202200017/1/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Stramproy, gemeente Weert,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 november 2021 in zaak nr. 21/788 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft het college op verzoek van [partij] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) 67 documenten al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 17 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 8 maart 2023 behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H.A. van der Grinten en mr. C.R.F. Plaizier, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, mr. L.W.H.M. Heesen en D. Kusters zijn verschenen. Tijdens de zitting is ook [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [partij] is journalist. Hij heeft het college op 18 februari 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten over de ‘gedragscode burgemeester’. In het bijzonder heeft hij - kort samengevat - verzocht om openbaarmaking van alle informatie over het contact van burgemeester [appellant] en raadslid Fanida Kadra, waaronder onderlinge communicatie, agenda-afspraken en bijbehorende declaraties.
1.1. Voordat het Wob-verzoek werd ontvangen, heeft het college op 29 januari 2020 in het kader van een integriteitsonderzoek naar burgemeester [appellant] een kopie van zijn inbox en agenda gemaakt, waardoor in totaal 9.133 door hem verwijderde e-mailberichten zijn achterhaald en veiliggesteld.
1.2. Naar aanleiding van het Wob-verzoek heeft het college digitaal onderzoek gedaan en in de kopie van de inbox en agenda van burgemeester [appellant] 67 documenten aangetroffen. Het college heeft die documenten vervolgens al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel over het beroep van [appellant] heeft gegeven. Volgens de rechtbank heeft [appellant] geen belang bij de uitkomst van de procedure, omdat de documenten al openbaar gemaakt zijn en hij tegen de openbaarmaking van de documenten geen bezwaar heeft. Het doel dat [appellant] voor ogen staat, namelijk het laten vaststellen van de onbevoegdheid van het college, kan niet met de beroepsprocedure bereikt worden. [appellant] kan daarnaast weliswaar procesbelang ontlenen aan schade als gevolg van de besluitvorming van het college, maar [appellant] heeft niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij dergelijke schade heeft geleden, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens hem heeft hij wel belang bij de beroepsprocedure. Hij betoogt dat het besluit tot openbaarmaking van documenten onrechtmatig tot stand is gekomen omdat het college onrechtmatig zijn digitale werkomgeving heeft doorzocht. Zonder toestemming van de burgemeester had het college zich geen toegang tot de digitale werkomgeving mogen verschaffen omdat dat in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De documenten zijn niet voor het college bestemd en berusten dan ook niet bij het college. Hij heeft belang bij het laten vaststellen dat het besluit van het college onrechtmatig is omdat een oordeel daarover van belang is voor een schadevergoedingsprocedure wegens schending van zijn privacy.
Daarnaast stelt [appellant] dat hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden en dat hij om die reden procesbelang heeft. Die schade bestaat uit het feit dat derden kennisnemen van vertrouwelijke informatie over bijvoorbeeld ondermijning waarover de burgemeester uit hoofde van zijn ambt beschikt en dat diegenen de informatie beoordelen ten behoeve van de besluitvorming. Dat is voldoende om aan te nemen dat dat voor hem schadelijk in zijn privésituatie zal zijn. [appellant] heeft ook gewezen op de bedreigingen waaraan hij ten tijde van het Wob-verzoek blootstond en de beveiligingsmaatregelen die destijds zijn getroffen. Hij heeft een zeer hoge mate van frustratie en stress ervaren door het doorzoeken van zijn vertrouwelijke gegevens. De gang van zaken heeft verder ernstige gevolgen gehad voor zijn eer en goede naam. Door de onrechtmatige doorzoeking heeft het college zijn goede naam besmeurd. Ten slotte heeft hij schade geleden als gevolg van juridische procedures die hij heeft moeten voeren.
Verder betoogt [appellant] dat hij procesbelang ontleent aan het feit dat een niet meer ongedaan te maken gebeurtenis en daaruit voortvloeiend geschil zich in de toekomst dreigt te herhalen. Er is al een tweede Wob-verzoek ingediend, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang heeft. Daarvoor is het onderstaande van betekenis. Dit betekent de Afdeling in deze zaak geen inhoudelijk oordeel zal geven over de bezwaren die [appellant] tegen de besluitvorming van het college heeft aangevoerd.
4.1. Procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft degene die opkomt tegen een besluit, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2531, onder 6.1. 4.2. Het college heeft 67 documenten openbaar gemaakt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan dat ongedaan gemaakt worden. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:152, onder 4.1, heeft overwogen, is het gevolg van het vernietigen van een besluit tot openbaarmaking van documenten dat de betreffende informatie niet openbaar is en daarmee niet meer voor een ieder toegankelijk. Dat de openbaarmaking ongedaan gemaakt kan worden, is voor deze procedure echter niet relevant. [appellant] heeft immers te kennen gegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de openbaarmaking van de documenten. Hij wil dus niet bereiken dat de rechtsgevolgen van het besluit tot openbaarmaking ongedaan gemaakt worden. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij de rechtmatigheid van de totstandkoming van het besluit als zodanig aan de orde moet kunnen stellen, ongeacht de vraag of de openbaarmaking die daaruit voortvloeit in verband met de aard van de gegevens bij hem op bezwaren stuit. [appellant] heeft dus geen procesbelang wegens het ontbreken van feitelijke betekenis van de procedure. De vraag is vervolgens of hij procesbelang heeft wegens schade als gevolg van het besluit tot openbaarmaking. 4.3. Indien iemand stelt dat hij schade heeft geleden en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het in geding zijnde besluit heeft geleden, heeft diegene in beginsel ook belang bij inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3329, onder 3.1. [appellant] stelt dat hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat de gestelde schade het gevolg moet zijn van het openbaar maken van de documenten. De door [appellant] gestelde schade is niet gelegen in de openbaarmaking van de 67 documenten, aangezien hij daar geen bezwaar tegen heeft. [appellant] kan daar dus geen procesbelang aan ontlenen. De vraag die resteert, is of [appellant] procesbelang kan ontlenen aan zogenoemde herhaalde besluitvorming. 4.4. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan ook nog zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel betrokken kan worden bij toekomstige besluitvorming. Het moet dan wel aannemelijk zijn dat die besluitvorming zich in de toekomst voordoet. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:164, onder 5.1. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Weliswaar is er een tweede Wob-verzoek gedaan, maar geenszins staat vast dat sprake is van een situatie waarbij het inhoudelijke oordeel over het onderhavige Wob-verzoek kan worden betrokken bij de beoordeling van dat tweede Wob-verzoek. Nog daargelaten dat [appellant] zich in onderhavige zaak slechts richt tegen de totstandkoming van de openbaarmaking en niet tegen het inhoudelijke oordeel over de openbaarmaking van de documenten, is het nog maar de vraag of de besluitvorming op dat tweede Wob-verzoek op dezelfde wijze tot stand zal komen. [appellant] heeft dus in deze procedure geen belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de openbaarmaking van de 67 documenten. Als [appellant] vindt dat een volgend Wob-besluit onbevoegd wordt genomen, kan hij een mogelijk bevoegdheidsgebrek in die procedure naar voren brengen als hij het niet eens is met de openbaarmaking van de documenten. Hij ondervindt daar geen nadeel van, omdat hij de feitelijke openbaarmaking van documenten in een eventuele volgende procedure gedurende die procedure kan voorkomen door de rechter te vragen om een voorlopige voorziening te treffen. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
960