ECLI:NL:RBAMS:2024:8586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
AMS 23 / 1900
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesbelang in bestuursrechtelijke geschillen over goedkeuring van gehandicaptenvoertuigen

In deze zaak heeft eiseres, rolstoelafhankelijk, een beroep ingesteld tegen een besluit van de RDW waarin haar bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van haar verzoek om goedkeuring van een bromfiets als gehandicaptenvoertuig werd afgewezen. De RDW had eerder een bromfiets goedgekeurd, maar stelde dat een wijziging naar een gehandicaptenvoertuig niet mogelijk was. Eiseres stelde dat zij procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling, omdat zij in de toekomst mogelijk opnieuw een voertuig zou willen aanschaffen en dat een inhoudelijk oordeel van belang zou zijn voor toekomstige besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen procesbelang meer had, omdat zij inmiddels een goedgekeurd gehandicaptenvoertuig had aangeschaft. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het beroep inhoudelijk te behandelen, aangezien eiseres haar doel had bereikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding en proceskosten af, omdat deze geen zelfstandig procesbelang opleverden. De uitspraak werd gedaan door mr. V.F.J. Bernt op 5 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 23/1900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

de directie van de RDW , de RDW

(gemachtigde: mr. F. Thomas).

Procesverloop

Bij e-mail van 2 november 2022 heeft de RDW aan eiseres medegedeeld dat een van oorsprong zijnde bromfiets niet gewijzigd kan worden naar een gehandicaptenvoertuig.
Bij brief van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de RDW het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De RDW heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de RDW.

