ECLI:NL:RBAMS:2025:16

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13/340775-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met afwijzing van detentieomstandigheden

Op 2 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Piotrkowie Trybunalskim in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en op dat moment in detentie verbleef. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 december 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. Korver, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenneming bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij zijn adres correct had opgegeven voor officiële correspondentie. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat de detentieomstandigheden in Polen een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon zouden vormen, ondanks het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden voor meer informatie hierover. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden zonder schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens als voorzitter, samen met mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/340775-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 2 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 28 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 augustus 2024 door de
Sąd Okręgowy w Piotrkowie Trybunalskim [Regional Court in Piotrków Trybunalski], Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
uit andere hoofde gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. Korver die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. M.L. van Gessel, beiden advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Piotrków Trybunalski District Court, dated 19 January 2024, case reference II K 1572/23, which became final on 27 January 2024.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 29 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon, tijdens zijn verhoor als verdachte op 15 juli 2023, erop is gewezen dat hij een adres moet opgeven waar correspondentie over de strafprocedure naar toe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging moet doorgeven. Hij is daarbij gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, namelijk dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is. De oproeping voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Dat is ook gebeurd. Mochten deze oproepingen hem desondanks niet hebben bereikt, kan daarom worden gezegd dat dit aan hemzelf te wijten is nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
wederspannigheid.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden om vragen te stellen over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. Het kan namelijk mogelijk zijn dat de opgeëiste persoon ter overbrugging in een voorlopig hechtenis-regime wordt geplaatst. Daarom moet een bevestiging worden gevraagd dat hij direct in het regime wordt geplaatst voor gedetineerden die hun straf uitzitten. De raadsman verwijst hiertoe naar het rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024 en het feit dat de rechtbank op basis van dit CPT-rapport een algemene gevaar heeft aangenomen voor het remand regime in Polen.
De rechtbank overweegt dat zij in eerdere uitspraken [4] heeft geoordeeld dat het CPT-rapport van 22 februari 2024 geen gegevens bevat die duiden op een reëel gevaar voor gedetineerden die een gevangenisstraf in een Poolse gevangenis uitzitten. De raadsman heeft geen nieuwe objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd om toch te oordelen dat gedetineerden die in Poolse detentie-instellingen de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen ondergaan een reëel gevaar lopen op een vernederende of mensonterende behandeling. Ook is niet gebleken dat deze gedetineerden in een voorlopig hechtenis-regime zouden worden geplaatst voorafgaand aan het uitzitten van hun gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 180, 266 en 267 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Piotrkowie Trybunalskim [Regional Court in Piotrków Trybunalski], Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere Rb. Amsterdam d.d. 17 juli 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4493) en Rb. Amsterdam d.d. 7 november 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:6901).
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (