ECLI:NL:RBAMS:2024:3685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
1312360823
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Polen en de rechten van de opgeëiste persoon centraal stonden. Tijdens de zitting op 22 februari 2024 was de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. D. Abd Rabou. De rechtbank heeft de beslistermijn voor de overlevering met 30 dagen verlengd, en heeft op 7 maart 2024 het onderzoek heropend om meer informatie te verkrijgen over de situatie van de dochter van de opgeëiste persoon en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft ook vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten naar aanleiding van het rapport van het Comité voor de Preventie van Foltering (CPT) over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit niet automatisch leidt tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de zaak heropend en de officier van justitie gevraagd om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.123608.23
Datum uitspraak: 13 juni 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 8 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door
the Regional Court in Cracow, 3rd Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 22 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 februari 2024, in
aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D. Abd Rabou, advocaat in ’s-Gravenhage,
en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 7 maart 2024
Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend
en direct geschorst. De rechtbank heeft de raadsvrouw verzocht om nadere informatie te
verstrekken over de concrete situatie van de dochter van de opgeëiste persoon zoals deze
thans is en over hoe haar situatie waarschijnlijk zal zijn in geval van overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen. Tevens zijn de officier van justitie en de raadsvrouw door de
heropening in de gelegenheid gesteld om zich alsnog uit te laten over de
detentieomstandigheden in Polen voor gevangenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden, met het oog op het meest recente rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024, en de reactie van de Poolse regering daarop.
Zitting 27 februari 2024
Op de zitting van 27 maart 2024 heeft de rechtbank – met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon – het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 7 maart 2024. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd,
onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak 10 april 2024
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en direct geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om in relatie tot het CPT-rapport van 22 februari 2024 door de rechtbank concreet geformuleerde aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd,
onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding dat op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 mei 2024
Op de zitting van 30 mei 2024 heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 10 april 2024. De behandeling van het EAB is – met instemming van de raadsvrouw en de officier van justitie – in gewijzigde samenstelling hervat in aanwezigheid van aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogenwind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 7 maart 2024 en 10 april 2024

Bij tussenuitspraak van 7 maart 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en
inhoud van het EAB (onder 3.), de strafbaarheid van de feiten (onder 4.) en de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (onder 5.). Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij tussenuitspraak van 10 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over het belang van het kind (onder 4.) en de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB (onder 5.). De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.

4.Verzoek tot aanhouding

De raadsvrouw heeft de rechtbank ter zitting verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat via een Poolse advocaat een verzoek is ingediend bij de Poolse autoriteiten om de opgeëiste persoon in Nederland te laten horen. De reactie op dit verzoek moet worden afgewacht, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich tegen het verzoek tot aanhouding verzet.
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af, omdat er onvoldoende concreet zicht is dat een eventuele reactie van de Poolse autoriteiten - binnen korte termijn - zal leiden tot intrekking van het EAB.