Overwegingen

Wat is er in deze zaak gebeurd?
1.1.
Eiseres is rolstoelafhankelijk. Zij was in het bezit van een met handgas- en rembediening aangepast voertuig van het merk Birò (model: Urban). Op 17 november 2019 heeft de RDW dit voertuig goedgekeurd als gehandicaptenvoertuig en de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard. Hierdoor hoefde eiseres niet meer te voldoen aan de voertuigverplichtingen en mocht zij dit voertuig op de stoep parkeren. Omdat dit voertuig geen achterbak heeft waar eiseres haar rolstoel in kan opbergen, was eiseres voornemens een groter voertuig van het merk Birò (model: Urban Big) aan te schaffen. Dit model bevat namelijk wel een laadruimte waar eiseres haar rolstoel in kan opbergen. Eiseres heeft bij e-mail van 19 september 2022 aan de RDW gevraagd op welke wijze zij dit nieuwe voertuig kan laten goedkeuren als gehandicaptenvoertuig, zodat zij ook dit voertuig op de stoep kan parkeren.
1.2.
De RDW heeft bij e-mail van 28 september 2022 aan eiseres medegedeeld dat een Birò meestal is goedgekeurd als een bromfiets (de Europese voertuigcategorie L6e) en een registratie- en kentekenplicht heeft. Omdat een gehandicaptenvoertuig volgens de wettelijke definitie [1] geen bromfiets is, kan de Birò niet (meer) worden gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig.
1.3.
In reactie op deze e-mail heeft eiseres de RDW op 11 oktober 2022 per e-mail verteld dat haar huidige Birò in 2019 wél is gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig en dat de RDW nooit heeft gezegd dat dit een tijdelijke regeling was. Eiseres heeft de RDW om een heroverweging van haar standpunt gevraagd en om een ontheffing van de kentekenplicht toch mogelijk te maken voor personen die hun Birò als gehandicaptenvoertuig willen gebruiken.
1.4.
Op 13 oktober 2022 heeft de RDW eiseres per e-mail geantwoord dat een bromfiets op grond van de wet een kentekenplichtig voertuig is en geen gehandicaptenvoertuig kan zijn.
1.5.
Eiseres heeft vervolgens op 19 oktober 2022 een e-mail aan de RDW gestuurd waarin staat dat zij voornemens is een Birò Urban Big aan te schaffen en deze aan te laten passen met handgas- en rembediening, waardoor dit voertuig als gehandicaptenvoertuig kwalificeert. Zij verzoekt hierbij de RDW om de tenaamstelling van dit voertuig vervallen te laten verklaren.
1.6.
De RDW heeft bij e-mail van 2 november 2022 aan eiseres medegedeeld dat de RDW administratief geen voertuig buiten registratie kan stellen, maar dat er altijd een keuring op een keuringsstation moet plaatsvinden. De RDW kan dan ook niet op voorhand een besluit nemen omdat het voertuig eerst gekeurd moet worden. De RDW wijst eiseres er wel op dat een gehandicaptenvoertuig volgens de wettelijke definitie geen bromfiets is en dat een van oorsprong zijnde bromfiets dus niet gewijzigd kan worden naar een gehandicaptenvoertuig.
1.7.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de e-mail van 2 november 2022 en zich hierbij primair op het standpunt gesteld dat de e-mail van 2 november 2022 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb [2] . Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat de e-mail kwalificeert als een schriftelijke weigering om een besluit te nemen dat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb met een besluit gelijk moet worden gesteld. Meer subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat de e-mail moet worden gezien als een bestuurlijk rechtsoordeel dat gelijk moet worden gesteld met een besluit.
Besluitvorming
2. In het bestreden besluit heeft de RDW het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de e-mail van 2 november 2022 volgens de RDW niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarom niet vatbaar is voor bezwaar. De RDW legt hieraan ten grondslag dat de e-mail een informatief karakter heeft en niet op enig rechtsgevolg gericht is. De e-mail bevat namelijk enkel een mededeling naar aanleiding van een verzoek van eiseres om informatie. Er is hiermee geen sprake van een aanvraag om een voertuig te wijzigen van een kentekenplichtig voertuig naar een niet-kentekenplichtig voertuig.
Heeft eiseres nog procesbelang?
3. De rechtbank moet eerst vaststellen of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
3.1.
De RDW heeft bij brief van 17 augustus 2023 aan eiseres medegedeeld dat niet duidelijk door de RDW is gecommuniceerd dat het buiten registratie plaatsen van de Birò met aanpassingen ten behoeve van het compenseren van een fysieke regeling een tijdelijke regeling betrof en deze beëindigd is. Daarom heeft de RDW besloten eiseres uit coulance tegemoet te komen. Dit houdt in dat eiseres tot 1 augustus 2024 nog eenmalig aanspraak kan doen op de eerder aan haar verleende vrijstelling. Daarna sluit de RDW de overgangsperiode af en geldt ook voor eiseres dat haar Birò conform de huidige regelgeving zal worden geïdentificeerd, geregistreerd en gekentekend.
3.2.
Eiseres heeft vervolgens een aangepaste Birò Urban Big aangeschaft. Dit voertuig is door de RDW goedgekeurd als gehandicaptenvoertuig. De tenaamstelling van dit voertuig is per 3 mei 2024 vervallen verklaard, waardoor het kentekenbewijs niet meer geldig is. Hierdoor hoeft eiseres voor de nieuwe Birò niet meer aan de voertuigverplichtingen te voldoen en mag zij het voertuig op de stoep parkeren.
3.3.
Gelet hierop heeft de rechtbank partijen verzocht zich uit te laten over de vraag of eiseres nog procesbelang heeft.
3.4.
Eiseres meent dat zij nog procesbelang heeft, omdat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang is voor de toekomst. De RDW heeft namelijk aangegeven dat er in dit geval uit coulance is gehandeld. Mocht de inmiddels door eiseres aangeschafte Birò door een ongeluk, diefstal of anderszins teniet gaan, dan zal zij weer voor een dichte deur komen te staan als zij opnieuw een Birò koopt en deze wil wijzigen naar een gehandicaptenvoertuig. Eiseres stelt dat haar procesbelang verder is gelegen in het verkrijgen van een vergoeding van de (reële) kosten die zij in bezwaar en beroep heeft gemaakt en in een verzoek tot vergoeding van de door haar geleden schade.
3.5.
De RDW stelt zich op het standpunt dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat de door haar aangeschafte Birò inmiddels is goedgekeurd als gehandicaptenvoertuig. Zij heeft hierdoor al bereikt wat zij met het beroep wilde bereiken. Ten aanzien van de stelling dat eiseres bij het tenietgaan van haar huidige Birò opnieuw voor een dichte deur komt te staan, stelt de RDW dat zij over eventuele gebeurtenissen in de toekomst geen uitspraak kan doen en dat eiseres te zijner tijd een aanvraag kan doen die door de RDW op basis van de dan geldende regelgeving zal worden behandeld. De RDW ziet verder geen aanleiding voor een vergoeding van de door eiseres gemaakte (reële) proceskosten. Ook heeft eiseres volgens de RDW de door haar gestelde geleden schade niet onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
