ECLI:NL:RBAMS:2024:7707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
13-123608-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van grondrechten in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon, omdat er een reëel gevaar bestond voor schending van zijn grondrechten bij een eventuele overlevering naar Polen. De rechtbank heeft in eerdere zittingen en tussenuitspaken vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Polen onvoldoende garanties bieden voor de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar rapporten van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) en de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. Ondanks de toezeggingen van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden, concludeerde de rechtbank dat de opgeëiste persoon slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte en maximaal één uur per dag buiten zijn cel gegarandeerd kreeg. Dit was onvoldoende om het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. De rechtbank heeft daarom besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de overleveringsprocedure beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-123608-23
Datum uitspraak: 27 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door de
Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 22 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2024, in
aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Abd Rabou, advocaat in Den Haag,
en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] De rechtbank heeft de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing ervan bevolen.
Tussenuitspraak 7 maart 2024
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend
en direct geschorst. De rechtbank heeft de raadsvrouw verzocht om nadere informatie te
verstrekken over de concrete situatie van de dochter van de opgeëiste persoon zoals deze thans is en over hoe haar situatie waarschijnlijk zal zijn in geval van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen. Tevens zijn de officier van justitie en de raadsvrouw door de
heropening in de gelegenheid gesteld om zich alsnog uit te laten over de
detentieomstandigheden in Polen voor gevangenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden, met het oog op het meest recente rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024, en de reactie van de Poolse regering daarop.
Zitting 27 maart 2024
Op de zitting van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 7 maart 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 10 april 2024
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en direct geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om in relatie tot het CPT-rapport van 22 februari 2024 door de rechtbank concreet geformuleerde aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding dat op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 mei 2024
Op de zitting van 30 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 10 april 2024 in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogenwind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 13 juni 2024
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2024 [4] is – kort gezegd – geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Raadkamers van 23 augustus 2024 en 20 september 2024
Op de raadkamerzittingen van 23 augustus 2024 en 20 september 2024 is – in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting 8 oktober 2024
Op de zitting van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 13 juni 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door mr Y. Habib, waarnemend voor mr. D. Abd Rabou, beiden advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 22 oktober 2024
Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 [5] is – kort gezegd – vastgesteld dat het Openbaar Ministerie het stellen van de in de tussenuitspraak van 13 juni 2024 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft uitgesteld, in afwachting van de antwoorden op vragen in een soortgelijke zaak. Omdat de antwoorden in de onderhavige zaak op de datum van de zitting van 8 oktober 2024 nog niet waren ontvangen, heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, het onderzoek heropend en direct geschorst, de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het concrete reële gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen. Ook heeft de rechtbank de beslistermijn met 60 dagen verlengd (artikel 22, vierde lid, sub c, OLW), onder gelijktijdige verlening van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting 27 november 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 27 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Abd Rabou, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank geconstateerd en aan de raadsvrouw en officier van justitie medegedeeld dat tijdens de eerdere zittingen en tussenuitspraken een fout is gemaakt bij het berekenen van de datum waarop de verlengde beslistermijn zou aflopen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de beslistermijn, met daaraan gekoppeld de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, op de raadkamer van 23 augustus 2024 is verlengd, terwijl achteraf moet worden vastgesteld dat de beslistermijn reeds op 3 augustus 2024 is verlopen. Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat sinds 3 augustus 2024 geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (of gevangenneming).
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek op 27 november 2024 onmiddellijk uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 7 maart 2024, 10 april 2024 en 13 juni 2024

Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en
inhoud van het EAB (rubriek 3), de strafbaarheid van de feiten (rubriek 4) en de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (rubriek 5). Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over het belang van het kind (rubriek 4) en de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB (rubriek 5). De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2024 heeft de rechtbank een verzoek om aanhouding afgewezen (rubriek 4). De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder rubriek 8 van de tussenuitspraak van 7 maart 2024, rubriek 6 van de tussenuitspraak van 10 april 2024, rubriek 5 van de tussenuitspraak van 13 juni 2024 en rubriek 4 van de tussenuitspraak van 22 oktober 2024. De overwegingen uit deze rubrieken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat bij de tussenuitspraak van 13 juni 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 is vastgesteld dat dit algemene gevaar ook voor de opgeëiste persoon geldt en is ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het concrete reële gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen.