5.Artikel 11 OLW

5.1.
Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2.
Detentieomstandigheden in Polen
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de Poolse autoriteiten niet kunnen garanderen dat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zullen worden gewaarborgd. Het ontbreken van een concreet antwoord van de Poolse autoriteiten over de activiteiten buiten de cel leidt ertoe dat de verdediging aanneemt dat slechts één uur per week activiteiten worden aangeboden, wat een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. De verdediging neemt ook aan dat culturele of educatieve activiteiten niet of minimaal plaatsvinden. Daarnaast is het zorgwekkend dat gedetineerden in bijzondere gevallen slechts eenmaal per week een telefonisch gesprek mogen voeren. Als laatste geldt dat de huidige praktijk in het detentiecentrum Krakau, waarin de celoppervlakte niet meer dan 3 m2 is, in strijd is met de standaarden die het CPT hanteert. Het CPT adviseert immers dat in meerpersoonscellen elke gedetineerde over een minimumoppervlakte van 4 m2 moet beschikken, exclusief sanitaire voorzieningen. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel er volgens het Openbaar Ministerie geen sprake is van een algemeen gevaar in het
remand regimein Polen, de uitspraak van 5 juni 2024, waarin zal worden geoordeeld over dit regime, moet worden afgewacht en dat in lijn hiermee zal moeten worden beslist.
Oordeel van de rechtbank
Zoals in de tussenuitspraak van 10 april 2024 al is overwogen, heeft het CPT in het rapport van 22 februari 2024 zorgen geuit over onder meer het aantal uur per dag dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt en de duur van het proces om toestemming te krijgen voor contact met de buitenwereld. Gelet op het CPT-rapport lijken deze zorgen in het gehele
remand regimete bestaan en niet alleen in de door het CPT bezochte Huizen van Bewaring. Naar aanleiding hiervan zijn over deze punten van zorg in de tussenuitspraak vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Op 7 mei 2024 heeft het Regionaal Departement Malopolska, afdeling voor georganiseerde misdaad en corruptie van het Openbaar Ministerie in Krakau, een antwoord op de in de tussenuitspraak gestelde vragen geformuleerd. Uit dat antwoord leidt de rechtbank af dat:
  • de opgeëiste persoon in het detentiecentrum in Krakau zal worden gedetineerd;
  • krachtens artikel 214, lid 1, van het Poolse Wetboek van Strafvordering geen andere beperkingen zullen worden toegepast dan die welke noodzakelijk zijn om het goede verloop van de strafprocedure te waarborgen, de orde en veiligheid in het detentiecentrum te handhaven en de wederzijdse demoralisatie van de gedetineerden in het detentiecentrum te voorkomen;
  • gedetineerden in genoemd detentiecentrum, naast een wandeling, tijd buiten hun cel kunnen doorbrengen volgens het schema van sportactiviteiten die worden georganiseerd en dat hiervoor gewoonlijk één uur per week wordt gereserveerd;
  • personen in tijdelijke hechtenis slechts af en toe toegang tot culturele en educatieve activiteiten, zullen hebben, omdat het aantal groepen van gedetineerden in tijdelijke hechtenis in deze eenheid groot is en de noodzaak bestaat om medeplichtigen aan misdaden te isoleren;
  • in overeenstemming met artikel 217, lid 1, van het Poolse Uitvoerend Wetboek van Strafrecht aan een tijdelijk gedetineerde bezoek kan worden verleend nadat een bevel tot toestemming tot bezoek is gegeven door de autoriteit aan wie hij ter beschikking blijft en dat recht bestaat op ten minste één bezoek per maand met een persoon uit de naaste omgeving. De beschikkende autoriteit beslist of bezoek aan een persoon in tijdelijke hechtenis wordt toegestaan door middel van een beschikking en dergelijke beschikkingen worden onmiddellijk na ontvangst van een verzoek om bezoek uitgevaardigd;
  • een persoon in tijdelijke hechtenis daarnaast in bijzonder gerechtvaardigde gevallen ten minste eenmaal per week een telefoongesprek kan voeren met een geselecteerde naaste verwant - ook met toestemming van de bevoegde autoriteit.
  • zowel de bezoeken als het telefonisch contact tussen de persoon in tijdelijke hechtenis en zijn of haar raadsman niet beperkt zijn: raadslieden krijgen toestemming voor meerdere bezoeken, geldig voor een maand, en toestemming voor onbeperkt telefonisch contact met de verdachte;
  • in overeenstemming met artikel 110, lid 2 van het Uitvoerend Wetboek van Strafrecht, de oppervlakte van een wooncel per veroordeelde niet minder dan 3 vierkante meter bedraagt. Bovengenoemde oppervlakte van de woonruimte omvat niet de raam- en radiatoruitsparingen, noch de ruimte buiten de interne balken en de afzonderlijke sanitaire hoeken. De oppervlakte per gevangene in de wooncellen van het Detentiecentrum in Krakau is in overeenstemming met de geldende voorschriften.
Net als de rechtbank in uitspraken van 5 juni 2024 [6] heeft geoordeeld, acht de rechtbank de antwoorden van de Poolse autoriteiten op de gestelde vragen niet afdoende om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet concreet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, terwijl uit de beschikbare informatie valt af te leiden dat de voorlopig gehechten niet meer dan tussen de 3 en 4 m2 levensruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel hebben. Dit is zorgelijk tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (volgens het CPT-rapport veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere - de detentieomstandigheden verzwarende - aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. Hierbij wordt specifiek in aanmerking genomen dat uit het antwoord van 7 mei 2024 immers blijkt dat de opgeëiste persoon in het Detentiecentrum Karkau slechts één uur per week mag deelnemen aan sportactiviteiten, waarbij onduidelijk is of dit in- of exclusief de genoemde wandeling is en, indien exclusief, hoeveel tijd de opgeëiste persoon zijn cel mag verlaten om te wandelen.
De conclusie die in de genoemde uitspraken van 5 juni 2024 is getrokken, te weten dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, wordt, met inachtneming van de in deze zaak gegeven antwoorden, dan ook onderschreven.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in
remand regimevan de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de hiervoor geschetste omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank
in het bijzonder het volgende over het Detentiecentrum Krakau, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
3) Indien de opgeëiste persoon ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Hierbij wordt in het bijzonder aandacht gevraagd voor de volgende punten:
-
vallen de genoemde ‘wandelingen buiten de cel’ onder het wekelijkse uur gereserveerd voor sportactiviteiten? Zo nee, hoeveel uren per dag/per week mag de opgeëiste persoon dan buiten zijn cel wandelen?
-
wat houdt ‘af en toe toegang tot culturele en educatieve activiteiten’ in het concrete geval van de opgeëiste persoon in? In het geval geen noodzaak bestaat om hem van andere voorlopig gehechten te isoleren, hoeveel uren per dag of per week mag hij dan deelnemen aan deze activiteiten?
4) Hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [7]

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd,
teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 4.2. opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering opnieuw met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 210 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW;
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn (op 30 augustus 2024), uiterlijk op 15 augustus 2024 (en zoveel eerder als mogelijk) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en van een tolk in de Poolse taal.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. C.M. Delstra en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.ECLl:NL:RBAMS:2024:1262
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (