ECLI:NL:RBAMS:2024:6641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
13.123608.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 oktober 2024, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt vervolgd op basis van een EAB dat op 18 januari 2023 is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in verband met de detentieomstandigheden in Polen, waarbij zowel algemeen als individueel gevaar voor schending van grondrechten is vastgesteld. De rechtbank heeft de redelijke termijn voor uitspraak vastgesteld op 30 dagen, en de beslistermijn is met 60 dagen verlengd. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken aandacht besteed aan de detentieomstandigheden en de impact daarvan op de opgeëiste persoon, met name in relatie tot zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft de procedure heropend en schorsingen toegepast om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen, en houdt de beslissing aan om te beoordelen of er binnen de gestelde termijn veranderingen in de omstandigheden optreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.123608.23
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 22 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2024, in
aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Abd Rabou, advocaat in Den Haag,
en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] De rechtbank heeft de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing ervan bevolen.
Tussenuitspraak 7 maart 2024
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend
en direct geschorst. De rechtbank heeft de raadsvrouw verzocht om nadere informatie te
verstrekken over de concrete situatie van de dochter van de opgeëiste persoon zoals deze
thans is en over hoe haar situatie waarschijnlijk zal zijn in geval van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen. Tevens zijn de officier van justitie en de raadsvrouw door de
heropening in de gelegenheid gesteld om zich alsnog uit te laten over de
detentieomstandigheden in Polen voor gevangenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden, met het oog op het meest recente rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024, en de reactie van de Poolse regering daarop.
Zitting 27 maart 2024
Op de zitting van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 7 maart 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 10 april 2024
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en direct geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om in relatie tot het CPT-rapport van 22 februari 2024 door de rechtbank concreet geformuleerde aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding dat op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 mei 2024
Op de zitting van 30 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 10 april 2024 in aanwezigheid van aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogenwind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 13 juni 2024
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2024 [4] is – kort gezegd – geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Raadkamers van 23 augustus 2024 en 20 september 2024
Op de raadkamerzittingen van 23 augustus 2024 en 20 september 2024 is – in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 8 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 oktober 2024, in aanwezigheid
van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. Y. Habib, waarnemend voor mr. D. Abd Rabou, beiden advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 7 maart 2024, 10 april 2024 en 13 juni 2024

Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en
inhoud van het EAB (onder 3.), de strafbaarheid van de feiten (onder 4.) en de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (onder 5.). Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over het belang van het kind (onder 4.) en de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB (onder 5.). De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2024 heeft de rechtbank een verzoek om aanhouding afgewezen (onder 4.). De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 8 van de tussenuitspraak van 7 maart 2024, haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van
10 april 2024 en haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 13 juni 2024.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 13 juni 2024 overwogen dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank vragen geformuleerd om te kunnen beoordelen of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien het vastgestelde algemene gevaar
.De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het openbaar ministerie heeft er na de tussenuitspraak van 13 juni 2024 voor gekozen om de vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon niet direct aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, maar deze vragen voor te leggen in één andere overleveringszaak, met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en in de hoop dat een centrale autoriteit in Polen antwoorden zou kunnen verstrekken die voor alle vergelijkbare zaken van belang zouden zijn. In alle overige zaken, waaronder deze, is de uitkomst in die ene
testcaseafgewacht. In die zaak is op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. [5] De rechtbank heeft geoordeeld dat – nadat op 7 augustus 2024 was vastgesteld dat voor die opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat – geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten. De rechtbank had in deze zaak op 7 augustus 2024 de redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW vastgesteld op 60 dagen. Op 1 oktober 2024 is daarom geen gevolg gegeven aan het EAB en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
De rechtbank heeft in deze uitspraak van 1 oktober 2024 (opnieuw) als kernpunt van het probleem gewezen op – kort gezegd – enerzijds het feit dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd (en niet 4 m2, zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2) en anderzijds op het feit dat hierbij als bijkomende slechte omstandigheid [6] wordt meegewogen dat voorlopig gedetineerden onvoldoende uren buiten de cel kunnen doorbrengen (gelet op onder meer de bevindingen zoals beschreven in het CPT-rapport van 22 februari 2024 [7] en het feit dat de verstrekte aanvullende informatie onvoldoende
garantiegeeft dat toch voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toegelicht dat naar aanleiding van de hiervoor bedoelde uitspraak van 1 oktober 2024, op 7 oktober 2024 nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld waarbij ook de uitspraak van 1 oktober 2024 in vertaling is meegestuurd. In één andere zaak is op dezelfde dag al een aantal vragen beantwoord, dus de verwachting is dat ook in deze zaak op korte termijn – binnen enkele weken – alle vragen zullen zijn beantwoord. De officier van justitie verzoekt daarom de zaak nog éénmaal aan te houden.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich verzet tegen een nieuwe aanhouding en betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, net als de zaak waarin op 1 oktober 2024 einduitspraak is gedaan. De zaak duurt al maanden. Het is evident dat Polen niet in staat is om
binnen afzienbare tijd de nodige garanties te bieden dat de detentieomstandigheden in
overeenstemming zullen zijn met de fundamentele mensenrechten. Het feit dat er geen enkel
antwoord is gekomen op cruciale vragen bevestigt dit. De voortdurende verlenging van deze
onzekerheid brengt niet alleen ernstige schade toe aan de rechten van de opgeëiste persoon, maar heeft ook verregaande gevolgen voor zijn minderjarige dochter, die in constante onzekerheid leeft over de toekomst van haar en haar vader, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon al 8 maanden duurt. Door de hiervoor beschreven aanpak van het openbaar ministerie zijn vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon in deze zaak niet kort na de tussenuitspraak van 13 juni 2024, maar pas op 7 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er – logischerwijs – nog geen antwoorden zijn ontvangen op deze vragen. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er – ondanks het tijdsverloop – alsnog een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat er na 13 juni 2024 geen nieuwe informatie is verstrekt omtrent de detentieomstandigheden, aangezien de nadere vragen hierover pas op 7 oktober 2024 door het openbaar ministerie zijn gesteld.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 20 november 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
20 november 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mr. M. van Mourik en mr. A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.ECLl:NL:RBAMS:2024:1262.
5.Rechtbank Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
6.Vergelijk Hof van Justitie, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857, punt 75 (Dorobantu).
7.