrates' Court) sitting at Westminster Magistrates' Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest at first instancevan 7 september 2023, uitgevaardigd door
the Westminster Magistrates Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten 1, 2, 4 en 6 leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De feiten 3 en 5 leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De feiten 7 en 8 leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van witwassen.

5.Levenslange gevangenisstraf (artikel 604, aanhef en onder a, HSO)

Ten aanzien van een aantal van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 2 oktober 2023 blijkt onder andere:
I am writing in respect of the above-named individual and the request from the Public
Prosecutor’s Office of Amsterdam for an assurance from the UK Government regarding [opgeëiste persoon]
surrender.
Where a life sentence (whether mandatory or discretionary) is imposed, the sentencing
judge determines what part of the sentence must be served in prison before the offender
may be considered for release on licence; that period is referred to as the minimum term.
Every person sentenced on indictment has the right to ask for a review of that minimum term
to be conducted by the Court of Appeal.
The offender has to serve the appropriate minimum term that reflects the punitive element
of the sentence. Once this punitive term of imprisonment has expired, the offender enters
into the “risk element” of the sentence. He may only be detained if he continues to present
a risk to the public.
An independent Parole Board conducts a review of the prisoner’s sentence once the punitive
element of the sentence has expired, and a judge chairs this panel. An oral hearing can take
place to determine whether the prisoner’s detention should continue. The Parole Board
must decide whether it is necessary for the protection of the public for the prisoner’s
detention to continue. At this hearing the prisoner has the right to be present, to be legally
represented, and to call and question witnesses.
The Parole Board can direct the release of the prisoner. If it decides that the prisoner should
not be released, then a further hearing will take place within 2 years to review the prisoner’s
detention and at regular intervals thereafter.
All life-sentence prisoners are released under a licence that remains in force for the rest of
their lives. The licence can be revoked at any time, if necessary, on public protection
grounds. In every case, including cases where a whole-life term or a minimum term
exceeding twenty years has been imposed, the prisoner may apply for exceptional or
compassionate release under section 30 of the Crime (Sentences) Act 1997 and/or for
release under the powers of the Royal Prerogative of Mercy.
Bovenstaande informatie brengt met mee dat in het Verenigd Koninkrijk de mogelijkheid bestaat tot vervroegde invrijheidsstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf – op verzoek of ten minste na twintig jaar. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst.

6.Detentieomstandigheden (artikel 604, aanhef en onder c, HSO)

De raadsman heeft op de zitting een rapport overgelegd, te weten
Annual Report of the Independent Monitoring Board at HMP Wandsworth for reporting year 1 June 2021 to 31 May 2022. Hieruit blijkt volgens de raadsman dat dat er sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling in detentiecentrum HMP Wandsworth. Daarom dient te overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de raadsman overgelegde rapport onvoldoende recent is om op basis daarvan te concluderen dat sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling in HMP Wandsworth. In het geval de rechtbank zou oordelen dat wel sprake is van een algemeen gevaar, heeft de officier van justitie verzocht om aanhouding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Naast het rapport dat de raadsman heeft overgelegd, heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport
Annual Report of the Independent Monitoring Board at HMP Wandsworth For reporting year 1 June 2022 to 31 May 2023.Hieruit volgt allereerst dat HMP Wandsworth kampt met overbevolking (
introductory section 2). Verder worden in het rapport zorgen geuit over het personeelstekort (paragraaf 4.1) en het hoge geweldsniveau (paragraaf 3.1. en 4.3.) Daarnaast bestaan er problemen met de hygiëne binnen de gevangenis. Zo zijn de douches onhygiënisch (paragraaf 5.1.) en bestaan er zorgen over de algehele staat van de gevangenis (paragraaf 6.1.).
Net als in eerdere uitspraken van deze rechtbank kan in het midden worden gelaten of de rechtbank moet toetsen aan de criteria uit de rechtspraak van het HvJ EU in EAB-zaken of aan de rechtspraak van het EHRM. [2] De rechtbank is namelijk van oordeel dat met toepassing van beide toetsingskaders aan de hand van de overgelegde rapporten kan worden vastgesteld dat in HMP Wandsworth een algemeen reëel gevaar bestaat dat de grondrechten van personen die aldaar zijn gedetineerd zullen worden geschonden.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in HMP Wandsworth, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, moet de rechtbank dan ook na gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan het Verenigd Koninkrijk een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in de gevangenis van de uitvaardigende staat waar hij zal worden gedetineerd. Volgens de aanvullende informatie van de Britse autoriteiten zal dit hoogstwaarschijnlijk HMP Wandsworth zijnb.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Britse autoriteiten te vragen of, indachtig de hiervoor geschetste omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor HMP Wandsworth is aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. De rechtbank ziet daarbij dat in het rapport met name op de onderwerpen hygiëne, persoonlijke veiligheid (gelet op de beschreven hoge mate van geweld) en persoonlijke ruimte zorgen worden geuit. Voor zover de Britse autoriteiten menen dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen de inrichting van HMP Wandsworth kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank op de voornoemde punten te worden geïnformeerd. In dit verband zullen dan door de Britse autoriteiten concrete maatregelen dienen te worden benoemd. Verder wenst de rechtbank in het bijzonder nog antwoord te krijgen op de volgende vragen:
  • hoeveel individuele celruimte (personal space) zal de opgeëiste persoon ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel?
  • is dit (voor wat betreft de meerpersoonscel) inclusief of exclusief het sanitair?
  • beschikt HMP Wandsworth over deugdelijk afgeschermde toiletten in de meerpersoonscellen?
In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, gelezen in samenhang met artikel 615, vierde lid, HSO, de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, ingaande op het moment waarop de termijn van 120 dagen verstrijkt, met bevel dat de gevangenhouding voortduurt.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak vóór 5 december 2023 wederom op zitting of in raadkamer (indien de vragen nog niet zijn beantwoord) zal worden aangebracht om over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn en voortduring van de gevangenhouding te beslissen.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlening van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vóór 5 december 2023 op zitting (of in raadkamer) moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Engelse taal.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B. van Galen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 november 2023.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6074.