Bij brief van 14 oktober 2024 (verzonden op 24 oktober 2024) heeft de
National Public Prosecutor’s Office in Cracowaanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in de
Remand Custody Facility in Cracow, zijnde het huis van bewaring waarin de opgeëiste persoon na zijn overlevering zou worden gedetineerd. In de brief staat – onder meer – vermeld:
After being transferred to Poland, the suspect [opgeëiste persoon] will be placed in a pre-trial detention center, Remand Custody Facility in Cracow, because this unit is assigned to the Prosecutor's Office in the area of Cracow.
Persons in temporary custody, in addition to taking a walk that lasts 1 hour a day, can spend time outside the residential cell in a ward common room, in accordance with the schedule of sports activities organized in the common rooms and other spaces. It is usually one hour a week, two or more hours if they are in a group of inmates who include a juvenile or if they receive a reward in the form of a permit to take part in physical culture and sports activities more often, or in the cultural and educational activities. Inmates have at their disposal a table tennis table, exercise bike, table football, television, a game console. In the outdoor common space, strength-training equipment and a table tennis table are available. The inmates can participate in cultural and educational competitions organized by the administration.
Pre-trial detainees also spend time outside their residential cells in connection with participation in religious practices and in situations where they talk to representatives of the prison administration, for example, with a psychologist, educator, or director of the Detention Center/ Remand Custody Facility.
Persons in pre-trial detention do not benefit from the rehabilitation activities due to the fact that they are considered innocent until a conviction is passed.
Persons in provisional custody have occasional access to cultural and educational activities, which is due to the fact that the number of groups of temporary detainees in this local unit is large due to the need to isolate accomplices in crimes.
It is therefore difficult to determine how long pre-trial detainees are outside a residential cell in the pre-trial detention center - it is a minimum of one hour a day, up to several hours a day, depending on the day of the week, the situation related to the internal order established in the detention center, the individual needs of individual inmates, their legal situation, or in connection with their health condition.
Mr [opgeëiste persoon] , as well as other pre-trial detainees, will be able to use a telephone with the defence lawyer and the closest relatives (parents, child / children). Such a permit is issued immediately after the provisional detainee submits an application in which he or she indicates with whom and at what telephone number they will intend to make contact. The consent is issued once for the entire period of pre-trial detention. Telephone contacts with the defence lawyer are unlimited, while with the closest persons they take place at least once a week, usually several times a week.
On the other hand, permits for visits for inmates are considered each time at the written request of the parties. All applications are considered on an ongoing basis, without undue delay.
With regard to the question relating to the guarantee, provided to [opgeëiste persoon] , of space in a cell with a floor area of at least 4 [sq.] m, J would like to kindly inform you that the detention center/ Remand Custody Facility in Cracow has residential cells, multi-person or single-person, the area of which per one inmate is at least 4 square meters (not including sanitary corners). In the building of inmate accommodation, there are 7 such residential cells, including 4 infirmaries. The total number of cells with an area of at least 4 [sq.] m for an inmate, including hospital cells, is 27 rooms.
Op 26 november 2024 heeft de officier van justitie in Krakau opnieuw aanvullende informatie verstrekt. Uit de onofficiële vertaling van deze brief die door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank en verdediging is verstrekt, volgt – kort samengevat – dat vanwege het feit dat niet bekend is aan hoeveel programma’s of activiteiten de opgeëiste persoon zou willen deelnemen, het niet mogelijk is om precies te bepalen hoeveel uren hij buiten zijn cel zou doorbrengen. Daarnaast beschikt de
Remand Custody Facility in Cracowover cellen met een oppervlakte van meer dan 4 m², maar worden daarin enkel gevangenen geplaatst vanwege een handicap of andere ernstige medische reden. Omdat niet bekend is of de opgeëiste persoon een dergelijke beperking heeft, kan op dit moment niet worden gegarandeerd dat hij een dergelijke cel krijgt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Daartoe heeft zij bepleit dat zich binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn geen wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling ten aanzien van de opgeëiste persoon kan uitsluiten; de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Op basis van deze informatie is ten aanzien van de opgeëiste persoon namelijk alsnog slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte op cel gegarandeerd. Daarnaast kan uit de aanvullende informatie niet worden afgeleid hoeveel uren per dag de opgeëiste persoon buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen. Ten aanzien van de mogelijkheid om telefonisch contact te hebben met de buitenwereld en in het huis van bewaring bezoek te ontvangen, geldt tenslotte dat onduidelijk blijft hoe snel een beslissing op verzoeken tot deze vormen van contact met de buitenwereld worden genomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is het kernpunt voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² - en niet meer dan 4 m² - aan persoonlijke ruimte, exclusief sanitair in een meerpersoonscel, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [6] De tijd die in de cel wordt doorgebracht kan namelijk oplopen tot 23 uur per dag, zoals is vastgesteld in het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment(CPT) van 22 februari 2024 (p. 25). De reactie van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport baarde in dit verband aanvullende zorgen. Die reactie hield namelijk in (p. 32):
“Being outside of the living cell, participating in activities and organized recreation are important factors in the prevention of the negative effects of isolation in a prison. It must be emphasized, however, that pretrial detention, due to its purpose, involves the necessity of rigorous isolation, the hardship of which is difficult to eliminate.”