3.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. [4] Daarbij geldt dat het doel dat de indiener van het beroep voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden: de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Als dat belang is vervallen, dan is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de eventuele principiële betekenis daarvan.
3.7.
Met de goedkeuring van de door eiseres aangeschafte aangepaste Birò als gehandicaptenvoertuig en het vervallen van de kentekenplicht heeft eiseres bereikt wat zij met haar beroep beoogt. Eiseres kan dit voertuig nu immers als gehandicaptenvoertuig gebruiken. Eiseres heeft daarom in beginsel geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
3.8
De Afdeling heeft in verschillende uitspraken [5] geoordeeld dat het belang bij een inhoudelijk oordeel van de rechtmatigheid van een besluit ook nog gelegen kan zijn in de omstandigheid dat dit inhoudelijk oordeel betrokken kan worden bij toekomstige besluitvorming. Het moet dan wel aannemelijk zijn dat die besluitvorming zich in de niet al te verre toekomst voordoet. [6] De rechtspraak van de Afdeling heeft met name betrekking op geschillen over besluiten met een ‘repeterend’ karakter waarbij van te voren al vaststaat dat op (korte) termijn opnieuw besluitvorming zal plaatsvinden, zoals jaarlijkse evenementen waarvoor telkens opnieuw een vergunning moet worden aangevraagd. [7]
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval onvoldoende aannemelijk is dat partijen in een niet al te verre toekomst opnieuw in een soortgelijk geschil betrokken zullen raken. Anders dan in de voornoemde rechtspraak van de Afdeling het geval was, is er in deze zaak niet sprake van een geschil over een besluit met een repeterend karakter, waarbij op voorhand al min of meer vaststaat dat in de toekomst opnieuw besluitvorming zal plaatsvinden waarbij het inhoudelijk oordeel in deze zaak kan worden betrokken. De stelling van eiseres dat zij in de toekomst opnieuw een Birò zal aanschaffen en dat tussen partijen dan in de toekomst weer een soortgelijk geschil zal ontstaan, acht de rechtbank een te onzekere toekomstige gebeurtenis om procesbelang aan te nemen. Op dit moment kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, binnen welke termijn eiseres een nieuwe Birò wil en/of zal aanschaffen. Dit kan mogelijk nog vele jaren duren. Ook is niet uitgesloten dat eiseres in de toekomst niet opnieuw een (soortgelijke) Birò zal aanschaffen, maar een ander gehandicaptenvoertuig. Verder kan op dit moment ook nog niet met zekerheid worden gezegd dat de huidige wet- en regelgeving over het wijzigen van een kentekenplichtig voertuig naar een gehandicaptenvoertuig bij een soortgelijk toekomstig geschil nog hetzelfde is. De rechtbank concludeert daarom dat op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat zich in de toekomst besluitvorming voordoet waar het inhoudelijke oordeel in deze zaak kan worden betrokken.
3.10.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat haar procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een schadevergoeding. Volgens vaste rechtspraak [8] van de Afdeling kan er procesbelang bestaan als de insteller van het beroep stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. De enkele stelling dat eiseres kosten heeft gemaakt omdat de RDW lange tijd tegen beter weten in heeft vastgehouden aan het standpunt dat de Birò van eiseres niet kan worden gewijzigd naar een gehandicaptenvoertuig en dit uiteindelijk toch heeft toegestaan, acht de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft hiermee namelijk niet concreet gemaakt waaruit de gestelde geleden schade bestaat en op welke wijze zij die schade heeft geleden.
3.11.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat haar procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een vergoeding van de in beroep en bezwaar gemaakte proceskosten. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of de RDW moet worden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten in beroep, onvoldoende aanleiding geeft om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. [9] Ten aanzien van de proceskosten in bezwaar heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat – in afwijking van eerdere rechtspraak – voortaan de vergoeding van de proceskosten in bezwaar geen zelfstandig procesbelang meer oplevert. [10] Hierop wordt een uitzondering gemaakt als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om is gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. Gelet op deze rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen zelfstandig procesbelang kan ontlenen aan een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, nu de hierin genoemde uitzondering niet aan de orde is. De RDW heeft het bestreden besluit immers niet herroepen. De stelling van eiseres dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een andere casus ging, omdat in die zaak enkel wegens het verkrijgen van een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar beroep is ingesteld bij de bestuursrechter, volgt de rechtbank niet. Dat eiseres in deze zaak niet alleen wegens het verkrijgen van een vergoeding van haar proceskosten in bezwaar in beroep is gegaan, doet namelijk niet af aan het oordeel dat het vergoeden van de proceskosten in bezwaar voortaan geen zelfstandig procesbelang oplevert.
Conclusie
4. Eiseres heeft geen procesbelang. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep daarom niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of de e-mail van 2 november 2022 als een besluit moet worden aangemerkt of een daarmee gelijk te stellen bestuurlijk rechtsoordeel.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding de RDW te veroordelen tot de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404 en van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3853.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2310 en van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4059.
6.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4208.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1396, 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:164 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2640.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3251.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7770.
10.Uitspraak van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635. Overigens heeft de Afdeling bij uitspraak van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508, in navolging van de Centrale Raad van Beroep ook geoordeeld dat het uitgangspunt voortaan is dat het enkel niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang in beroep oplevert.