De rechtbank zal hierna ten aanzien van de in deze zaak verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten op de verschillende onderdelen van dit toetsingskader ingaan.
De persoonlijke ruimte op cel
Uit de aanvullende informatie van 14 oktober 2024 blijkt dat de
Remand Custody Facilityin Krakau, waar de opgeëiste persoon na zijn overleving zou worden gedetineerd, over cellen met minimaal 4 m² beschikt. Uit de aanvullende informatie van 26 november 2024 volgt echter dat deze cellen gereserveerd zijn voor gevangenen met een handicap of een andere medische beperking. Nu ten aanzien van de opgeëiste persoon niet is gebleken dat hij aan de voorwaarden voor plaatsing in een cel met minimaal 4 m² voldoet, wordt nog steeds slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte gegarandeerd.
Het aantal uren per dag buiten de cel
Uit de aanvullende informatie van 14 oktober 2024 kan worden opgemaakt dat wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon één uur per dag buiten zijn cel mag wandelen. Naast dit minimum, stellen de Poolse autoriteiten dat het aantal uren buiten de cel kan oplopen tot “
several hours”, maar dat het moeilijk is om het precieze aantal uren vast te stellen. De autoriteiten geven vervolgens voorbeelden van momenten waarop een voorlopig gehechte zijn cel kan verlaten.
Zo kan een voorlopig gehechte tijd doorbrengen in een
common room. Dit kan normaal gesproken gedurende één uur per week, maar kan oplopen tot twee of meer uren indien de voorlopig gehechte onderdeel uitmaakt van een groep waarin zich een jeugdige bevindt, of wanneer de gehechte een beloning heeft gekregen. Verder kan een voorlopig gehechte tijd buiten zijn cel doorbrengen in verband met “
religious practices”en in situaties waarin met vertegenwoordigers van het huis van bewaring moet worden gesproken, zoals psychologen, opleiders en de directeur van de instelling. Tenslotte heeft de voorlopig gehechte toegang tot culturele en educatieve activiteiten, maar kan daartoe slechts “
occasional access” worden gegarandeerd omdat de verschillende groepen in het huis van bewaring groot zijn, gelet op de noodzaak om
“accomplices”van elkaar te isoleren.
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten vast dat de toegang tot de verschillende activiteiten buiten de cel waarover wordt bericht ofwel in beperkte mate voor een voorlopig gehechte beschikbaar te zijn, ofwel afhankelijk wordt gemaakt van het voldoen aan verschillende voorwaarden. Dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor deze activiteiten of aan de voorwaarden voldoet, wordt niet gegarandeerd. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de opgeëiste persoon na zijn overlevering effectief nog altijd maar één uur buiten zijn cel wordt gegarandeerd. De rechtbank acht deze garantie onvoldoende om het reële gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest weg te nemen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het reële gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Effectief wordt voor de opgeëiste persoon nog steeds slechts 3 m² aan persoonlijke ruimte en één uur buiten de cel gegarandeerd.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [7]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en de in de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW vastgestelde redelijke termijn is verstreken, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen en 2, 5, 6, 7, 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 28, derde lid, OLW.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.ECLl:NL:RBAMS:2024:1262.
6.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
7.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.